donderdag 25 februari 2021

Engageren tot meerstemmigheid (1)

 

Deze week reageerde het Gentse stadbestuur op Dekoloniseer mijn stad, dat een maand tevoren nogal in de publiciteit was gekomen. Dit rapport met aanbevelingen telde 31 bladzijden, maar het opinievuur brandde er een halve pagina uit. Ze ging over bibliotheekbeleid, opperde racistische boeken uit het aanbod voor de jeugd te verwijderen – maar waarlijk betwist werd een titel tussen haakjes, in een passage van zo’n vijftig woorden: 

‘In het bestaande aanbod wordt onderzocht hoe via labeling of het voorzien van duiding bij sommige boeken, aangeduid kan worden welke boeken racistische content bevatten, of welke net een breder en meer divers beeld bieden. Veel boeken hebben historische of literaire waarde, maar bevatten racistische elementen (bv. Pipi Langkous). Het is belangrijk om de context te tonen en deze elementen te benoemen, hierover met mensen het gesprek aan te gaan en hen hierover te laten nadenken.’

Na ampele studie belooft het stadsbestuur nu inzake de dekolonisering van de bibliotheek zich ‘te engageren tot meerstemmigheid’.

Ziezo.

Toch vond ik het debat, dat aanvoelt alsof het eeuwen geleden is gevoerd, aan de adembenemende kant. Zeker door wat ongezegd bleef. Vanuit de zaak Pippi Langkous viel er nochtans heel wat te leren. Over bibliotheekbeleid, over boekconsequenties, over dekolonisatie, over jeugdliteratuur, over ouders die voorlezen, over een ecologische relance,… Na deze invalshoeken liet ook de uitgever van Astrid Lindgrens personage zijn licht schijnen.

Eén perspectief vond ik echter niet terug: dat van kinderen, wit en geel en rood en bruin en zwart, die Pipi Langkous hebben gelezen.

Ik ben daar oprecht nieuwsgierig naar. Als vader, als lezer (die deze titel compleet heeft gemist), als neerlandicus (de Sapir-Whorfhypothese), als docent, als auteur, maar ook, en misschien wel vooral, als tijdgenoot. Daarmee bedoel ik dat de Pippi Langkous-boeken, waarvan de eerste dateert uit 1945, in mijn kleuterjaren een televisieserie en films beleefden. Tevens percipieer ik visies op die teksten, zo’n vijftig jaar later, vanuit mijn levens- en kennisontwikkeling, die op haar beurt onontkoombaar mede is gevormd door de tussenliggende decennia.

Door de hiaat tussen het debat en de reactie van het gemeentebestuur heeft bijvoorbeeld deze vraag, gesteld door Vanessa Joosen, extra lang in mij kunnen gisten: ‘Hoe kon Astrid Lindgren, die progressief was op het vlak van gender en opvoeding, zo ver meegaan in een koloniaal denkkader?’ Een terechte bedenking, die er zich bovendien rekenschap van geeft dat Pippi gold, en voor velen wellicht nog geldt, als een meisje dat hiërarchieën juist doorbreekt. Zonder dikke woorden was ze geëmancipeerd: Ik heb het nog nooit gedaan, dus ik denk dat ik het wel kan. Simpelweg leek Pippi, net als haar geestelijk moeder Lindgren (1907-2002), overal lak aan te hebben, zonder het gevoel voor rechtvaardigheid te verliezen.

Ik wil niet beweren Joosens vraag te kunnen beantwoorden. Wel dat er een andere vraag aan kan voorafgaan: Hoe hebben destijds kinderen en volwassen lezers gereageerd op dat denkkader? Is het hun überhaupt opgevallen?

Hoewel ik dus nooit een Pippi-boek heb gelezen, heb ik er wel óver gelezen. De observatie van het koloniale kader is tamelijk recent tot de erven-Lindgren doorgedrongen. Nadat in 2014 het N-woord werd aangepast in Pippi-films, gebeurde dat in 2015 ook met het N-woord in de boeken.

