Er waren dus Europese
verkiezingen, maar als niet-stemgerechtigde Nederlander blijf ik kauwen op het
Belgische luik. Wat moet er nu van mijn kinderen terechtkomen? Een paar minuten
zendtijd stortten me definitief in een chagrijn.
Terwijl de
uitslagen binnenstroomden, was het duidelijk dat in Vlaanderen populistisch
rechts en links zwaar hadden gewonnen. Prompt begonnen beider leiders op de
televisie te schamperen over ‘postjespakkers’. Stel je voor, collega’s van alle
gezindten hadden zich maandenlang uit de naad gewerkt voor één dag in vijf
jaar, en de hoogstwaarschijnlijke verliezers onder hen kregen alvast een trap
na van de hoogstwaarschijnlijke winnaars.
Ergerde ik me
extra aan ‘postjespakker’ omdat die term even denigrerend klonk als ‘wieltjeszuiger’,
waarmee de defensieve rijstijl van Joop Zoetemelk tegenover kannibaal Eddy
Merckx ooit werd aangeduid? De heren politici-overwinnaars bedoelden iets wat
boven de Moerdijk vermoedelijk ‘carrièretijger’ of ‘baantjesjager’ heet. Of, allemachtig,
‘plucheklever’.
Altijd weer die taal,
altijd weer bij anderen! Terwijl mijn tikvingers jeuken bij aanhoudende discussies in mijn vak.
Even razend maken
me communicatie- en marketingexperts die vanaf de hoogdag der verkiezing uit
hun buitengewoon interessante kerkspitsen komen om afgesloten campagnes te
becommentariëren. En raad eens, alle partijen pakken het helemaal fout aan.
Nee, dan vroeger.
Guillaume van der Stighelen prees in een vergelijking oude slogans. Zoals Eigen volk eerst, waarvan zelfs een
amateur al de
beurse plekken kan aanwijzen. Verder had hij goede woorden veil voor De kracht van de verandering, terwijl
ritmisch natuurlijk het lidwoord vóór ‘kracht’ geschrapt had gemoeten en ‘verandering’
vervangen door ‘restauratie’.
Die laatste redactieslag
is uiteraard uitsluitend zinvol wanneer de partij eerlijk tegen kiezers wil
zijn. Volgens een andere communicatie-expert, Fons Van Dyck, is dat echter een stom idee.
Hij weet het teleurstellende resultaat van Groen althans aan een alternatief begrotingsplan
voor de toekomst – oppositiepartijen moeten kennelijk louter met de zweep
zwaaien.
En welke expert bedacht
heden een slogan voor nog een andere partij, waarachter zich nota bene heel wat
weldenkende mensen schaarden: Locomotief op links. Een alliteratie, drie lange o’s en een
korte, de associatie met industrieel rollend materieel – ik begrijp dat niet.
Anderzijds, toen
ik over die taal stoom afblies zei de
wegkapitein dat een politieke partij die aan mijn taaleisen voldoet de
kiesdrempel niet zou halen. Goed dan, al klaar.
Nee, helemaal
niet! Want waarom moeten er achteraf zondebokken worden aangewezen? Zo wist
Mark Elchardus het maatschappelijk middenveld in
diskrediet te brengen, wier kader geen oor zou hebben voor wat er onder de
leden speelt. Vervolgens prees Stijn Oosterlynck dat personeel omdat het die
leden zou corrigeren op onder meer racisme.
Zulke teksten
doen mij denken aan doktoren die in het bijzijn van de patiënt Latijn spreken
(zeker is dit een populistische vergelijking).
Nog een voorbeeld,
een
verkiezingscommentaar van Thomas Decreus. Hij beriep zich op een
historische tekst van Sartre uit 1973, Elections,
piège à cons, waarvan ik helaas niet zeker weet of ik hem integraal te
pakken kreeg. Sartre betoogt dat verkiezingen niet representatief zijn, veeleer
onderdrukkend. Hij noemt ze dus een valstrik. In de beslotenheid van een
stemhokje kunnen verraders huizen,
traîtres, doordat ze egoïsme en opportunisme
laten doorwegen op groepsbelang, of op de toekomst: ‘La méfiance accroît
la distance qui les sépare.’
Nu is ook het
gedrag in het stemhokje onderzocht, met
griezelige resultaten trouwens, en was de klimaatverandering een thema dat
over de lange termijn gaat. Toch heb ik moeite met Decreus’ voorstelling (onder
de noemer ‘analyse’) van de kiezer als verrader. Bij mijn weten is er geen
instrument om oprechtheid te meten.
Hij redeneert
vanuit een smijdige diagnose van hypocrisie bij – volgens hem exclusief
extreemrechtse – burgers die antisolidariteit ontplooien. Maar deze
denkbeweging kun je evengoed omdraaien en dan gaat ze over groepsdruk waar
Sartre toch ook wel wat van vond. De eis zich te conformeren aan opvattingen
die niet helemaal de jouwe zijn. Zoals recent gebeurde bij Zihni Özdil, door de Nederlandse Groenen verstoten.
De méfiance van wie is dan in het geding?
Wel is aan Sartre
een ongrijpbaar gedicht
gewijd door Jan G. Elburg (1919-1992):
Zo kon het ook gebeuren
dat ik eenvoudig een houten bril zou timmeren
om opnieuw bos te zien en
hoe ik weer klein onder berken danste
naakt met de naakte meisjes
wier pa een socialistisch onderwijzer was
ik weet het was negentien vijfentwintig
dan schreide ik tranen van hars
dat ik eenvoudig een houten bril zou timmeren
om opnieuw bos te zien en
hoe ik weer klein onder berken danste
naakt met de naakte meisjes
wier pa een socialistisch onderwijzer was
ik weet het was negentien vijfentwintig
dan schreide ik tranen van hars
zo kon het ook gebeuren
dat ik dezer dagen geheel een man was
als deze burgerlijke denkers beschrijven
ai, ja, hun geliefkoosd gevoel
dat ons doet slapen in poetslappen
dat ik dezer dagen geheel een man was
als deze burgerlijke denkers beschrijven
ai, ja, hun geliefkoosd gevoel
dat ons doet slapen in poetslappen
het was winter en de ruige duiven
zwegen.
niets van vrede.
zij kenden mij niet toen ik klein was.
om eerlijk te zijn
zij hebben mij zelfs nu niet bekeken.
zwegen.
niets van vrede.
zij kenden mij niet toen ik klein was.
om eerlijk te zijn
zij hebben mij zelfs nu niet bekeken.
Het timmeren van
houten brillen – wat een vakmensen moeten dat geweest zijn! Dat ik geen raad
weet met dit Bijbels aangezette gedicht komt doordat de ik-figuur voor mij flou
is. De tweede strofe introduceert met ‘burgerlijke denkers’ een meervoud waarvan
dat ik een object is. Nu had Sartre weinig moeite om anderen als burgerlijk
voor te stellen, maar hij deed dat in zijn eentje.
Of viseerde Elburg
met zijn titel sartre een hele
kliek volgelingen? Het gedicht komt uit De vlag van de
werkelijkheid uit 1956. Sartre was voor de Lage Landen, anders in piège-tijden toen hij als 24-uursintellectueel
bij open vuur vermoedelijk vlam vatte, misschien niet zozeer een communist die in
postideologische tijden werd opgeknoopt (bijvoorbeeld wegens zijn conflict met Camus), als
wel een humanist die bij Elburgs toenmalige confraters Lucebert
en Kouwenaar
ook al op weinig fiducie mocht rekenen.
Welja, een lange
zin. En ik haal er nog wat dichters bij omdat ‘poetslappen’ na lang staren een
beetje Engels wordt, ook al blijft ‘slapen’ dat erin vervat is volledig
zichtbaar.
De ik-figuur van
de slotstrofe kan evengoed een hedendaagse kiezer zijn voor wie geen hond oog
heeft, maar over wie dezelfde diersoort juist daarom ontelbare meningen plengt.
Dan is het handig te weten dat de tekst door zetfoutje jarenlang sprak van ‘ruige
druiven’ – die nu extra zuur zijn?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten