maandag 24 september 2018

Waarom?




Bij een festival in Utrecht bleken voor een voorleesmarathon van Anna Karenina exclusief vrouwen aangezocht, omdat Tolstoi’s hoofdpersoon ‘navigeert tussen haar rollen als minnares, echtgenote, moeder en prominent lid van een gemeenschap ’. Dat verwekte een ingezonden brief van Lieke Stelling. Stof van de archetypische Moeder de Vrouw-rel opwerpend, vond deze literatuurwetenschapster dat de voorlezeressen ‘een soort harem’ vormen ‘ter meerdere eer en glorie van een mannelijke auteur’. Auteur Pieter Waterdrinker proefde in die kritiek censuur (‘Es kotzt mich an’) en leesbevorderaarster Lidewijde Paris zag andere bedoelingen bij vrouwen die ‘gewoon met plezier en passie een mooie roman willen voorlezen, uit eigen vrije wil, gratis voor iedereen’.
Het was alsof men in Noord-België een genretoneeltje wou opvoeren dat Rudi Laermans net had geanalyseerd. De Leuvense socioloog ontwaarde cultureel-artistieke stellingoorlogen, waarbij gemeenplaatsen onvermoeibaar leken. Opmerkelijk was dat hij zijn pijlen richtte op linkse bijdragen aan stormpjes over identiteitspolitiek. De wens om onrecht bloot te leggen liet langs de achterdeur ‘een homogeniserend groepsdenken’ binnen. En het gepraktiseerde 'tekstivisme', waarin tekst en activisme samentrekken, huldigde de spektakellogica. Naar mijn gevoel poogde Laermans zo een balans te herstellen die ongewild was doorgeslagen. In 1997 had hij ‘neokritiek’ aan de kaak gesteld, geruisloos, totdat vijftien jaar later dit concept werd gerecupereerd in een Jeroen Mettes-uitgave. Waar neocritici ‘hypocrisie’ bij machtiger geachte Gutmenschen bespeurden, doen tekstivisten vanuit een diametraal ander gezichtspunt hetzelfde, begrijp ik. De verleiding van demystificatie blijft onverminderd.
Het kunstwerk dat ten prooi valt aan kritiek, stelde Laermans, doet er in het betoog eigenlijk niet zo toe. Hooguit is het de aanleiding, waarna steekwoorden (‘intersectionaliteit’) voor mede- en tegenstanders volstaan om te weten hoe de vlag erbij hangt. Stelling stapte in het Karenina-geschil met wat schetsen over identiteit en vrouwen en geschiedenis inderdaad soepel over naar de aanklacht. En haar oplossing, voorlezen uit Virginia Woolf, leek even schematisch. Tegelijk bezigde Paris termen die hooguit geschikt zijn voor mijn omzeillexicon in aanbouw. En wakkerde Waterdrinker een beschamende reflex aan dat de vrijheid van meningsuiting gevaar zou lopen.
Misplaatst vind ik het slot van Paris’ repliek. Niet zozeer omdat ze met haar gebod ‘Niet mekkeren’ insinueert dat Stelling een geit is, als wel omdat ze, in een week dat de neerlandistiek wereldnieuws was wegens een schamel aantal inschrijvingen, een vals onderscheid schept tussen soorten lezers waarbij academici aan de verkeerde kant staan: ‘Je bent een literatuurwetenschapper, laat ons nou maar lezen en dan doe jij de wetenschap.’ Paris doet van alles uitschijnen dat ik liever niet overzie. Maar het zal plakken van wereldvreemdheid, levenskunst en subsidies. Het neerlandistieknieuws bleek nota bene columnistische glunder losgemaakt te hebben in dankbare herinnering aan Karel van het Reves broodje-balwijsheden over ‘de’ literatuurwetenschap uit de jaren zeventig.
Waarom toch? Misschien moet ik vanuit Paris nagaan wat literatuurwetenschappers in de Lage Landen doen met vrouwen in een genre dat me bezighoudt, poëzie. Indicaties geeft dan een lofwaardig tweelingproject: Dichters van het nieuwe millennium (2016) en Bundels van het nieuwe millennium (2018). Vrouwen zijn er uitstekend in vertegenwoordigd, zowel onder de besprekers als onder de besprokenen. Wel is het niveau van de bijdragen ongelijk, wat deels zal voortkomen uit de kwaliteitsverschillen tussen de gekozen dichters. Citaten kunnen onbedoeld doen terugdeinzen, zoals bij Maud Vanhauwaert. Haar oeuvre, dat twee bundels beslaat, wordt nota bene in beide studies belicht, door de ervaren wetenschappers Jan Konst en Elke Brems.
Alles wat geïnteresseerden van en over Vanhauwaert te horen krijgen, voldoet veeleer aan de bevinding van plezier en passie. Het doorprikken van het alledaagse, onverwachtheid, de aparte leeshouding die poëzie zou vergen, diepgang, het onvanzelfsprekende, grapjes, spel met conventies, leegte en eenzaamheid, verstoorde communicatie, raadsels, het onaffe, associatie en analogie en, naar het schijnt, de kritische blik. Daartussen staan netjes opmerkingen van collega-beschouwers. Plus iets over interactie die Vanhauwaerts gedichten gelukkig aantrekkelijk maakt voor meer lezers dan dit genre gewend is. En die de keuze legitimeert voor haar als Antwerps stadsdichter, wars van tekstivisme en, getuige haar standaardfoto met een koffer op de schouder, onderweg naar arcadia. Daarover zwijgt deze literatuurwetenschap. Net als over het enigma waarom Vanhauwaert eveneens geconsacreerd is (tot in de redactie van het vernieuwingsgezinde tijdschrift DWB).
Zekerheidshalve: ik vind Vanhauwaert geen zwakke maar onbijzondere dichteres. Haar bewieroking dwingt schrijfsters tot het type onschuld waarbij raffinement wordt verondersteld, tot conformistisch non-conformisme. Waarom toch? Kan het anders, wel degelijk in de richting die Lieke Stelling wilde? Misschien moeten er voorwaarden worden geschapen waaronder literatuur de grootste kans heeft in het ongrijpbare ding dat we maatschappij noemen. Is het format van de bundel dan minder geschikt dan het evenement? Zo werd ik attent gemaakt op het poëzieprogramma Dichteressen na #metoo waarvan de korte aankondiging dat tenminste belooft:

‘De nieuwe generatie dichters staat zelfverzekerd op het literaire podium, geëngageerd en bevrijd van ieder juk. En oh ja, het zijn vaak vrouwen. Een jaar nadat het #metoo schandaal uitbarstte, laat BOZAR vijf dichteressen stevig terugslaan met poëzie. Tijdens de internationale dichtersavond Transpoesie lezen ze voor uit eigen werk, terwijl de Nederlandse, Franse en Engelse vertaling verschijnt op groot scherm.’

Over homogeniserend groepsdenken gesproken! Er werd niet eens geprobeerd een idee te formuleren, laat staan dat er uitleg was over de vijf dichteressen die het mochten invullen. Louter algemeenheden over de actualiteit, over vrouwen en over poëzie, op een toontje dat taal zelf beledigt (‘stevig terugslaan‘, ‘juk‘: materiaal voor mijn omzeillijst). Duister blijft of poëzie hier een spektakel dient of toch als ongewenste intimiteit geldt of als grensoverschrijdend. Er kan, hopelijk correcter dan in Bundels van het nieuwe millennium, geciteerd uit Vanhauwaert:

Wat doen we met het lichaam waaraan
een man zich optrok die zich daarna in
de mond drong en zei ‘je hebt het bij het
rechte eind’.

Met het verkrachte meisje en de mensen
die zeggen ‘zo mooi is ze toch niet’_

Sinds auteurs publiceren is het de hamvraag of hun teksten voorbij de esthetische conventie iets teweeg kunnen brengen. Het antwoord was meestal ontkennend, soms kwam er scepsis, sporadisch hoop. Maar voor deze gelegenheid is de vraag tevoren vermorzeld. Ook stuit het me tegen de borst dat dit programma prestigieus is, uit de koker van organisaties van naam en – het werd al aangeraakt – met aanzienlijke budgetten dankzij belastingbetalers. Bestaat het begrip ‘institutioneel cynisme‘ al?

maandag 17 september 2018

Uit de werkplaats (1)





Uit samengestelde voornaamwoordelijke bijwoorden kan in België ‘er’ wegvallen. Het heeft even geduurd voordat ik de systematiek doorkreeg en mijn rode potloodje opbergen kon. Slordigheid noch personificatie regeerde. Een recente headline weet bijvoorbeeld: ‘Anonieme performer getuigt: “Fabre is als praline met rattenvergif in”.’ Hier staat het voorzetsel moederziel alleen efficiënt te zijn.
Iets van deze gewoonte moet zijn overgewaaid naar Nederland. Achter in een achteloze zin kan daar een voorzetsel aan komen sukkelen, dat was losgeraakt van bijwoordelijke bepalingen. Alsof de spreker tot slot alle stukjes verstrekt waarmee een correcte frase bijeen kan worden gelegd. Zo verklaarde afgelopen weekend de coach van PSV: ‘Aziz en Guti ben ik uiterst tevreden over.
Is dat exclusief spreektaal? Ooit verbreidde zich de merkwaardige uitdrukking ‘Daar is niks mis mee’. Ze verloor haar koplamp: ‘Niks mis mee’. Misschien heeft de ruimte van Twitter met dat beperkte zicht te maken. De ultieme formule in dezen is hoe dan ook: ‘Blij mee’.
Wat belandt daarvan in literatuur, dé plek waar registers botsen of in elkaar vervloeien? In Diepe aarde laat Maria Vlaar een egocentrische papa bekennen: ‘(…) ik genoot echt wel van hoe Masha en George samen over de vloer kropen met houten autootjes die zij voor hem kocht (…)’. Ondanks jaren gewenning in België mis ik in dit zinsfragment ‘er’, om precies te zijn tussen ‘genoot’ en ‘echt’. Of is dit een spreekgedachte? Zeker ben ik (er) niet (van).

Tekstbestanden op de computer geven rust, omdat je voortdurend kunt surfen naar woordenboeken en feiten controleren. In bijschriften zijn voor de auteur typeletters bovendien leesbaarder dan welk handschrift dan ook. Da’s niet te onderschatten bij suggesties, zeker wanneer je besmuikt poogt een onmogelijk beeld te signaleren, anders dan met een kringeltje.
Bij mij staat de computer, een desktop, op een bureau. Rug, schouders en nek laten zich al vrij snel gelden. Een pak papier is gezonder om te redigeren. Je krijgt er bovendien meer afstand tot de tekst door, en dus minder kans op schermblindheid.
Wel komen er naslagwerken om je heen te liggen, voor de controles. Minder praktisch buitenshuis. Op windgevoelige plaatsen, in het bijzonder op het strand, heb ik sowieso afgeleerd te redigeren; vele treinen hebben smalle opzettafeltjes waarop het pak papier schuift, wat bij een scherpe bocht ongewenste gevolgen heeft. Toch maar thuisblijven dan, in ruimtes die meer uitnodigen tot ontspannen dan een studeerkamer?
Ik ben afgunstig op Nikki Dekker die in een generatiebundel onthulde: ‘Tieten zijn twee zichtbare hompen die je overal met je meesjouwt – die je zelfs als boekensteun kunt gebruiken wanneer je op je rug op de bank ligt te lezen’.

Rivieren van Martin Michael Driessen vind ik een van de tamelijk geweldigste Nederlandse literaire boeken van de laatste jaar. [Opdracht: herschrijf deze zin.] Ik vraag me wel af hoe dicht de redacteur op deze verhalenbundel zat. Het fijne vind ik dat ze doorgecomponeerd is, wat meer overlegrondes vergt. Door steeds nieuwe tips en ideeën kan een auteur eigen tekst gaan doorgronden en dan onderdelen naar elkaar toe schrijven. Bij de eindes van Driessens drie verhalen veranderen namelijk verteltempo en tijd steevast. Ze worden drastisch, zoals in lagereschoolopstellen waar tijdens de ultracreatieve daad buiten de zon kon gaan schijnen of de pols domweg pijn kon doen.
Een ander bedrijfsongeval bij zo’n grondige aanpak is dat spellingsdingetjes blijven staan, mogelijk uit het idee dat er nog een redactieslagje komt. Op blz. 116 staat er over fruitboompjes dat ze worden ‘gepland’. Krijg nau wat! Toch valt die spelling met wat bochtige redenaties te verdedigen. In het geheel van teksten per dag leest een vermoeide persklaarmaker bovendien vaker over plannen (je seg plennen) dan planten. Mij was de fout ook niet meteen opgevallen. Een wakkere bibliotheeklezer had in de marge het potlood gehanteerd, met een overigens sympathieke grijstoon.

zondag 9 september 2018

De telefoon



Behalve dat woorden van betekenis veranderen, ontwikkelen de voorwerpen waarnaar ze kunnen verwijzen zich evengoed. Hoe gaan woordenboeken met die nimmer versagende metamorfoses om? 
Ik nam de proef op de som en belde naar de heer Van Dale:

telefoon zelfstandig naamwoordde mtelefoons, verouderd telefonen 1886 Frans téléphone, gevormd van Grieks tèle [ver] + -foon 

1 toestel om geluid, m.n. de menselijke stem, over te brengen d.m.v. galvanische stromen, die in geluidstrillingen worden omgezet
mobiele telefoon toestel voor mobiele telefonie
vaste telefoon toestel voor vaste telefonie
in iemands telefoon staan met zijn telefoonnummer in het adresboek staan dat is opgeslagen in iemands (mobiele) telefoon
informeel voortdurend op zijn telefoon zitten er steeds mee bezig zijn, bv. door te sms’en of te appen

2 aansluiting op het telefoonnet
draadloze telefoon = looptelefoon
publieke telefoon openbare gelegenheid waar je kunt telefoneren tegen inworp van een of meer geldstukken of na invoering van een betaalkaart in een automaat
de rode telefoon rechtstreekse verbinding tussen de president van de Verenigde Staten en die van Rusland

3 hoorn waarin telefonisch spreek- en hoorapparaat gecombineerd zijn
de telefoon opnemen, van de haak nemen, neerleggen
uitdrukking de hele dag aan de telefoon hangen voortdurend opbellen

4 telefonische oproep
de telefoon aannemen als er opgebeld wordt de hoorn opnemen en luisteren (en de boodschap overbrengen)
er is telefoon voor u



Dit lijkt me redelijk up to date. Bij het eerste betekenisveld ligt de nadruk op het handapparaatje zoals dat tegenwoordig overweldigend voorkomt. De klassieke telefoon met snoer vertegenwoordigt slechts één van de vier voorbeelden en staat niet bovenaan.
Het zal aan mijn zogeheten dada’s liggen dat ik in voorbeeld vier van het eerste betekenisveld een moralisme proef dat wel achterhaald lijkt. Tegenwoordig immers ‘zit’ iedereen voortdurend ‘op zijn telefoon’. Het is geaccepteerd om – bij vergaderingen, in cafés en restaurants – in aanwezigheid van anderen de blik te richten op het magische scherm. Bij die nieuwe sociale code mag er gezwegen worden.
In het tweede betekenisveld worden digitaal angehauchte jongeren bijgelicht. ‘De rode telefoon’ stamt uit een tijd dat de wereld dichotomisch was ingericht; China had nog niet de halve wereld opgekocht. Voor de communicatie dienden er verder dingen als telexen en typemachines. De ‘draadloze telefoon’ is voor latere generaties een gegeven, geen zombieachtige noviteit die er ooit toe noopte het woordenboek aan te vullen.
Hilarisch dunkt me de omschrijving bij ‘publieke telefoon’. Mastodonten noemden die namelijk een telefooncel. In het westelijk deel van de EU mag dat fenomeen uit het straatbeeld zijn verdwenen, onlangs heb ik er gezien in Polen, Italië en in Spanje. Sommige Italiaanse telefooncellen bieden zelfs de mogelijkheid om een fax, e-mail of sms te sturen.
Het besef dat er generaties zijn die niet hebben ervaren hoe het voelt om, met name bij ingewikkelde gesprekken, de wijsvinger door de snoer te wringelen. Hoeveel literatuur zal op basis van dit simpele ervaringsgegeventje binnen welke tijd als historisch worden aangemerkt?
Het derde betekenisveld gaat voort op achterhaalde technologie. Omdat ze in de voorbeelden staande uitdrukkingen laat zien, is er in het onderwijs wellicht uitleg nodig. Ik herinner me uit mijn eigen schooltijd tijdens de Engelse les zulke verheldering bij ‘to turn on the light’.
In het vierde betekenisveld wordt het voor mij nog interessanter omdat er, voorbij individualisme op maat, derden bij betrokken raken. Aan een docent het voorrecht te vertellen dat de telefoon een sociaal medium is geweest, dat zich, onbeweeglijk, bevond in een ruimte gedeeld met mensen die familie waren. Daarbij hoort het oprakelen van de gewoonte dat men zachter ging praten of de hand voor de mond hield wanneer er privékwesties aan bod kwamen.
In deze flashback valt te monteren dat er tijden zijn geweest waarin mensen niet ‘24 op 24’ bereikbaar waren, laat staan op één nummer. En dat met die tijden pas recent is gebroken, waarna een paradoxale toestand ontstond die Byung-Chul Han benoemde: ‘Het prestatiesubject is bevrijd van een externe macht die het tot werk kan dwingen of het zou kunnen uitbuiten. Hij is “eigen baas” en onderneemt zichzelf. Hoewel er dus geen machtsinstantie en geen externe drang meer is, leidt dit niet tot echte vrijheid, want het prestatiesubject buit nu zichzelf uit. De uitbuiter is de uitgebuite geworden. Dader en slachtoffer vallen samen.’
Klink ik nu bejaard? Toch ben ik volgens mijn identiteitskaart niet zo heel erg oud. Ik herinner me zelfs een revolutie op telefoongebied, die antwoordapparaat werd genoemd. Daar zaten cassettebandjes in, die ik helaas weggegooid heb terwijl de opgenomen stemmen me grenzeloos fascineerden.
Zo liet ik mijn piano stemmen door één winkel te Arnhem, die daar twee blijkbaar concurrerende mannen voor had. De ene stotterde, wat zijn ingesproken berichten aan de lange kant maakte. Wel kon hij tien soorten water van elkaar onderscheiden. De ander viel vooral op door de kwantiteit van zijn berichten. Zodat ik capituleerde en aan de deur een nepleren bruin jasje trof dat zei: `Hi there, ik ben Webster'. Binnen legde hij uit waarom zowel het klimaat van Johannesburg (te droog) als dat van Durban (te nat) funest was voor piano's.
Terug naar Van Dale. Het vijfde betekenisveld zal voor jongeren evenmin evident zijn. Voor mij roept het informatie op (één per oproep) over nummers die ontbraken in het regionale telefoonboek waarvan elke abonnee jaarlijks de recentste versie in de bus vond. Het tussenstadium werd, heel even, gevormd door het nationale telefoonboek op cd-rom. Daarna nam internet het over. Waarbij de ironie natuurlijk wil dat daar vele nummers onvindbaar zijn geworden* omdat weinigen nog een ‘vaste lijn’ schijnen te hebben.
Van grote schoonheid vond ik in die prehistorie de wederdienst, wanneer iemand telefonisch vroeg de naam te spellen. Zelf nam ik steevast de letterverklaringen van mijn vader over: Karel-Rudolf-Eduard-Gerard-Theodor-Izaak-Nico-Gerard.
Overigens is de zesde betekenis die meneer Van Dale van ‘telefoon’ geeft mij onbekend. Heb ik iets gemist? Zijn omschrijving ‘telefono’ blijft hoe dan ook kort. Daarom klikte ik door: ‘foltermethode waarbij de folteraar met vlakke hand op de oren van het slachtoffer slaat, waardoor het trommelvlies gemakkelijk kan scheuren’. Hier staat bij dat dit woord een understatement is, wat het begrip zeker ten goede komt.
Hallo? Hallo!

*Dat rijmt met de recentste zeden. Smartphones blijken niet gebruikt te worden om te telefoneren. Voor communicatie met intimi dient de chat, en met onbekenden de e-mail.

maandag 3 september 2018

Oproep: lexicon!



Op mijn archiefblog heb ik een woordenlijst geopend, die de komende tijd permanent wordt aangevuld. Hulp van derden bij meer van die taal zou ik zeer waarderen.
Het gaat om woorden en uitdrukkingen die we beter zouden vermijden, omdat ze zo reflexmatig in spreek- en schrijftaal worden gebezigd dat hun betekenis gemold lijkt. En omdat het loutere gebruik ervan mensen aan weerszijden van een moraal plaatst, stimuleren ze bovendien verdeeldheid.