Nu ik dit opschrijf, schiet me te binnen dat het woord ‘N-woord’ evenmin erg lang de ronde doet, of alvast niet in de Lage Landen. Van Dale heeft het toegevoegd in juni 2020. Stilzwijgend. Er was wel commotie dat de term waarnaar N-woord in de betekenisomschrijving verwijst opengenomen bleef: ‘verouderd zwarte Afrikaan (met kolonialisme geassocieerde en daarom door een groeiend aantal mensen als onwenselijk ervaren term)’.

Vanuit dit micro-perspectief zie ik overigens mijn stelling bevestigd dat het West-Europese debat nog altijd gedomineerd wordt door de Verenigde Staten. Noch in de digitale Van Dale, noch in de grotebozemensenwereld ben ik namelijk al logisch verwante termen tegengekomen als ‘het E-woord’ of het ‘het Z-woord’. Maar dat kan mede het gevolg zijn van het feit dat we bijna allemaal achter de feiten aan lopen. Niet iedereen heeft de helderheid van geest om op relatief ongerept ideologisch terrein onrechtvaardigheden waar te nemen. Bovendien bestaat een kritiek pas wanneer ze mag bestaan. Zonder reproductie door uitvergroting in media verandert er niets. Heet dat in het boeren-Hollands tegenwoordig niet gewoon framen?

Ik heb zelf ondervonden hoe vernauwing van perspectief optreedt, juist door intensieve, voor mijn part welwillend te noemen aandacht. De discussie over Pippi Langkous en dekolonisering valt immers op een voorspelbaar moment in de tijd. Die arrogante bewering durf ik te doen na jarenlange studie naar het publieke debat, die ik anno 2017 vastlegde.

Door een recente bewering van Corina Koolen moest ik aan een voetnoot uit dat boek terugdenken. Destijds had ik bij wijze van bewijs voor de toen schier onoverbrugbare kloof tussen kosmopolitisme en provincialisme dit aangetekend: 

Als directeur van debatcentrum deBuren deelde Dorian van der Brempt eens duizend gratis combitickets uit voor de Thalys plus een voorstelling of een museum in Amsterdam, Rotterdam, Brussel en Antwerpen. Hij verklaarde die actie uit een mentale barrière voor het nabije: ‘We gaan op citytrip naar New York maar komen nooit in Mechelen.’ (De Standaard 12-12-2009)

Enige debatten later vallen hier toch wat omissies te formuleren. Over de kleur van de medewerkers (‘dekolonisering van het personeel’) en hun doelpubliek in deze actie (‘witte geprivilegieerden’). Over de ecologie van het vervoermiddel bij hun reguliere citytrips (‘kerosinebelasting’). Over tien jaar kan ik mijn kritische bril waarschijnlijk nog beter opblinken.

Inzake Pippi, snap ik tegelijk de verbijstering bij sommige lezers dat dit Lindgren-werk in een kwade reuk staat. Een zoekopdracht in GoPress leert dat het personage zich vlak voor het debat in media ook van haar vertrouwde kant liet zien.

Nieuwsanker Birgit Van Mol noemde zichzelf bijvoorbeeld ‘een soort Pippi Langkous, omdat ze als kind al ‘een hang naar onafhankelijkheid’ had. Actrice-regisseuse Halina Reijn verbond haar vroegste jeugd met een hippiesfeer, warm en creatief: ‘We woonden in een soort Pippi Langkous-huis in Wildervank, een raar dorpje ergens in het noorden van Nederland dat destijds veel kunstenaars aantrok. Een heel fijne gemeenschap, eigenlijk.’

Nu wil ik, in vervolgafleveringen van deze blogpost Engageren tot meerstemmigheid, nagaan hoe het zit met een notoir ‘fout’ kinderboek dat ik wél heb gelezen, en onze twee dochters ook. Dus pomp ik mijn zelfvertrouwen als redacteur maar alvast op door in het rapport voor de stad Gent, waarmee de discussie begon, toch even de correctiestift te gebruiken. Zoals dat de naam van de heldin oer-Vlaams spelt, als hierboven geciteerd – nee, daar zou Pippi urinegeel van kleuren. Niet dat ze zich daarvoor zou schamen vermoedelijk. 

 

Naschriftje

In mijn vermelde studie uit 2017, De ware marsrichting, spelde ik ook ‘Pipi Langkous’ (p.203). En de twee lettertermen die ik naast het N-woord niet vond, lijken zo’n beetje toevallige omissies. Minstens tot in de jaren negentig van de vorige eeuw blijken volgens Marc de Costers ook digitaal toegankelijke Woordenboek van Eufemismen wel te hebben bestaan: het A-woord, het B-woord, het C-woord, het D-woord, het F-woord, het H-woord, het O-woord, het P-woord, het S-woord en het W-woord. Ook was het er K-woord, maar daar gaan de komende postings over.

dinsdag 16 februari 2021

Van stekkers, tenoren en coronaprojecten

  

Er is ophef ontstaan over het voornemen de subsidie voor Zacht Lawijd, het enige literair-historische tijdschrift van Vlaanderen, stop te zetten. Zonder er, als vakgenoot nota bene, ooit een pagina uit te hebben gelezen, denk ik dat ongeloof te begrijpen. Ik duim ervoor dat er een oplossing komt.

Toch zitten er facetten aan de kwestie die behoorlijk grappig zijn en die intense maatschappelijke veranderingen blootleggen.

Om te beginnen blijkt de commissievoorzitster van het negatieve advies net een essay te hebben gepubliceerd waarin ze pleit voor diversiteit. Zou daarom, binnen de niche die literaire tijdschriften zijn en waarbij de geldstromen veeleer drooggevallen beekjes behelzen, de mininiche van Zacht Lawijd geen continuïteit mogen verdienen? In principe wel natuurlijk, maar indien het blad troep had gepubliceerd dan stond de commissie in haar volste recht het af te wijzen. Het hoort sowieso tot de beginselen van de democratie dat geen enkel besluit tevoren kan vastliggen.

Het diversiteitsbegrip dat het essay huldigt vertrekt bovendien vanuit een inclusieve benadering van de ons omringende wereld. Zoiets werpt licht over een op de Knack-website gepubliceerd pleidooi om ‘de stekker niet uit Zacht Lawijd te trekken’. De namen van de ondertekenaars (32 mannen en 4 vrouwen) imponeren, net als hun argument dat literatuurgeschiedschrijving zeldzaam is geworden. Zonder die kunde zou het landschap verschralen.

Wel hebben de ondertekenaars een paar dingetjes met elkaar gemeen. Ze zijn, als ik me niet vergis, allemaal hoogopgeleid en wit en, eh, hoe zeg je dat over leeftijd zonder met het stigma ‘middelbaar’ op de proppen te hoeven komen… Verreweg de meesten zijn zelfs nog ouder dan ik!

Deze combinatie van factoren maakt hun punt wankeler dan een soortgelijk initiatief, een lustrum terug. Toen schreef Dimitri Verhulst bij de subsidiestrijd een wat frivoler geformuleerde open brief ten gunste van het literaire evenementenbureau Behoud de Begeerte, ‘mede-ondertekend door 194 schrijvers, zangers, professoren, uitgevers, boekhandelaren en tenoren uit de literaire en culturele wereld’.

Beweer ik nu dat het ene netwerk het andere niet is? Dat weet ik niet. Evenmin kan ik een ideaal subsidiestelsel tevoorschijn toveren. Alweer tien jaar geleden heb ik daarover nagedacht en mijn redenaties vergden maar liefst drie blogafleveringen, culminerend in het voorstel om slechts ‘25 topauteurs’ met een fondssubsidie te steunen. Ik versta nog waarom, maar voel inmiddels meer voor een zogeheten flankerend beleid van het basisinkomen.

