Halverwege jaren
tachtig was ik verrast en gechoqueerd door het bericht dat een van mijn lijfboeken
achter de tralies zat.
Bibliotheekmedewerkers vonden het raadzaam het niet langer aan het oog van
jonge lezers bloot te stellen. Een eigen initiatief, voor de goede orde, want tegenwoordig
is op de DBNL het boek digitaal beschikbaar.
Het gaat om De Artapappa’s (1920), van J.B. Schuil,
dat het stempel ‘racistisch’ is opgedrukt. Dat ik daar destijds ontdaan van
was, lag er in de eerste plaats aan dat ik het niet direct begreep maar me wel met
dat boek verbonden voelde. Aldus waande ik me een getal in de Gorter-formule o god ik sta aan de verkeerde kant. Ik
zou de eerste niet zijn die niet waarmaakt wat hij preekt.
De enige scène
die me, zoals vermoedelijk elke lezer van De
Artapappa’s, onmiddellijk voor ogen kwam was die waarin de verwonde witte
hoofdpersoon Pukkie uren op de rug wordt gedragen door zijn zwarte kameraad Bloemhof
die zelf enorme blaren op zijn voeten heeft. Overweldigend, in alle opzichten:
een voor het gemoed explosief teken van vriendschap dat wel getuigt van een hiërarchie.
Bizar vind ik,
achteraf, mijn weigering om De Artapappa’s
te herlezen. Angst, mevrouw en meneer de dieptepsycholoog! Vorig jaar, voor een
tijdschriftartikel over het Oerboek, durfde ik nog steeds niet. Ik erkende
dan wel dat Schuils oeuvre mijn Hollands wereldbeeldje in de steigers had
gezet, maar aan de hand van zijn nog dierbaardere, minder discutabele roman Rob en de stroper van Tjot-Idi. Tegelijk
had ik weet van een vernietigend oordeel over De Artapappa’s van Arthur Japin, wiens werk ik evenmin heb doorgenomen.
Negeren, die
handel! Dat werkwoord gebruik ik mede, omdat ik voor mijn artikel wel Schuils
debuut Jan van Beek (1910) herlas en
daar ontdekte dat er twee vervoegingen en uitspraken bestaan van negeren. Ooit blijkt de klemtoon op de
eerste lettergreep te hebben gelegen, in een betekenis die Van Dale beledigend en verouderd noemt.
Ja, ik protesteer
graag tegen gescherm met blinde vlekken bij de ander, maar hier waren er toch
een paar waar ik niet omheen kon.
Ook moet ik nog
altijd mijn positie bepalen tegenover mijn twee dochters, die De Artapappa’s lazen en voor wie het,
vrees ik, even beklijvend is als voor mij. Ik slaag er niet in hen te
confronteren met de argumenten voor het racisme.
Hun Belgische moeder
las de tekst nooit maar hoort wel hun gesprekken erover, inclusief eindeloze
uitwisselingen van passages die nóg pijnlijker en grappiger zijn. Als
Schuil-buitenstaander kan ze zo eenvoudiger vragen stellen. Of onze kinderen,
veertien en tien, eerder hadden gehoord van het begrip ‘kafferjongen’ of dat ze
het werkwoord ‘uitkafferen’ kenden, bijvoorbeeld. (Het antwoord was tweemaal
nee.)
Ik op mijn beurt begrijp
dat het oeuvre van J.B. Schuil, een voormalig legerofficier die nog in Indië
was gestationeerd, van buitenaf lastig anders dan als ‘eurocentrisch’ valt te betitelen.
Tegelijk weet ik dat mijn dochters integer in het leven staan – de kwalificatie
kritisch weiger ik ijdel te gebruiken
– en wil ik geen butsen slaan in hun oprechte oordeel over deze roman. Ook omdat
ik de preker in mij wil onderdrukken, al helemaal wanneer zijn vaderlijke
wijsheden ondoorvoeld zijn. Voornaamste reden voor mijn terughoudendheid is echter
dat ik jonge lezers serieus wil nemen.
Voor mijn
dochters is De Artapappa’s één lange
opslokkende pleitrede voor trouw. Omdat er aan het eind letterlijk de dood op
volgt, vond de gourmande het wel een schandalig boek. Lezers mag zoiets niet worden aangedaan, vond
ze woedend en verdrietig – ik nam haar mee op een fietstochtje om haar emoties
tot bedaren te laten komen. Toch pleitte ze Schuil uiteindelijk vrij, toen ze in
zijn voorwoord herlas dat het verhaal was geënt op ware gebeurtenissen (die
Japin inspireerden tot De zwarte met het
witte hart).
Wat een poëtica,
en wat een leesempathie en wat een vergevingsgezindheid! Het gekke is dat dit
alles rijmt met mijn eigen herinneringen aan dit boek. Zodat ik me onlangs verplicht
heb gevoeld De Artapappa’s alsnog te herlezen.
Wie misschien
nieuwsgierig is naar mijn actuele indruk van het boek, moet ik teleurstellen:
ik weet het niet.
Natuurlijk
frapperen me nu passages die volstrekt denigrerend zijn ten opzichte van de
twee ‘zonen van Zijne Majesteit Artapappa III, koning van wilden in
Zuid-Afrika’. Tenenkrommend zijn dikwijls de beschrijvingen van deze zwarte halfbroers,
in hun taal en dierlijk geachte bewegingen. Ik snap best waarom vorig jaar nog het verdict fout
over het boek is uitgesproken en is gesuggereerd om er een
racismewaarschuwing op te plakken, een procedure die onlangs dus eveneens aan de stad Gent is aanbevolen.
Toch zit ik hopelijk
niet in de ontkenningsfase bij de indruk dat die waarschuwing voor de tekst als
geheel functioneert als een brute noodrem. Een symbolische daad, die het bestaande maar half erkent en niet bijstuurt. Hierbij waan ik me geïnspireerd door
een
prachtig essay van de Nigeriaans-Amerikaanse filosoof Olúfẹ́mi O. Táíwò over standpuntepistemologie. Daarin doen geprivilegieerden schroomvallig
afstand van hun positie, om een gemarginaliseerde te laten spreken.
Táíwò heeft, in een complex betoog waarin mij hoogstwaarschijnlijk
van alles is ontgaan, twijfels bij die welgemanierdheid. Hij noemt haar ‘elitekaping’ bij monde van de ‘kletsende klassen’.
Zijn doel is namelijk ‘collectieve bevrijding in plaats van parochiaal voordeel’.
En mij is de waarschuwingssticker tegen De
Artapappa’s te pontificaal en gemakzuchtig voor de tekst als geheel.
Genoemde noodrem doet
alvast geen recht aan wisselende snelheden. Minstens zou ik voor Schuils
belichting van de zwarte halfbroers het begrip objectiveren onbruikbaar vinden. Het boek is daarvoor te
ambivalent. Geregeld gaapt er een vacuüm tussen verteller en personages. Tegensprekende
overtuigingen, sentimenten, moralen zelfs, vind ik nu in De Artapappa’s terug. Denigrerend denken en benoemen wordt soms
terechtgewezen.
Bovenal blijven de
verteller en bepaalde personages pogingen doen tot identificatie en
solidariteit, die steevast stranden. Niet voor niets is het belangrijkste motief
volgens mij: sprakeloos zijn, geen taal vinden.
Schuils
controversieelste boek heeft me in verwarring achtergelaten. Ik pinkte minder
tranen weg dan mijn dochters, maar emoties waren er nog altijd. Ik ergerde me
vaker dan zij, maar ervoer ook ontzag. Waarom? Kan ik echt niet concreter
worden? Een volgende keer.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten