donderdag 19 maart 2020

‘Ik wou moedig zijn, maar het was moeilijk’





Nu we in België zo’n beetje locked down zijn, uiteraard zonder die term te gebruiken, wordt het tijd optimistisch te worden. Laten we kracht ontlenen, beminde jongelui en vogels en bloemen, aan hen die ons zijn voorgegaan.
Anne Frank, bijvoorbeeld. Het is dat de nazi’s haar in 1944 oppakten, anders zou ze de dikke twee jaar die ze in het Achterhuis had doorgebracht moeiteloos hebben verlengd. Geen sinecure. Ze bewoog zich over een veel geringer oppervlak dan een gemiddeld huis in de Lage Landen nu waar men bovendien vaak een tuin of koertje kan benutten. En overdag mocht Anne zich nota bene amper bewegen, getuigt ze in haar in rode ruitjes gehulde dagboek, laat staan de wc doorspoelen.
Werd er in die tijd net zo gehamsterd als nu? Er was zeker papierschaarste, maar voor sanitaire zaken maakt Anne Frank er slechts eenmaal melding van. Ik heb al besloten dat hier de nood niet snel aan de man zal zijn, maar veeleer aanleiding wordt de boekenflora te snoeien. Te beginnen met de non-fictie, en te besluiten uiteraard met de dundrukken.
Behalve familie had Anne Frank een tandarts en een zakenpartnertrio om zich heen. Op de jongste loot daarvan werd ze verliefd. Het is van de Lepe Primaat Geschiedenis wel rechtvaardig dat ze, zoals dat precies zo vaag heet als dat het uitpakte, iets met hem kreeg.
Patricia de Martelaere zette Anne in een geweldig essay over dagboeken af tegen drie volwassen en professionele collega’s in het genre: Anaïs Nin, Cesare Pavese en Virginia Woolf. Een ongelijke strijd, maar wat opvalt is dat De Martelaere, die debuteerde met een roman in dagboekvorm, streng is voor Anne.
Zo zijn de oeverloze beschrijvingen van de karige dagactiviteiten en van de dito menu’s, waar De Martelaere ibbel van wordt, allerminst onbegrijpelijk. Omdat ze zo onspectaculair zijn benadrukken ze het nijpende én onveranderbare aan Annes situatie. Ook de figuur van Kitty, die zoals bekend ontleend was aan lievelingsboeken om diepste en banaalste geheimen mee te delen, mag niet op een onverdeeld begrip rekenen van De Martelaere.
Schrijven als principieel onbegrijpelijke onderbreking van het leven verdrijft de verveling die vaak dat leven lamlegt en die in zeer bijzondere gevallen, zoals nu en zoals in de oorlog, structureel wordt.
Anne kon niet, zoals het taalkundig genie, in het virtueel les krijgen over obesitas (‘Bezemkast?’, vroeg de gourmande). De adviezen die heden dankzij websites en programma’s te verkrijgen zijn over een dagindeling die soelaas biedt aan het verplichte, relatief lichte isolement, paste vader Otto Frank, zelf Dickens lezend, moeiteloos toe. Ook in de pre-SmartSchool-era had de combinatie van discipline en ontspanning best een effect.
En zo groeide Anne Frank in de tijd dat ze aan de Prinsengracht verbleef uit tot een intellectueel-in-de-dop. Ze figureerde onlangs nog in een debat over het N-woord.
Hoort bij die aanzwellende status dat ze, na via radio Oranje lucht gekregen te hebben van algemene interesse, haar dagboek begon bij te werken voor verhoopte publicatie? Voor De Martelaere vormt herlezen een essentieel onderdeel van dagboeken schrijven, maar bij Anne heeft ze er weinig genade voor. Het meisje blijft in haar ogen een puber uit duizenden, met teksten van ‘betrekkelijk ordinaire aard’.
Wanneer ik ‘ordinair’ definieer als ‘alledaags’, dan is dat exact de reden van de interesse vanuit een alvast gedroomd naoorlogs perspectief: gedetailleerde informatie over omstandigheden. En dan mag ten minste, voor de zoveelste keer, worden vastgesteld hoe onberispelijk Anne Frank schreef.
Misschien is het overdreven om haar een tweedetaalgebruiker te noemen, maar Anne kwam op vierjarige leeftijd naar Nederland. Haar Verzameld Werk bevat brieven aan haar oma, in keurig Duits, wanneer Anne zeven is, en als twaalfjarige annoteert ze aan dezelfde bestemmeling wat ‘ouderwets’ en ‘gezellig’ in die taal zo ongeveer betekenen. Ze correspondeerde op haar elfde bovendien in het Engels met een vriendinnetje.
Dat ze ‘ongetwijfeld wat talent’ had, zoals De Martelaere beweert, lijkt me minstens voort te komen uit oefening. In het Achterhuis hield Anne Frank een Mooie-zinnenboek bij, waar Shakespeare in het Duits figureert, Jacob van Maerlant oorspronkelijk overgenomen is, en Oscar Wilde en Goethe in hun landstalen. Anne was toen geen vijftien! Al die taalbeheersing, waaraan menig hedendaags auteur nog een puntje kan zuigen, door privileges?
Een hele lap tekst al. De wegkapitein en ik hebben om pedagogische en psychologische redenen een coronadagboek door de strot geduwd van het taalkundig genie en de gourmande. Hoewel we toevallig het Achterhuis onlangs hebben bezocht en ondanks alle voorkennis spontaan onder de indruk raakten, heb ik niet het gevoel dat Anne Franks schriftelijke getuigenissen, waarvan het roodgeruite omslag door zo veel publiek werd aanbeden dat we ze maar lieten, als inspiratie dienen. Ze werden vooral saai bevonden.
De gourmande toont zich bij haar Corona-dagboek veeleer gesterkt door Bezette Stad van Paul van Ostaijen, waaruit ze op school, vlak voor de semi-lockdown, de boem creatief mocht paukeslagen waarna ze thuis de integrale bundel heeft bekeken.
De eerste resultaten vind ik ronduit bemoedigend. Bezette Stad blikte terug op de oorlog, terwijl Anne Frank er midden in zat. Is het symbolisch, bizar of realistisch dat momenteel het Achterhuis zijn deuren voor het publiek heeft gesloten vanwege gevaar van buiten?

Geen opmerkingen:

Een reactie posten