Heden valt me op dat Behoud de Begeerte geen en Zacht Lawijd wel medestand krijgt van Pol Hoste, over wie het stil bleef toen werkbeurzen voor zijn cruciale oeuvre werden beëindigd. Vooral meen ik dat de tijden zijn veranderd, waarin de neutraal ogende voorstelling  van Zacht Lawijd een nadeel kan zijn. De tijdschriftencommissie liet zich immers evengoed kennen in haar toekenningen. Maar liefst drievoudig honoreerde ze één type ideologiekritische neerlandistiek, in België bedreven bij DWB, nY en DeReactor.

In de wetenschap dat andere subsidies in den lande vloeiden naar Ons Erfdeel en debathuis DeBuren, ‘actoren’ die evengoed hoogopgeleid en wit zijn, bestaan er simultaan kennelijk meer gevoelens van inclusiviteit. In hun outsourcing bieden de vijf begunstigden een podium aan een jongere generatie. Hun medewerkersbestanden overlappen elkaar dermate, dat de subsidiegevers een mattheuseffect hebben bewerkstelligd.

Daarnaast is er volgens mij iets wezenlijks veranderd met het object van Zacht Lawijd, geschiedenis. Het wordt meer dan ooit à la carte geschapen. Waar tot voor kort bronnenonderzoek moest voeren naar interpretaties waarin fictie een omweg had gemaakt en gedienstigheid zogezegd het leidende principe was, kennen mediaal dominante jongere auteurs vanaf de millennialgeneratie slechts één centrum, dat het materiaal bijlevert.

In veel prestigieuze media tegelijk presenteerde Bregje Hofstede onlangs bijvoorbeeld haar nieuwe boek over slapeloosheid, inclusief zelfgemaakte foto’s van haar huis te Frankrijk waar ze sinds een jaar tot rust komt. De Standaard liet haar niet in de letterenbijlage aan het woord, maar reserveerde daar pagina’s uit de lifestylebijlage voor. De interviewster, ook een millennial, had op dit plek zelf al eens verteld over haar vergeefse pogingen een appartement te kopen, nadat ze dat verhaal eerder in de letterenbijlage gedaan had, gelardeerd met een citaat van een Nederlandse generatiegenoot.

De geschiedenis begint en eindigt dus nu, waardoor de diversiteit van de verhalen moet schuilen in de identiteitssporen van de getuige die per definitie authentiek is. Daarmee kan het argument van tafel, dat Zacht Lawijd als enige Vlaams literair tijdschrift geschiedkundig onderzoek verricht. Iedere oprechte burger doet dat, voortdurend! De nadruk op historische bronnen die zo neutraal mogelijk voor het voetlicht komen, wordt in deze niche bovendien al gelegd door De Parelduiker. Dat dit blad Noord-Nederlands is oliet vreemd genoeg de redenatie.

zaterdag 6 februari 2021

Kannibalenzuigelingen

 

Op twee plekken zijn gedachteoefeningen van mij verschenen. Ze zijn verwant en ze liggen in het verlengde van wat ik recent al meende te moeten uitstoten. Gemeenschappelijk hebben ze een heikel thema: uitsluiting en diversiteit. Dat is immers iets waar totaal verschillende mensen en groepen zich in kunnen herkennen en misschien ook miskennen.

De partijen die uitsluiting tot stand zouden brengen en per definitie uit individuen bestaan, hebben immers essentialistische kenmerken gekregen: wit, mannelijk, heteroseksueel, westers. Van daaruit zijn veroordelingen te smeden met ‘-centrisch’ en ‘-normatief’.

 

Mijn ene gedachteoefening gaat over een mooi boekje van Warda El-Kaddouri uit oktober 2020. Het is helaas, bij mijn weten althans, onbelicht gebleven. Toch gaat Dominantie. Waarom we denken wat we denken over veel waar iedereen, publiekelijk of op het werk of in de huiskamer, zich om bekommert.

El-Kaddouri eindigt haar betoog met een blik op ‘de’ literaire canon. Die verdient wel wat reparatie. Dat vindt zij en dat vind ik ook. Toch blijken we het niet helemaal met elkaar eens.

Hoe relevant dit onderwerp is, bewijst ook de commotie die Akwasi recent heeft verwekt met de opmerking dat Tupac en Kendrick Lamar ‘de Shakespeares van onze tijd’ zijn. Daarmee schept hij toch een geweldige opening? Al was het omdat we daarmee onze blik op ‘de’ canon kunnen verfrissen en ons eens afvragen wat we waarom waarderen?

Wie al dan niet verontwaardigd antwoordt dat Akwasi appels met peren vergelijkt, geef ik gelijk. Volmondig zelfs. Dat is namelijk wat een canon doet, appels met peren vergelijken.

Ook feitelijk begrijp ik de ophef niet. Akwasi zei alweer bijna drie jaar geleden bijna exact hetzelfde:

De mensen die Ibsen, Shakespeare of Homerus gaaf vinden moeten weten dat Tupac een hedendaagse Shakespeare is. Als de Pulitzerprijs-winnende Kendrick Lamar met een plaat komt, luister ik niet zo maar naar die plaat. Ik zoek de teksten erbij. En ik ga er voor zitten. Dan luister ik diep. Weet je hoeveel je daarvan kunt leren?

Hij brengt dus iets in de praktijk over zogenaamde low culture waarvan het postmodernisme toch al heel wat decennia terug de legitimiteit bepleitte. Dat we Akwasi serieus moeten nemen bewijst nog een passage uit dat oude interview, waar een gedicht van hem, Citos(c)ores, wordt geciteerd: 

havo of vwo

maar mijn basisschool zei liever niet

eerder vmbo

want hij lijkt me toch het type dat

niets gaat doen

met zijn leven

En dan durven mensen bij de schrijnende tegenstellingen die de recente documentairereeks Klassen aan het licht bracht nog te beweren te zijn verrast!

Tegelijk begrijp ik de ophef misschien ook wel. Er zijn momenteel zoveel identiteitsdebatten gaande dat het zelfs voor de welwillendste mens op eieren lopen is geworden om niemand te kwetsen. Dat merk ik evengoed aan mijn schrijfseltjes. Ondanks mijn aversie tegen opinisme pogen ze de wereld te begrijpen en te bereiken. Ik moet daarbij van mezelf eerlijk zijn; vroeger heette dat ‘streng maar rechtvaardig’.

 

Mijn tweede gedachteoefening vertrekt vanuit Saskia de Costers geruchtmakende maatschappelijk project De Sekte van Saskia. Het sluit hyperbewust mannen uit om tot een grotere diversiteit te raken. Uiteindelijk sneeft mijn sympathie voor dat idee, omdat er, een fiks eindje doorredenerend, enge risico’s aan verbonden zijn die niet alleen uitsluiting bevorderen maar nu al de ruimte voor diversiteit hebben verkleind.

Die indruk is onfijn. Misschien verwek ik zo de onverschilligheid van de weerzin bij mensen uit mijn eigen kamp dat sowieso voor lastige keuzes staat. Daarnaast zou het mogelijk zijn dat mijn stellingen bijval kunnen krijgen van mensen met wie ik niet zou willen worden geassocieerd.

Dat soort ambivalenties moet ik accepteren en niet van te makkelijke woede en schaamte voorzien. Door een lange studie naar het maatschappelijk debat leerde ik al complete groepen opiniemakers herkennen: wanneer persoon A iets ondertekende deed persoon B dat sowieso ook en persoon C sowieso niet. Wat een bullshit!

Gelukkig stuurde een belezen vriendin me een citaat van Walter Benjamin: ‘Echte polemiek neemt een boek even liefdevol onder handen als een kannibaal die een zuigeling toebereidt’. Ik vind daar troost in. Temeer daar ik vanwege het debat over ongelijkheid al een tijdje meer vrouwelijke en zwarte auteurs lees. Wanneer ik vervolgens over hen schrijf en het noodzakelijk blijkt kritische kanttekeningen te plaatsen, wekt dat in mij weerstand en moet ik aan de langere termijn denken.

Het diversiteitsdebat is zo complex omdat iedereen eigen definities heeft van een rechtvaardigere wereld. Ik vind dat bizar, maar verwonderen kan het me niet, gelet op de huidige dominantie van identiteitspolitiek. Overdreven? Dezelfde hedendaagse student die moeiteloos ‘geprivilegieerd’ en ‘misogynie’ kan spellen, zonder de geringste twijfel weet wat othering behelst, maakt dt-fouten en heeft nooit van een metoniem gehoord.

Elke deelgroep (kleur, geslacht, seksuele voorkeur, regio) dus heus een eigen ideaal en dus een eigen versie van diversiteit? Dat zou sektarisch worden en De Coster weet dat, vandaar de homeopathische naam die ze voor haar project bedacht – dat gratuit en cultuurindustrieel werd.

 

Nu de grote finale, zonder prijzen maar met vooruitzichten. Een constructief alternatief dus: mijn diversiteit verruilen voor onze diversiteit. Dat beweer ik, tegen jou. Eat it!

maandag 1 februari 2021

Spampoetry

 

 

Hoewel ik als ‘hermetisch dichter’ word geacht boven het poëziegepeupel te staan, helemaal tijdens een Poëzieweek, en hoewel ik het genre om diverse redenen al bijna tien jaar niet meer beoefen, heb ik de laatste week aandrang gevoeld Er Weer Mee Te Beginnen En Misschien De Openbaarheid Op Te Zoeken. Uit een banaal motief overigens, waarmee ik ook weer niet doel op een poging tot meesurfen op het eclatante succes dat Amanda Gorman met haar slampoetry had.

Nee, ik dreigde te relapsen vanwege iets wat ik anderen zou afraden: om weg te raken uit een angst. De toestand is nu eenmaal zo dat een westerling grote delen van een dag digitaal doorbrengt, en die vreemde houding heeft zich door corona louter verergerd. Daarbij is het feit nauwelijks nog latent te noemen dat computersystemen met elkaar verbonden zijn en dat we volharden data te plengen die misschien niet razend interessant zijn maar wel privé.

Mijn gevoelige plek is, vrees ik, taal. Voor zover mijn gedichten kritische aandacht hebben gekregen werd daarbij zo’n beetje standaard opgemerkt dat ze uit heterogene elementen bestonden. En dat er in mijn poëzie de wonderlijkste woorden te vinden waren, die weliswaar op een spreektoontje in de richting van een lezer werden geslingerd maar waarvan de betekenis bepaald niet direct bekend was bij een miljoenenpubliek. En omdat mijn gedichten heel veel van die woorden bevatten, tegen elkaar uitspeelden wellicht, raakte al bij voorzichtige consumptie een lezer dronken van onbegrip.

Is taal daarmee ook mijn dingetje, zit ze in het dna van het dichterschap-Kregting? Natuurlijk, ik ben de meer dan trotse vader van het taalkundig genie en weet ook heel zeker dat haar jongere zus de gourmande, inmiddels tien jaar, onlangs in de discussie tussen neus en vingers gewaagde van ‘een replica’, maar in de dagelijksheid is er best wat afstand tot het alomtegenwoordige woord. Zelfs op de computer, waar ik vaker naar YouTube en Voetbal International surf dan naar Van Dale.

Tot vorige week. Toen vielen er tussen de reguliere spammails ineens berichten binnen die weliswaar nog wel een plaatje van een aantrekkelijke dame leverden, maar daaromheen een zondvloed van weinig ingeburgerde woorden waartussen telkens één keer mijn naam opdook.

Verschijningen?

Ik heb besloten mijn naam te verwijderen en hieronder eenmalig te herdebuteren met een forward: vijf spamgedichten. Wat er ook nog moge volgen in mijn mailbox – ik ben er niet meer.