Eerlijk gezegd
vond ik het nog lang duren tot, na de beschamende verkiezingen, iemand op het
idee kwam gewoon een nieuwe naam voor een verliezende partij te verzinnen.
Grappig argument dat het in dit geval weer bijna twee decennia geleden was dat sp.a zo’n
lumineus kunststukje had volbracht. In datzelfde jaar 2001 was het ook CD&V
die zich als nieuw herpresenteerde. Groen volgde in 2003 (nog met een
uitroepteken) en Open Vld in 2007.
Tussendoor moest Vlaams
Belang in 2004 die naam aannemen, na de veroordeling
wegens racisme van het Vlaams Blok.
Uiteraard is zo’n
plastische chirurgie ook buiten de politiek schering en inslag. Bedrijven en
scholen en musea, ze etaleren graag hun nieuwe logo, lettertype, een website,
gebouw, een ‘onze missie’, enz. En spekken in eerste instantie de rebrandingsbranche.
De laatste jaren klinkt
er een werkwoord dat volgens mij op deze praktijk wijst: ‘vervellen’. Het sloeg
op slangen die een nieuwe huid krijgen, net als mensen indien ze te lang in de
zon gezeten hebben. Of blootgesteld zijn aan een atoombom, waarvoor Hugo Claus op Nieuwjaardag 1962 waarschuwde met zijn lange performancegedicht Bericht aan de bevolking:
Is er daarna niets meer? Zullen schromelijk
Al onze oog- en tandloze kleinkinderen
Tot op hun zestien tenen vervellen?
Wààr ziet een blinde in het zwart van de nacht een
lichter zwart?
Het vervellen is
hier de uitkomst van een wetenschappelijk geperfectioneerd wapen. En bij
slangen van een proces dat even fysisch is. Hopelijk wordt zo mijn simpele punt
duidelijk dat rebranding aan den
volke gelegitimeerd wil worden als een even authentieke als onontkoombare vorm
van rijping. Imagokenners als artisanale alchemisten!
Ik moet bekennen
hier toch met de handen in mijn niet bijster overvloedige haar te staan, omdat
het idee van vernieuwing me dierbaar is, zij het als uitkomst van
een experiment.
Zo begon ik
enthousiast in Arie Storms Het laatste
testament van Frans Kellendonk (2015) dat op de voorflap achteloos roman
heet. Het geeft meteen een wending aan het genre van de biografie door, inderdaad
als in een roman, aan het object zelf het woord te geven en daar de
overwegingen en beslissingen tijdens het schrijven in te verwerken:
‘Kijk hem daar nou zitten, mijn biograaf. In het hart van de schepping heb
ik een leemte ontdekt waar hij mooi in zou passen (…)’.
Fijn ook dat
Storm hier het beroemdste Kellendonk-citaat geeft, waardoor de lezer wordt gecoiffeerd met de
illusie een kenner te zijn. En anders dan gemiddelde biografieën is Storms boek
dun, bevat het geen noten of secundaire literatuur en is de stijl
bovengemiddeld.
Aangehaald begin
richt de volgspot eerst op de biograaf, daarna op zijn object. Dat is eerlijk
want passend voor wat in Het laatste
testament van Frans Kellendonk gebeurt. Het boek vertelt minstens zozeer
over Storm. Kellendonk betoont zich
simultaan diens biograaf.
Misschien is die
aanvulling nodig. De informatie over de persoon Kellendonk, de locaties en de
beginnetjes met interpretaties van zijn oeuvre, gelukkig geen hogere
inlegkunde, dragen weinig nieuws. Wel veerde ik telkens op als een zin of
fragment mij terugleidde naar een roman, interview of beschouwing. Dit opveren vermoeide
mijn oude spieren. Ik lees toch niet om het reeds bekende, laat staan om mezelf
te complimenteren met een soort geheugen?
Storm schrijft
dat hij al sinds zijn studie gegrepen is door de boeken van Kellendonk. Hij gebruikt
diens posture om
verwantschap uit te spreken, wederzijds. Een coproductie, waarin de beroemde
auteur van ‘wij’ spreekt over de ontstaande tekst
(dit woord krijgt als zijnde nepwetenschappelijk vertoon hoon). En zich afvraagt of die een
dagboek is, memoires, een plakboek van herinneringen, een biografie, een
autobiografie, een roman.
Kellendonk kiest
voor testament, Storm dus voor roman.
Voor zover het
boek al geen opzichtige constructie was, wordt het steeds gammeler. Steeds moet
de asymmetrie als gelijkwaardig worden bijgewrikt. Zo kruisen van de twee
schrijvers hun blikken elkaar ook letterlijk, in een boekwinkel. Alsof dat niet
overduidelijk was, vertelt Storm deze anekdote in het waarschijnlijk nabokoviaans bedoeld nawoord nogmaals. Uit The Real Life of Sebastian Knight had
hij voordien geciteerd: ‘Ik ben
Sebastian of Sebastian is mij, of misschien zijn we beiden iemand die we geen
van tweeën kennen.’
Het schier geacheveerde nawoord dat culmineert in een pleidooi voor het wegcijferen van
eigen belang, kan dienen als relativering omdat Storm door de romanconstructie Kellendonk
frases in de mond heeft gelegd die deze, volgens mij, nooit zou gebruiken: van
herinneringen die door hem heen flitsen, een droom die uit elkaar spat,…
Wel is de identificatie
van Kellendonk met Storm een heel dappere truc. Ik ken onvoldoende boeken van de
biograaf, maar vooralsnog ontgaat me de congenialiteit. Wel zijn er vanachter
de rug van zijn Kellendonk-figuur aanvallen op giganten uit het actuele Amsterdamse
literaire leven – en op een andere, kennelijk concurrerende biograaf.
Op de achterflap
wordt Storm geprezen om zijn ‘radicaliteit van een kamikazepiloot’. Hoewel ik met
radicaliteit sympathiseer, weet ik niet of kamikazepiloten het onder de leden
hebben. In literair verband vind ik de aanprijzing dwaas, want voortkomend uit de
biotoop waarop de piloot het heeft gemunt. De laatste tijd zijn me meer boeken
onder ogen gekomen waarbij de opstand uiterlijke tekenen draagt, ‘diep van
binnen’ conformistisch is en het narcisme van de macht streelt.
Voor mij gaat het
boek over gestrande pogingen om de biografie van Frans Kellendonk te schrijven.
Natuurlijk meldt dit type tekst dat ook, als een ‘project’ waaraan het
‘verrassend montere karakter’ van Arie Storm een draai heeft gegeven. In die
pogingen tot recycling vervelde hij. Vernieuwend is dit mogelijk in het bewijs dat
‘roman’ geen restcategorie is. Welke genrenaam het wel verdient zou ik niet
weten. Maar dat is uitgeefpolitiek.