De aanleiding is een recent internetartikel, waarin ik en passant de fameuze ‘taalverloedering’ bij jongeren relativeerde. Want de pronkstukken van taal, literaire boeken, zijn evengoed gecorrodeerd, betoogde ik. Redacteuren, critici, boekhandelaren: iedereen doet aan die gestage verandering mee. Toevallig had dezelfde site een opiniestuk waarin Vlaamse neerlandici die lesgeven op universiteiten wel klaagden over het dalende taalniveau bij hun studenten. Een van de alarmisten had als lid van een vakjury een boek bekroond van een schrijfster die ik had opgevoerd als onkundige.
Wanneer ik mijn terloopse opmerking meer body wil geven dan een polemisch tikje, dan dient zich eerst de vraag aan of de grotere taalbeheersing van weleer algemeen was. Of regeert idealisering? Mijn natte vinger vertelt dat het over een periode gaat waarin eindelijk, dankzij een beurzenstelsel, ook jongeren uit lagere milieus konden studeren. Pure rechtvaardigheid, ze hadden daar de brains voor. Maar is dat geen tijdvak dat decennia terug werd afgesloten? Ik vertel toch niets nieuws dat universiteiten bedrijven zijn geworden, gebaat bij kwantiteit? Heel jongeren hebben daar nu toch niets te zoeken?
Voor de niveaudaling wijst men exclusief naar ‘het onderwijs’, met name naar het secundaire deel dat in Nederland de middelbare school heet. Ik geloof onmiddellijk dat daar van alles spaak loopt bij taallessen. Van de neerslag daarvan heb ik staaltjes onder ogen gekregen. Maar dat doet niets af aan een verder strekkende werkelijkheid: het aanbod waarmee die jongeren hun taalgevoel kunnen ontwikkelen.
Internet geldt als de grote boosdoener. Misschien is dat terecht. Ik zou dan wel twee dingetjes willen vaststellen. Dat de meeste ouders aan hun kroost al jong, vóór hun twaalfde jaar, tablets en smartphones geven. Vaak klinkt de verontschuldiging dat hun kinderen niet uitgesloten mogen worden door klasgenoten en vrienden. Met deze onvoldragen taalgebruikers kan er gewhatsappt en geskypet en alles. Er speelt vast geen andere reden mee dat ouders geen tijd hebben om samen te lezen en te spreken – en dat de speeltjes dus een uitkomst zijn tegen snelle verveling.
De tweede vaststelling behelst een enormiteit: dat er op internet zelden redactie is. Taal die jongeren al vroeg leren kennen kan een stuk beter. Zoals literaire teksten volgens mij evengoed beter kunnen, maar om budgettaire redenen hooguit worden opgelapt waarna de grootste aandacht uitgaat naar werving. Ook die observatie staat niet op zichzelf noch is ze van gisteren. Was voor redacteursfuncties ooit een al dan niet academische talenachtergrond gewenst? En leiden inmiddels niet marketing- en communicatieopleidingen tot deze posities, met eenheidsworstigheid tot gevolg?
Waarom zouden jongeren niet mogen wennen aan correctere en originelere taal? Nogmaals, ik begrijp en deel de bekommernis om ‘het onderwijs’. Maar moet ik als ouder ook niet naar mezelf kijken, als leverancier van taal? Bijvoorbeeld door helderder teksten te schrijven, zonder in de illusie van Klare Taal te duikelen? Plus door mijn kinderen uit te leggen waar en waarom bepaalde taal niets meer zegt? In mijn boek over maatschappelijke debatten heb ik het niet systematisch behandeld, maar er botsen eveneens voortdurend discoursen. Een paar steekwoorden blijken te volstaan om een vermeende tegenstander te vloeren.
Die werkelijkheid mag van mij ook wel eens verbeterd. Ik ken te goed de verleiding te kankeren optaalgebruik van pakweg managers of politici of kunstenaars. Niemand zit te wachten op dikdoenerij. Maar ik heb ook ervaren best te weten wanneer ik mijn toevlucht zoek tot makkelijke formuleringen. Wanneer ik oreer in plaats van argumenteer. En uiteindelijk: wanneer ik mijn best doe of wanneer ik me neerleg.

Ik ben dus begonnen woorden en uitdrukkingen te verzamelen. De lijst die zo ontstaat is slechts het eerste stadium. Vanwege de omvang van de arbeid, maar ook omdat ik verwacht dat het ene woord het andere zal voortbrengen.
Later hoop ik alle onderdelen van de lijst te paren aan betekenislekduiding en voorbeeldzinnen. Ik moet er misschien dan ook alternatieven bij geven – die op wonderbaarlijke wijze ontsnappen aan fixering die communicatieverstorend is.
Dan nu de oproep. Wie wil of wie bezwaren formuleert, helpe met een comment. Wie het leuk vindt ook. Een deadline of een omvang heb ik niet. Liever zing ik Don’t Stop ’Til You Get Enough.