maandag 24 januari 2022

Uit de werkplaats (3)

 


 

 

 

Christiaan Weijts schreef in een lang krantenartikel over taal dit: ‘Zo schijnt er een Namibische stam te zijn zonder woord voor blauw. Leg ze een groene kleurenwaaier voor met één blauw vlakje erin en ze kunnen niet aanwijzen of die afwijkt.’ Twee zinnetjes waar ik overheen las tot ze geïsoleerd werden als citaat. En ik, losgerukt uit het betoog, iets meende te zien dat niet correct zal zijn maar wel logisch.

Het enkelvoud van de eerste zin laat Weijts overvloeien in een soort tuimelmeervoud van de tweede zin. De vermelde Namibische stam is grammaticaal immers één, terwijl de leden ervan met meer zijn. Vooral op het moment dat ze iets doen, zoals hier aanwijzen?

Prettig misleidend vind ik het eerste ‘ze’, dat deze verschuiving alleen schijnbaar aankondigt. Het is spreektaal voor ‘hun’, een woordje dat te snel zou komen na het massief aanvoelende ‘stam’. Dat is volgens het Groene Boekje mannelijk, dus zal ‘hem’ correcter zijn, zij het dat het hier slechts verwarring zou stichten.

Mijn stelling is dat Weijts bewust een fout maakt. Niet alleen om duidelijkheid te scheppen, maar ook om het tweede ‘ze’ in te leiden. Pure suggestie, dat tuimelmeervoud! Want deze ‘ze’ verwijst naar een of meer woorden die nergens te vinden zijn – naar ongeschreven taal.

Nu nog even verzinnen waar Weijts precies op doelt met ‘die’. Het meest dichtbije, ‘vlakje’, onzijdig, kan het alvast niet wezen.

 


Behalve een nieuwe tune heeft de publieke nieuwszender van Vlaanderen een nieuwe slogan. Geen flauw idee hoeveel jaren achtereen de wekker ons ’s morgens vroeg heeft verzekerd Radio 1, altijd benieuwd, maar vanmorgen hoorden we ineens Radio 1, alles begint bij luisteren.

Toch wel een verschil. Benieuwdheid vereist een actieve houding en vermoedelijk, maar dat kan een persoonlijke associatie zijn, moet je er de deur voor uit, zelfs wanneer je niet weet wat je precies zoekt. De ander is dan een bron, waaruit je put. Meer of minder vrijelijk, en ik vermoed met al iets meer zekerheid dat daarin de kneep zit van de nieuwe slogan.

Luisteren vereist een dienende rol en legt het accent bij de ander. Het klinkt minstens uitnodigender, minder egocentrisch ook, dan het verhoudingsgewijs gretig vergaren van nieuws. Dat is misschien zelfs een drift. Is de uitdrukking immers niet ‘nieuwsgierigheid bevredigen’? En moet het bezittelijk voornaamwoord daarbij niet mannelijk zijn? Van de nieuwsjager?

Maffe tijden momenteel, nu in Noord-Nederlandse media de beerput opengaat, en de Vlaamse radio de slogan verandert. Maar minstens meen ik dat de zelfpresentatie minder schrik pretendeert aan te jagen. Alsof de luisteraar nu van een safe-spacecake mag snoepen?

Overigens zou ik in de slogan een ander voorzetsel gebruiken: ‘Alles begint met luisteren’. Maar dat kan een Noord-Nederlandse afwijking zijn.

 


In dezelfde krant als Weijts had Stephan Sanders vorige week een recensie. Hij voegde daar in een citaat het woordje sic in. Ik ril daar altijd van, omdat ik me als taalmenneke wakker gepord voel. Shit, nu moet ik een fout zien! Gelukkig dringt die best vaak tot me door, zodat door mijn studeerkamer ziezo kan galmen. Maar soms snap ik iets niet.

Dit was Sanders’ correctiecitaat: ‘elke (sic) mens wordt gereduceerd tot zijn huidskleur’. Wat is hier fout aan? Nu hang ik gekke Gerritje uit, want uit mijn jaren te Nederland staat me dat nog wel bij. Daar moet de auteur – of in dit geval: zijn vertaler – ‘elk’ schrijven. Onzin, durf ik te stellen, in de rug gedekt door het Groene Boekje dat ik aanstonds op zijn bips zal geven.

Mens is volgens het Groene Boekje een mannelijk woord en dan betekent het ‘persoon’. Zo is het in het citaat ook bedoeld. Helaas is dit volgens het Groene Boekje de tweede betekenis van mens. De eerste is wel degelijk onzijdig en zou Sanders’ correctie alsnog legitimeren. Maar dan duidt mens op, het staat er echt, ‘vrouw’.

In deze onzijdige variant herinner ik me uit het Noord-Nederlands iets wat allerminst neutraal valt te noemen: een stom mens, een gek mens, een leuk mens, enz. Maar nu pas dringt het tot me door dat met zulke types geen mannen worden bedoeld!

Ik word inmiddels meer dan twee decennia omringd door Vlamingen en die gebruiken zo’n onzijdige mensvorm niet, hoe de inborst ook mag wezen. Hier acteren een brave mens én een slechte mens. Daarom klopte het citaat wel. Want ja, het boek dat Sanders besicte is uitgegeven in Vlaanderen.

woensdag 19 januari 2022

Zijn vaderhart zou het niet dulden

 

 

 

 

Wie de monumentale witte Dossinkazerne in Mechelen kent, kijkt vreemd op van het anti-oorlogsmuseum in Berlijn, op de Brüsseler Straße. Het zit in de benedenverdieping van een appartementsgebouw, en heeft drie kamers en een schuilkelder. (Wereldwijze beginzinnen uit de tijd dat ik achter een buggy liep.)

Dossin serveert schier eindeloze getuigenissen, per stuk op te roepen, en haalt de nuance van elk levensverhaal naar voren. Waar bezoekers zo langzaam en gestadig in een stemming van onontkoombaarheid raken, hanteert het anti-oorlogsmuseum de botte bijl. Er liggen martiale spulletjes uit twee wereldoorlogen, met de expliciete vraag wat de zin ervan is. Sommige zijn geestig al gerecycleerd tot gebruiksvoorwerpen. Ook zijn er brieven, zoals van Willy Brandt, die de waanzin van oorlog aanklagen.

Alleen de schuilkelder heeft een Dossin-effect. Dat komt niet door de overlevingsdingen die er te vinden zijn, van bed tot koffer – maar door een deur. Daarop hebben Berlijners datum en dagdeel van elk geallieerd bombardement gekrast.

Een andere zogeheten troef van het anti-oorlogsmuseum is, of was, de vrijwilliger die het openhoudt. Hij is de kleinzoon van de stichter, Ernst Friedrich. Deze verwierf faam met een soort fotostrip die hij in 1924 uitbracht: Krieg dem Kriege. Ik leerde het kennen uit ‘Niet de ziel, wel haar spiegels’, openingsessay van Charlotte Mutsaers’ bundel Kersenbloed (1990). Daarin werkt zij toe naar een foto uit Friedrichs boek. Van een hoofd, en profil, waaruit een stuk weggeschoten is, een gat dat ze identificeert als een neus.

 


De foto bevat vier bijschriften, waarmee de bijzonderheid van Friedrichs project mede is gegeven. Een kleine eeuw voor Google Translate presenteert hij namelijk vier talen simultaan, behalve Duits ook Engels, Frans en, jazeker, Nederlands. In de laatstgenoemde tongval luidt het bijschrift bij deze foto: ‘De kuur der proleten’. Daar is alvast geen woord Chinees bij.

De combinatie van tekst en beeld doet wel wat, maar ontbeert de intensiteit die Brecht er, een Wereldoorlog later, aan gaf in diens gedurfde project Kriegsfibel. Ondertussen vraag ik me af waarom Friedrich zo’n marginale taal als het Nederlands in zijn propaganda betrok. Ik kan me lastig indenken dat invloed zo ver strekt, maar voor het bekende symbool van zijn pacifisme, het gebroken geweertje, had hij de mosterd gehaald bij de krant De Wapens Neder van Ferdinand Domela Nieuwenhuis, die hij in 1909 ontmoette.

Dat was dus ruim voor de Eerste Wereldoorlog, het gruweltoneel dat hem tot een realityrol bracht: die van dienstweigeraar. Het drama zelf werd bewijsmateriaal voor zijn boek. Vind elders maar eens een waarheidsgetrouwe afbeelding van een deels weggeschoten hoofd! Het staat achter in Krieg dem Kriege, na reeksen van verwoeste gebouwen.

Als close-up, van één persoon bovendien, is het een culminatiepunt. Tot dan zijn er slechts officieren te herkennen geweest, veilig weg van het front, terwijl de vele afgebeelde soldaten- en dierenlijken, gehangenen en verhongerden iets van afstand bewaarden tot de camera. Maar een reeks hoofden waarop plastische chirurgie is uitgeoefend, kan lezers pagina na pagina louter met zichzelf confronteren. Nadien laat Friedrich toch nog becommentarieerde foto’s van graven het boek afsluiten.

Ik noem het maar retorisch activisme. Het wordt voorbereid vanaf de acquitstoot die natuurlijk een openingsmanifest is. Wild vormgeven, maar louter nog taal. Daarna neemt de fotostrip meteen bewijzen op met tekeningen van kinderspeelgoed. Friedrich vindt dat het kwade invloed heeft, als warmmaker voor oorlog. Zulk speelgoed is verraderlijk en hij noemt het ‘Judas’. Toen had het de vorm van wapens, nu wellicht van games (Glenn Greenwald beweert in De afluisterstaat dat deze dezelfde functie hebben als literatuur en films voor vorige generaties: een ethisch medium om een wereldvisie te ontwikkelen).

woensdag 5 januari 2022

Kommaneuker

 



 

Wat gaat me treffen in 2022? Nu de gourmande redelijkerwijs zal overstappen naar het middelbaar onderwijs, besef ik één taal voor het laatst te hebben ervaren: die van de Nieuwjaarsbrief. Ik maakte er ruim een decennium geleden kennis mee door het taalkundig genie, haar oudere zus, die vanaf de peuter- en kleuterschooljaren deze opgelegde teksten in schoonschrift op 1 januari voordroeg.

Destijds werd ik er sentimenteel van, nu doen ze me rillen. Niet om hun formeel zwakke kantjes. Het is amateurpoëzie, die aanvaardbaar kan zijn zolang ze oprecht is. En die eigenschap vind ik toch in Nieuwjaarsbrieven niet terug. De taal die klinkt en die afgesloten wordt door ‘je kapoen’ is behalve zalvend vooral afgelebberd.

Nou en? Haar bundel doe het toch maar opent Babs Gons met een overdwars gezet voorwoord over taal, dat deze strofe bevat:

 

ik wil een taal waarin

‘gewoon’ en ‘anders’

hun langste tijd hebben gehad

een zachte dood sterven

en niemand ooit meer

onzichtbaar kunnen maken

 

Een paar gedichten verderop neemt Gons zich voor niets meer ‘normaal’ te noemen. Waarschijnlijk stoot ik tegen de vanzelfsprekendheid van de Nieuwjaarsbrief. Behalve ouders zijn in deze Vlaamse traditie peters en meters betrokken. Aldus is ze katholiek, en zit ze voor mij in een mandje met meer ongrijpbare fenomenen als jeugdbewegingen – jongens en meisjes die bij weer en wind in kaki rokjes en korte broeken door het landschap trekken en die eenmaal volwassen bij het eerste spatje regen per auto naar de bakker gaan.

Na al die jaren emigratie is mij niet alleen duister of België echt voorbij het katholicisme is geraakt, maar ook of er nu gemeenschappen ontstaan of netwerken.

Verder verbaas ik me over de voor mijn doen wel erg gedecideerde afwijzing van de nieuwjaarstaal. Gewoonlijk fascineert afgelebberdheid me, omdat ze het origineel herbelicht. Zo snapte ik pas door de ijzige cover van The Bad Plus wat een fantastisch liedje de Bee Gees gecomponeerd hebben in ‘How Deep Is Your Love’, door de consensus in mijn jeugd gebarricadeerd met commercie.

Ondertussen heeft de gourmande zelf kans op een vaccin. We kregen er een oproepbrief voor, en die fascineert me sowieso. Per reflex ervoer ik afstoting zodra ik in het betoog weer de vetgedrukte woorden ontwaarde. Maar het is te makkelijk daar paternalisme in te zien, er zijn werkelijk lezers die alle moeite hebben om te begrijpen wat er staat.

Wel functioneerde één vetgedrukte onmiddellijk in een constructie die helemaal van deze tijd is: ‘De vaccinatie is aangeraden, maar niet verplicht.’ Verantwoordelijkheid wordt bij de burger gelegd, zoals Belgen met de heilige Kerst ook advies kregen waarmee ze hun plan konden trekken (en er nu rekening wordt gehouden met ‘een vijfde golf’ vanwege die intergenerationele samenkomsten).

Aan het slot van de brief werd dan ook bij voorbaat gedankt ‘voor je hulp bij een vlotte vaccinatie’. Over de vermoedelijke betekenissen van dat bijvoeglijk naamwoord in België zou ik een boek kunnen schrijven.