Deze week reageerde het Gentse stadbestuur op Dekoloniseer mijn stad, dat een maand tevoren nogal in de publiciteit was gekomen. Dit rapport met aanbevelingen telde 31 bladzijden, maar het opinievuur brandde er een halve pagina uit. Ze ging over bibliotheekbeleid, opperde racistische boeken uit het aanbod voor de jeugd te verwijderen – maar waarlijk betwist werd een titel tussen haakjes, in een passage van zo’n vijftig woorden:
‘In
het bestaande aanbod wordt onderzocht hoe via labeling of het voorzien van
duiding bij sommige boeken, aangeduid kan worden welke boeken racistische
content bevatten, of welke net een breder en meer divers beeld bieden. Veel
boeken hebben historische of literaire waarde, maar bevatten racistische
elementen (bv. Pipi Langkous). Het is belangrijk om de context te tonen en deze
elementen te benoemen, hierover met mensen het gesprek aan te gaan en hen
hierover te laten nadenken.’
Na ampele studie belooft het stadsbestuur nu inzake de dekolonisering van de bibliotheek zich ‘te engageren tot meerstemmigheid’.
Ziezo.
Toch vond ik het debat, dat aanvoelt alsof het eeuwen geleden
is gevoerd, aan de adembenemende kant. Zeker door wat ongezegd bleef. Vanuit de
zaak Pippi Langkous viel
er nochtans heel wat te leren. Over bibliotheekbeleid, over boekconsequenties, over dekolonisatie, over jeugdliteratuur, over ouders die voorlezen, over een ecologische relance,… Na deze invalshoeken liet ook de uitgever van Astrid Lindgrens personage zijn licht schijnen.
Eén perspectief vond
ik echter niet terug: dat van kinderen, wit en geel en rood en bruin en zwart, die
Pipi Langkous hebben gelezen.
Ik ben daar
oprecht nieuwsgierig naar. Als vader, als lezer (die deze titel compleet heeft
gemist), als neerlandicus (de Sapir-Whorfhypothese), als docent, als auteur, maar ook, en misschien
wel vooral, als tijdgenoot. Daarmee bedoel ik dat de Pippi Langkous-boeken, waarvan de eerste dateert uit 1945, in mijn kleuterjaren een televisieserie en
films beleefden. Tevens percipieer ik visies op die teksten, zo’n vijftig jaar
later, vanuit mijn levens- en kennisontwikkeling, die op haar beurt
onontkoombaar mede is gevormd door de tussenliggende decennia.
Door de hiaat tussen het
debat en de reactie van het gemeentebestuur heeft bijvoorbeeld deze vraag,
gesteld door Vanessa Joosen, extra lang in mij kunnen gisten: ‘Hoe
kon Astrid Lindgren, die progressief was op het vlak van gender en opvoeding,
zo ver meegaan in een koloniaal denkkader?’ Een terechte bedenking, die er zich
bovendien rekenschap van geeft dat Pippi gold, en voor velen wellicht nog
geldt, als een meisje dat hiërarchieën juist doorbreekt. Zonder dikke woorden
was ze geëmancipeerd: Ik heb het
nog nooit gedaan, dus ik denk dat ik het wel kan. Simpelweg leek Pippi, net
als haar geestelijk moeder Lindgren (1907-2002), overal lak aan te hebben,
zonder het gevoel voor rechtvaardigheid te verliezen.
Ik wil niet beweren Joosens vraag te kunnen beantwoorden.
Wel dat er een andere vraag aan kan voorafgaan: Hoe hebben destijds kinderen en
volwassen lezers gereageerd op dat denkkader? Is het hun überhaupt opgevallen?
Hoewel ik dus nooit een Pippi-boek heb gelezen, heb ik er
wel óver gelezen. De observatie van het koloniale kader is tamelijk recent tot
de erven-Lindgren doorgedrongen. Nadat in 2014 het N-woord
werd aangepast in Pippi-films, gebeurde dat in
2015 ook met het N-woord in de boeken.
Nu ik dit opschrijf, schiet me te binnen dat het woord
‘N-woord’ evenmin erg lang de ronde doet, of alvast niet in de Lage Landen. Van Dale heeft het toegevoegd in juni
2020. Stilzwijgend. Er was wel commotie
dat de term waarnaar N-woord in de betekenisomschrijving verwijst opengenomen
bleef: ‘verouderd zwarte Afrikaan
(met kolonialisme geassocieerde en daarom door een groeiend aantal mensen als
onwenselijk ervaren term)’.
Vanuit dit micro-perspectief zie ik overigens mijn
stelling bevestigd dat het West-Europese debat nog altijd gedomineerd wordt
door de Verenigde Staten. Noch in de digitale Van Dale, noch in de grotebozemensenwereld ben ik namelijk al logisch
verwante termen tegengekomen als ‘het E-woord’ of het ‘het Z-woord’. Maar dat
kan mede het gevolg zijn van het feit dat we bijna allemaal achter de feiten
aan lopen. Niet iedereen heeft de helderheid van geest om op relatief ongerept
ideologisch terrein onrechtvaardigheden waar te nemen. Bovendien bestaat een
kritiek pas wanneer ze mag bestaan. Zonder reproductie door uitvergroting in
media verandert er niets. Heet dat in het boeren-Hollands tegenwoordig niet
gewoon framen?
Ik heb zelf
ondervonden hoe vernauwing van perspectief optreedt, juist door intensieve,
voor mijn part welwillend te noemen aandacht. De discussie over Pippi Langkous en dekolonisering valt immers
op een voorspelbaar moment in de tijd. Die arrogante bewering durf ik te doen
na jarenlange studie naar het publieke debat, die ik anno 2017 vastlegde.
Door een recente bewering van Corina Koolen moest ik aan een voetnoot uit dat boek terugdenken. Destijds had ik bij wijze van bewijs voor de toen schier onoverbrugbare kloof tussen kosmopolitisme en provincialisme dit aangetekend:
Als directeur van debatcentrum deBuren deelde Dorian
van der Brempt eens duizend gratis combitickets uit voor de Thalys plus een
voorstelling of een museum in Amsterdam, Rotterdam, Brussel en Antwerpen. Hij
verklaarde die actie uit een mentale barrière voor het nabije: ‘We gaan op
citytrip naar New York maar komen nooit in Mechelen.’ (De Standaard 12-12-2009)
Enige debatten later vallen hier toch wat omissies te formuleren. Over de kleur van de medewerkers (‘dekolonisering van het personeel’) en hun doelpubliek in deze actie (‘witte geprivilegieerden’). Over de ecologie van het vervoermiddel bij hun reguliere citytrips (‘kerosinebelasting’). Over tien jaar kan ik mijn kritische bril waarschijnlijk nog beter opblinken.
Inzake Pippi, snap ik tegelijk de verbijstering bij sommige lezers dat dit Lindgren-werk in een kwade reuk staat. Een zoekopdracht in GoPress leert dat het personage zich vlak voor het debat in media ook van haar vertrouwde kant liet zien.
Nieuwsanker Birgit Van Mol noemde zichzelf bijvoorbeeld ‘een soort Pippi Langkous, omdat ze als kind al ‘een hang naar onafhankelijkheid’ had. Actrice-regisseuse Halina Reijn verbond haar vroegste jeugd met een hippiesfeer, warm en creatief: ‘We woonden in een soort Pippi Langkous-huis in Wildervank, een raar dorpje ergens in het noorden van Nederland dat destijds veel kunstenaars aantrok. Een heel fijne gemeenschap, eigenlijk.’
Nu wil ik, in vervolgafleveringen van deze blogpost Engageren tot meerstemmigheid, nagaan hoe het zit met een notoir ‘fout’ kinderboek dat ik wél heb gelezen, en onze twee dochters ook. Dus pomp ik mijn zelfvertrouwen als redacteur maar alvast op door in het rapport voor de stad Gent, waarmee de discussie begon, toch even de correctiestift te gebruiken. Zoals dat de naam van de heldin oer-Vlaams spelt, als hierboven geciteerd – nee, daar zou Pippi urinegeel van kleuren. Niet dat ze zich daarvoor zou schamen vermoedelijk.
Naschriftje
In mijn vermelde studie uit 2017, De ware marsrichting, spelde ik ook ‘Pipi Langkous’ (p.203). En de twee lettertermen die ik naast het N-woord niet vond, lijken zo’n beetje toevallige omissies. Minstens tot in de jaren negentig van de vorige eeuw blijken volgens Marc de Costers ook digitaal toegankelijke Woordenboek van Eufemismen wel te hebben bestaan: het A-woord, het B-woord, het C-woord, het D-woord, het F-woord, het H-woord, het O-woord, het P-woord, het S-woord en het W-woord. Ook was het er K-woord, maar daar gaan de komende postings over.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten