Bij een festival in
Utrecht bleken voor een voorleesmarathon
van Anna Karenina exclusief vrouwen
aangezocht, omdat Tolstoi’s hoofdpersoon ‘navigeert tussen haar rollen als
minnares, echtgenote, moeder en prominent lid van een gemeenschap ’. Dat verwekte
een ingezonden brief van Lieke Stelling. Stof van de archetypische Moeder de Vrouw-rel opwerpend, vond deze literatuurwetenschapster dat de
voorlezeressen ‘een soort harem’ vormen ‘ter meerdere eer en glorie van een
mannelijke auteur’. Auteur Pieter Waterdrinker proefde in die kritiek censuur
(‘Es kotzt mich an’) en leesbevorderaarster Lidewijde Paris zag andere bedoelingen
bij vrouwen die ‘gewoon met plezier en passie een mooie roman willen
voorlezen, uit eigen vrije wil, gratis voor iedereen’.
Het was alsof men in Noord-België een genretoneeltje wou
opvoeren dat Rudi
Laermans net had geanalyseerd. De Leuvense socioloog ontwaarde cultureel-artistieke
stellingoorlogen, waarbij gemeenplaatsen onvermoeibaar leken. Opmerkelijk was dat
hij zijn pijlen richtte op linkse bijdragen aan stormpjes over
identiteitspolitiek. De wens om onrecht bloot te leggen liet langs de
achterdeur ‘een homogeniserend groepsdenken’ binnen. En het gepraktiseerde 'tekstivisme',
waarin tekst en activisme samentrekken, huldigde de spektakellogica. Naar mijn
gevoel poogde Laermans zo een balans te herstellen die ongewild was
doorgeslagen. In 1997
had hij ‘neokritiek’ aan de kaak gesteld, geruisloos, totdat vijftien jaar
later dit concept werd gerecupereerd in een
Jeroen Mettes-uitgave. Waar neocritici ‘hypocrisie’ bij machtiger geachte Gutmenschen bespeurden, doen tekstivisten
vanuit een diametraal ander gezichtspunt hetzelfde, begrijp ik. De verleiding
van demystificatie
blijft onverminderd.
Het kunstwerk dat ten prooi valt aan kritiek,
stelde Laermans, doet er in het betoog eigenlijk niet zo toe. Hooguit is het de
aanleiding, waarna steekwoorden (‘intersectionaliteit’) voor mede- en
tegenstanders volstaan om te weten hoe de vlag erbij hangt. Stelling stapte in
het Karenina-geschil met wat schetsen
over identiteit en vrouwen en geschiedenis inderdaad soepel over naar de
aanklacht. En haar oplossing, voorlezen uit Virginia Woolf, leek even
schematisch. Tegelijk bezigde Paris termen die hooguit geschikt zijn voor mijn omzeillexicon in
aanbouw. En wakkerde Waterdrinker een beschamende reflex
aan dat de vrijheid van meningsuiting gevaar zou lopen.
Misplaatst vind ik het slot van Paris’ repliek.
Niet zozeer omdat ze met haar gebod ‘Niet mekkeren’ insinueert dat Stelling een
geit is, als wel omdat ze, in een week dat
de neerlandistiek wereldnieuws
was wegens een schamel aantal inschrijvingen, een vals
onderscheid schept tussen soorten lezers waarbij academici aan de verkeerde
kant staan: ‘Je bent een literatuurwetenschapper, laat ons nou maar
lezen en dan doe jij de wetenschap.’ Paris doet van alles uitschijnen dat ik
liever niet overzie. Maar het zal plakken van wereldvreemdheid, levenskunst en subsidies.
Het neerlandistieknieuws bleek nota bene columnistische glunder losgemaakt te
hebben in dankbare herinnering aan Karel van het Reves broodje-balwijsheden over ‘de’ literatuurwetenschap uit de jaren zeventig.
Waarom toch? Misschien
moet ik vanuit Paris nagaan wat literatuurwetenschappers in de Lage Landen doen
met vrouwen in een genre dat me bezighoudt, poëzie. Indicaties geeft dan een lofwaardig
tweelingproject: Dichters van het nieuwe millennium (2016) en Bundels van het nieuwe millennium (2018). Vrouwen
zijn er uitstekend in vertegenwoordigd, zowel onder de besprekers als onder de besprokenen.
Wel
is het niveau van de bijdragen ongelijk, wat deels zal voortkomen uit de
kwaliteitsverschillen tussen de gekozen dichters. Citaten kunnen onbedoeld doen
terugdeinzen, zoals bij Maud Vanhauwaert. Haar oeuvre, dat twee bundels
beslaat, wordt nota bene in beide studies belicht, door de ervaren wetenschappers Jan Konst en Elke Brems.
Alles wat geïnteresseerden van en over Vanhauwaert te horen
krijgen, voldoet veeleer aan de bevinding van plezier en passie. Het
doorprikken van het alledaagse, onverwachtheid, de aparte leeshouding die poëzie
zou vergen, diepgang, het onvanzelfsprekende, grapjes, spel met conventies, leegte
en eenzaamheid, verstoorde communicatie, raadsels, het onaffe, associatie en
analogie en, naar het schijnt, de kritische blik. Daartussen staan netjes
opmerkingen van collega-beschouwers. Plus iets over interactie die Vanhauwaerts
gedichten gelukkig aantrekkelijk maakt voor meer lezers dan dit genre gewend
is. En die de keuze legitimeert voor haar als Antwerps stadsdichter, wars
van tekstivisme en, getuige haar standaardfoto met
een koffer op de schouder, onderweg naar arcadia. Daarover zwijgt deze literatuurwetenschap.
Net als over het enigma waarom Vanhauwaert eveneens geconsacreerd is (tot in de redactie van het vernieuwingsgezinde
tijdschrift DWB).
Zekerheidshalve: ik vind Vanhauwaert geen zwakke maar onbijzondere
dichteres. Haar bewieroking dwingt schrijfsters tot het type onschuld waarbij
raffinement wordt verondersteld, tot conformistisch non-conformisme. Waarom
toch? Kan het anders, wel degelijk in de richting die Lieke Stelling wilde? Misschien
moeten er voorwaarden worden geschapen waaronder literatuur de grootste kans
heeft in het ongrijpbare
ding dat we maatschappij noemen. Is het format van de bundel dan minder geschikt dan het
evenement? Zo werd ik attent gemaakt op het
poëzieprogramma Dichteressen na #metoo waarvan de korte aankondiging dat
tenminste belooft:
‘De nieuwe generatie dichters staat
zelfverzekerd op het literaire podium, geëngageerd en bevrijd van ieder juk. En
oh ja, het zijn vaak vrouwen. Een jaar nadat het #metoo schandaal uitbarstte,
laat BOZAR vijf dichteressen stevig terugslaan met poëzie. Tijdens de
internationale dichtersavond Transpoesie lezen ze voor uit eigen werk, terwijl
de Nederlandse, Franse en Engelse vertaling verschijnt op groot scherm.’
Over
homogeniserend groepsdenken gesproken! Er werd niet eens geprobeerd een idee te
formuleren, laat staan dat er uitleg was over de vijf dichteressen die het mochten
invullen. Louter algemeenheden over de actualiteit, over vrouwen en over poëzie,
op een toontje dat taal zelf beledigt (‘stevig terugslaan‘, ‘juk‘: materiaal
voor mijn omzeillijst). Duister blijft of poëzie hier een spektakel dient of toch
als ongewenste intimiteit geldt of als grensoverschrijdend. Er kan, hopelijk
correcter dan in Bundels van het nieuwe millennium, geciteerd uit Vanhauwaert:
Wat doen we met het lichaam
waaraan
een man zich optrok die zich daarna
in
de mond drong en zei ‘je hebt het
bij het
rechte eind’.
Met het verkrachte meisje en de
mensen
die zeggen ‘zo mooi is ze toch
niet’_
Sinds
auteurs publiceren is het de hamvraag of hun teksten voorbij de esthetische
conventie iets teweeg kunnen brengen. Het antwoord was meestal ontkennend, soms
kwam er scepsis, sporadisch hoop. Maar voor deze gelegenheid is de vraag tevoren
vermorzeld. Ook stuit het me tegen de borst dat dit programma prestigieus is, uit
de koker van organisaties van naam en – het werd al aangeraakt – met aanzienlijke
budgetten dankzij belastingbetalers. Bestaat het begrip ‘institutioneel
cynisme‘ al?