maandag 3 juni 2019

Tranen van hars



Er waren dus Europese verkiezingen, maar als niet-stemgerechtigde Nederlander blijf ik kauwen op het Belgische luik. Wat moet er nu van mijn kinderen terechtkomen? Een paar minuten zendtijd stortten me definitief in een chagrijn.
Terwijl de uitslagen binnenstroomden, was het duidelijk dat in Vlaanderen populistisch rechts en links zwaar hadden gewonnen. Prompt begonnen beider leiders op de televisie te schamperen over ‘postjespakkers’. Stel je voor, collega’s van alle gezindten hadden zich maandenlang uit de naad gewerkt voor één dag in vijf jaar, en de hoogstwaarschijnlijke verliezers onder hen kregen alvast een trap na van de hoogstwaarschijnlijke winnaars.
Ergerde ik me extra aan ‘postjespakker’ omdat die term even denigrerend klonk als ‘wieltjeszuiger’, waarmee de defensieve rijstijl van Joop Zoetemelk tegenover kannibaal Eddy Merckx ooit werd aangeduid? De heren politici-overwinnaars bedoelden iets wat boven de Moerdijk vermoedelijk ‘carrièretijger’ of ‘baantjesjager’ heet. Of, allemachtig, ‘plucheklever’.
Altijd weer die taal, altijd weer bij anderen! Terwijl mijn tikvingers jeuken bij aanhoudende discussies in mijn vak.
Even razend maken me communicatie- en marketingexperts die vanaf de hoogdag der verkiezing uit hun buitengewoon interessante kerkspitsen komen om afgesloten campagnes te becommentariëren. En raad eens, alle partijen pakken het helemaal fout aan.
Nee, dan vroeger. Guillaume van der Stighelen prees in een vergelijking oude slogans. Zoals Eigen volk eerst, waarvan zelfs een amateur al de beurse plekken kan aanwijzen. Verder had hij goede woorden veil voor De kracht van de verandering, terwijl ritmisch natuurlijk het lidwoord vóór ‘kracht’ geschrapt had gemoeten en ‘verandering’ vervangen door ‘restauratie’.
Die laatste redactieslag is uiteraard uitsluitend zinvol wanneer de partij eerlijk tegen kiezers wil zijn. Volgens een andere communicatie-expert, Fons Van Dyck, is dat echter een stom idee. Hij weet het teleurstellende resultaat van Groen althans aan een alternatief begrotingsplan voor de toekomst – oppositiepartijen moeten kennelijk louter met de zweep zwaaien.
En welke expert bedacht heden een slogan voor nog een andere partij, waarachter zich nota bene heel wat weldenkende mensen schaarden: Locomotief op links. Een alliteratie, drie lange o’s en een korte, de associatie met industrieel rollend materieel – ik begrijp dat niet.
Anderzijds, toen ik over die taal stoom afblies zei de wegkapitein dat een politieke partij die aan mijn taaleisen voldoet de kiesdrempel niet zou halen. Goed dan, al klaar.
Nee, helemaal niet! Want waarom moeten er achteraf zondebokken worden aangewezen? Zo wist Mark Elchardus het maatschappelijk middenveld in diskrediet te brengen, wier kader geen oor zou hebben voor wat er onder de leden speelt. Vervolgens prees Stijn Oosterlynck dat personeel omdat het die leden zou corrigeren op onder meer racisme.
Zulke teksten doen mij denken aan doktoren die in het bijzijn van de patiënt Latijn spreken (zeker is dit een populistische vergelijking).
Nog een voorbeeld, een verkiezingscommentaar van Thomas Decreus. Hij beriep zich op een historische tekst van Sartre uit 1973, Elections, piège à cons, waarvan ik helaas niet zeker weet of ik hem integraal te pakken kreeg. Sartre betoogt dat verkiezingen niet representatief zijn, veeleer onderdrukkend. Hij noemt ze dus een valstrik. In de beslotenheid van een stemhokje kunnen verraders huizen, traîtres, doordat ze egoïsme en opportunisme laten doorwegen op groepsbelang, of op de toekomst: ‘La méfiance accroît la distance qui les sépare.
Nu is ook het gedrag in het stemhokje onderzocht, met griezelige resultaten trouwens, en was de klimaatverandering een thema dat over de lange termijn gaat. Toch heb ik moeite met Decreus’ voorstelling (onder de noemer ‘analyse’) van de kiezer als verrader. Bij mijn weten is er geen instrument om oprechtheid te meten.
Hij redeneert vanuit een smijdige diagnose van hypocrisie bij – volgens hem exclusief extreemrechtse – burgers die antisolidariteit ontplooien. Maar deze denkbeweging kun je evengoed omdraaien en dan gaat ze over groepsdruk waar Sartre toch ook wel wat van vond. De eis zich te conformeren aan opvattingen die niet helemaal de jouwe zijn. Zoals recent gebeurde bij Zihni Özdil, door de Nederlandse Groenen verstoten. De méfiance van wie is dan in het geding?
Wel is aan Sartre een ongrijpbaar gedicht gewijd door Jan G. Elburg (1919-1992):

Zo kon het ook gebeuren
dat ik eenvoudig een houten bril zou timmeren
om opnieuw bos te zien en
hoe ik weer klein onder berken danste
naakt met de naakte meisjes
wier pa een socialistisch onderwijzer was
ik weet het was negentien vijfentwintig
dan schreide ik tranen van hars

zo kon het ook gebeuren
dat ik dezer dagen geheel een man was
als deze burgerlijke denkers beschrijven
ai, ja, hun geliefkoosd gevoel
dat ons doet slapen in poetslappen

het was winter en de ruige duiven
zwegen.
niets van vrede.
zij kenden mij niet toen ik klein was.
om eerlijk te zijn
zij hebben mij zelfs nu niet bekeken.

Het timmeren van houten brillen – wat een vakmensen moeten dat geweest zijn! Dat ik geen raad weet met dit Bijbels aangezette gedicht komt doordat de ik-figuur voor mij flou is. De tweede strofe introduceert met ‘burgerlijke denkers’ een meervoud waarvan dat ik een object is. Nu had Sartre weinig moeite om anderen als burgerlijk voor te stellen, maar hij deed dat in zijn eentje.
Of viseerde Elburg met zijn titel sartre een hele kliek volgelingen? Het gedicht komt uit De vlag van de werkelijkheid uit 1956. Sartre was voor de Lage Landen, anders in piège-tijden toen hij als 24-uursintellectueel bij open vuur vermoedelijk vlam vatte, misschien niet zozeer een communist die in postideologische tijden werd opgeknoopt (bijvoorbeeld wegens zijn conflict met Camus), als wel een humanist die bij Elburgs toenmalige confraters Lucebert en Kouwenaar ook al op weinig fiducie mocht rekenen.
Welja, een lange zin. En ik haal er nog wat dichters bij omdat ‘poetslappen’ na lang staren een beetje Engels wordt, ook al blijft ‘slapen’ dat erin vervat is volledig zichtbaar.
De ik-figuur van de slotstrofe kan evengoed een hedendaagse kiezer zijn voor wie geen hond oog heeft, maar over wie dezelfde diersoort juist daarom ontelbare meningen plengt. Dan is het handig te weten dat de tekst door zetfoutje jarenlang sprak van ‘ruige druiven’ – die nu extra zuur zijn?

Geen opmerkingen:

Een reactie posten