De nieuwe editie van Van Dale
levert natuurlijk altijd wel wat commentaar op, maar betreffende het
belangrijkste onderwerp op aarde, de aarde zelf, bleef het stilletjes. Logisch?
Relatief gering was de aanwas van klimaatwoorden, dik twintig in
vergelijking met 2015 – toen er een veel grotere sprong werd gemaakt in dit
specifieke idioom.
Dat taal bij dit gevoelige onderwerp nochtans strategisch kan worden
ingezet, demonstreert de liberale Gentse filosoof Maarten Boudry in Waarom
ons klimaat niet naar de knoppen gaat (als we het hoofd koel houden). De opzichtige toevoeging tussen haakjes
leert meteen dat er een rationele benadering van de klimaatproblematiek
bestaat, die loont. Al het andere, bijvoorbeeld het detail dat onze planeet in gevaar is, blijkt hysterie.
Boudry hecht aan andersdenkenden steevast twee woorden: doem en profeet.
In het oliedomste geval raken ze fataal verkleefd in ‘doemprofeet’. Het blijkt geen neologisme, maar ik
vind het een krampachtig epitheton omdat het onverhuld sneert, zonder rationele
nuance.
Bij (potentiële) medestanders kan het woord wellicht wel effect
sorteren. Een moment improviseren met samenstellingen waarin de twee
componenten figureren, maakt duidelijk dat het Nederlands er weinig goeds over
belooft. Er bestaan bijvoorbeeld doemdenkers, doemgedachten, doemscenario’s –
alle woorden brengen het zonnetje niet direct binnen.
Ook een profeet kan bij mensen, die met hun poten in de klei staan, niet
rekenen op veel medestand. Hij spoort gewoon niet, een hystericus inderdaad, en
manoeuvreert moralistisch met zijn wijsvinger. In die zin hoort Boudry’s keuze bij
een hele reeks pejoratieven
als klimaatfanaat, -ridder, -goeroe, -gelovige, -drammer, -gekkie. Deze types
opereren in een biotoop die een klimaatdictatuur annex klimaatkalifaat is
genoemd.
Zelf zou Boudry dan een goudeerlijke klimaatketter zijn, die zich louter
baseert op wetenschappelijke data. Maar hij gebruikt een listiger term door
zich aan te sluiten bij tovenaars. Dat woord heeft in het Nederland gunstige
geloofsbrieven. Toverachtig, toverbal, toverfluit etq richten alleen maar
plezier aan.
Toch kan de tovenaar met wat kwade wil in het kamp van de profeet belanden,
als de associatie met magie een betekenisveld opent dat alsnog irrationaliteit
verraadt. Een kwakzalver! Boudry moet zich dat gevaar bewust zijn geweest,
doordat hij op zijn tovenaar consequent het etiket ’slim’ plakt.
Daarmee plaatst hij zich in een internationale traditie, die waarschijnlijk
begon bij Bill Clinton en die, hoe pijnlijk, bij Obama haar hoogtepunt vond.
Wie smart was, benutte niet alleen de
technologie. De aanspraak is zeker ook aan de goede kant van de welvaartsgrens
te staan.
Op dit smart-paradigma heeft filosoof
Michael Sandel felle kritiek geuit in De tirannie van verdienste. In
de Lage Landen bepleitte zijn collega Hans Schnitzler zelfs herformulering, zodat het begrip minder versluiert.
In plaats van ‘slimme stad’ suggereert hij ‘voorgeprogrammeerde stad’ of
‘binaire stad’.
Het zal Boudry allicht worst wezen. Hij tergde mij met karikaturale
schetsen van ‘mijn’ decennium, ‘de’ jaren zeventig, toen wolkenhoge idealen uit
‘de’ jaren zestig in de praktijk wilden worden omgezet. Actie tegen de ondergang van de planeet! Volgens hem zou zeventig
dictatoriaal en hysterisch zijn geweest. Waar heb ik dat vaker gelezen.
Ondertussen paart Boudry zijn onomstreden staalhard klimaatfeitenmateriaal
voor het ultieme overtuigingszetje aan beeldspraak, met alledaagse voorwerpen
zoals bezems. Tegelijk maakt zijn betoog kortsluiting wanneer het concreet
wordt. De grootschalige aanplanting van bossen, ter verkoeling en ter verschalking
van onze vernietigende uitstoot, vindt Boudry gevaarlijk omdat er door de
temperatuurstijging grote kans is op bosbranden…
Overigens zou het me niet verbazen dat de strategie met de doemprofeet
pas later in de tekst is gekomen. De achterflap, in de huidige cultuurindustrie
het enige wat er van een boek bestaat, kant zich nog vertrouwd tegen ‘onheilsprofeten’.
Dat lijkt ook best rendementsrijk. Woorden als onheilspellend,
onheilszwanger en onheilsboodschap zijn niet uitnodigend. Maar ergens moet
Boudry hebben beseft dat hij met die achterflapterm een niet te temmen tegenstrijdigheid
binnenhaalde. De allerbekendste onheilsprofeet was immers Cassandra.
Zij werd niet geloofd – hoewel ze de waarheid sprak.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten