Nu we in België
zo’n beetje locked down zijn,
uiteraard zonder die term te gebruiken, wordt het tijd optimistisch te worden. Laten we kracht ontlenen, beminde jongelui en
vogels en bloemen, aan hen die ons zijn voorgegaan.
Anne Frank, bijvoorbeeld.
Het is dat de nazi’s haar in 1944 oppakten, anders zou ze de dikke twee jaar
die ze in het Achterhuis had doorgebracht moeiteloos hebben verlengd. Geen
sinecure. Ze bewoog zich over een veel geringer oppervlak dan een gemiddeld
huis in de Lage Landen nu waar men bovendien vaak een tuin of koertje kan
benutten. En overdag mocht Anne zich nota bene amper bewegen, getuigt ze in haar in
rode ruitjes gehulde dagboek, laat staan de
wc doorspoelen.
Werd er in die tijd net
zo gehamsterd als nu? Er was zeker papierschaarste, maar voor sanitaire zaken
maakt Anne Frank er slechts eenmaal melding van. Ik heb al besloten dat hier de
nood niet snel aan de man zal zijn, maar veeleer aanleiding wordt de
boekenflora te snoeien. Te beginnen met de non-fictie, en te besluiten
uiteraard met de dundrukken.
Behalve familie had Anne
Frank een tandarts en een zakenpartnertrio om zich heen. Op de jongste loot daarvan werd ze
verliefd. Het is van de Lepe Primaat Geschiedenis wel rechtvaardig dat ze,
zoals dat precies zo vaag heet als dat het uitpakte, iets met hem kreeg.
Patricia de Martelaere
zette Anne in een geweldig essay over dagboeken af tegen drie volwassen en professionele collega’s in het
genre: Anaïs Nin, Cesare Pavese en Virginia Woolf. Een ongelijke strijd, maar
wat opvalt is dat De Martelaere, die debuteerde met een roman
in dagboekvorm, streng is voor Anne.
Zo zijn de oeverloze
beschrijvingen van de karige dagactiviteiten en van de dito menu’s, waar De
Martelaere ibbel van wordt, allerminst onbegrijpelijk. Omdat ze zo onspectaculair
zijn benadrukken ze het nijpende én onveranderbare aan Annes situatie. Ook de figuur
van Kitty, die zoals bekend ontleend
was aan lievelingsboeken om diepste en banaalste geheimen mee te delen, mag
niet op een onverdeeld begrip rekenen van De Martelaere.
Schrijven als principieel
onbegrijpelijke onderbreking van het leven verdrijft de verveling die vaak dat
leven lamlegt en die in zeer bijzondere gevallen, zoals nu en zoals in de
oorlog, structureel wordt.
Anne kon niet, zoals het taalkundig genie, in het virtueel les krijgen over obesitas (‘Bezemkast?’, vroeg de gourmande). De adviezen die heden dankzij websites en programma’s
te verkrijgen zijn over een dagindeling die soelaas
biedt aan het verplichte, relatief lichte isolement, paste vader Otto Frank,
zelf Dickens lezend, moeiteloos toe. Ook in de pre-SmartSchool-era had de
combinatie van discipline en ontspanning best een effect.
En zo groeide Anne Frank in
de tijd dat ze aan de Prinsengracht verbleef uit tot een intellectueel-in-de-dop.
Ze figureerde onlangs nog in een debat over het N-woord.
Hoort bij die aanzwellende
status dat ze, na via radio Oranje lucht gekregen te hebben
van algemene interesse, haar dagboek begon bij te werken voor verhoopte
publicatie? Voor De Martelaere vormt herlezen een essentieel onderdeel van dagboeken
schrijven, maar bij Anne heeft ze er weinig genade voor. Het meisje blijft in
haar ogen een puber uit duizenden, met teksten van ‘betrekkelijk ordinaire aard’.
Wanneer ik ‘ordinair’
definieer als ‘alledaags’, dan is dat exact de reden van de interesse vanuit een
alvast gedroomd naoorlogs perspectief: gedetailleerde informatie over omstandigheden. En dan mag ten minste, voor de zoveelste keer, worden
vastgesteld hoe onberispelijk Anne Frank schreef.
Misschien is het overdreven om haar een tweedetaalgebruiker te
noemen, maar Anne kwam op vierjarige leeftijd naar Nederland. Haar Verzameld Werk bevat brieven aan haar
oma, in keurig Duits, wanneer Anne zeven is, en als twaalfjarige annoteert ze
aan dezelfde bestemmeling wat ‘ouderwets’ en ‘gezellig’ in die taal zo ongeveer
betekenen. Ze correspondeerde op haar elfde bovendien in het Engels met een
vriendinnetje.
Dat ze ‘ongetwijfeld wat talent’ had, zoals De Martelaere beweert,
lijkt me minstens voort te komen uit oefening. In het Achterhuis hield Anne
Frank een Mooie-zinnenboek bij, waar
Shakespeare in het Duits figureert, Jacob van Maerlant oorspronkelijk
overgenomen is, en Oscar Wilde en Goethe in hun landstalen. Anne was toen geen
vijftien! Al die taalbeheersing, waaraan menig hedendaags
auteur nog een puntje kan zuigen, door privileges?
Een hele lap tekst al. De wegkapitein en ik hebben
om pedagogische en psychologische redenen een
coronadagboek door de strot geduwd van het taalkundig genie en de gourmande. Hoewel we toevallig
het Achterhuis onlangs hebben bezocht en ondanks alle voorkennis spontaan onder
de indruk raakten, heb ik niet het gevoel dat Anne Franks schriftelijke
getuigenissen, waarvan het roodgeruite omslag door zo veel publiek werd aanbeden
dat we ze maar lieten, als inspiratie dienen. Ze werden vooral saai bevonden.
De gourmande toont zich bij haar Corona-dagboek veeleer gesterkt door
Bezette Stad van Paul van Ostaijen,
waaruit ze op school, vlak voor de semi-lockdown, de boem creatief mocht paukeslagen
waarna ze thuis de integrale bundel heeft bekeken.
De eerste resultaten vind
ik ronduit bemoedigend. Bezette Stad blikte terug op de oorlog, terwijl Anne Frank er midden in zat. Is het symbolisch, bizar of
realistisch dat momenteel het Achterhuis zijn deuren voor het publiek heeft
gesloten vanwege gevaar van buiten?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten