zaterdag 13 januari 2018

Ontnozeling (3)




Op een cliffhanger moet een vervolg komen. Hoe essayisme dus te combineren met activisme? Voor mij begint een boek pas wanneer het geen genoegen neemt met een gebruikelijke gang van zaken. En omdat de wereld mijn objectief is, haal ik bij aldaar toegepaste methodes de mosterd.
In hun strijd tegen ggo’s maakten Barbara Van Dyck en Lien Vrijders (mede namens Nina Holland en Anneleen Kenis) een wijziging van strategie bekend. Ze doen niet langer mee aan bezwaarprocedures, wegens schijnparticipatie. Hun interventies willen ze eerder op het traject plegen, door de politiek-economische context bloot te leggen.
Genretechnisch vertaald doen ze afstand van blog-, Facebookpost of opiniestuk. Ze slaan de weg in naar een andere driesprong: pamflet, opstel of essay.
Mentaal gaan ad-hocmeningen opzij, die door hun overvloed zichzelf uitwissen. Deze dienen een neoliberale ideologie, die parasiteert op de schijn ‘tolerant’ een waaier van ‘diverse’ inzichten te faciliteren. Terwijl belangen elders behartigd worden, mogen individuen, zonder naar elkaar te hoeven luisteren, elkaar afslachten in iets wat ze voor een open debat houden.
Genoemde wetenschappers gebruiken er de in België reguliere kwalificatie ‘praatbarak’ voor. Ze hebben besloten hun bijdrage aan het maatschappelijk debat structureler en doeltreffender te maken.
Een voorbeeld van waar zo’n strategie toe kan leiden is voor mij Zwijg, allochtoon! van Rachida Lamrabet. Daarin vertelt deze schrijfster en juriste over de hel waarin ze verzeild raakte nadat ze het scenario had gemaakt voor Project Deburkanisation. Het leidde tot haar ontslag als juriste bij het interfederaal gelijkekansencentrum Unia. Lamrabet verheldert en historiseert in Zwijg, allochtoon! de opvattingen die Project Deburkanisation liet schuren en plaatst ze in het huidige debat.
Iedereen zou het boek moeten lezen. Hartverwarmend pleit het om het fameuze wij-zij-denken op te heffen. Het beargumenteert hoe bepaalde individuen en voorvallen worden uitvergroot tot typisch voor ‘de islam’ en hoe de schijnbaar schuldvrije cultuursector wit is gebleven (en ‘allochtonen’ cast en diversiteit als subsidie-industrieel gegeven benut).
Intrigerend is dat de zetter geen enkele alinea direct door een nieuwe laat volgen maar steeds een hiaat inlast. Alsof het betoog strofische poëzie is.
Lamrabet zet uiteen waarom een democratie rekening moet houden met minderheden. Dat het dragen van een nikab, waarmee ze zelf geen affiniteit heeft, ook zou mogen mogen in plaats van verboden. Voor mij grappig was haar associatie met individuen die bewust geen smartphone hebben en die niet op sociale media zitten.
Bij Lamrabets ontslag, waaraan ze weinig woorden wijdt, speelde Knack een hoofdrol. Dat kopte boven de samenvatting van het interview dat alles in gang zette ‘Unia-juriste Rachida Lamrabet: “Boerkaverbod is een verregaande inbreuk op de vrijheid van vrouwen”’ en tweette het ook zo. Daags daarna luidde de integrale tekst: Mijn kinderen zullen eeuwig “de anderen” blijven. Dat maakt me bang en heette Lamrabet in de intro ‘schrijfster’.
Zo werd de overheidspersoon naar voren geschoven en de politiek, vooral N-VA, uitgenodigd: ‘Kielhalen!’ Misschien was het berouw, of doordeweeks cynisme, dat Knack vervolgens twee breed gesteunde open brieven tegen het ontslag publiceerde waarin het recht op vrije meningsuiting wilde zegevieren.
Was het uit een bang voorgevoel dat Lamrabet tevoren had benadrukt te spreken als kunstenaar? Het onderscheid is voor mij duister en ik zie sowieso niets ongepasts aan de opvattingen die Lamrabet – als mens of werknemer of schrijfster – ontvouwde. Evenmin begrijp ik haar bijbehorende idee: ‘Van kunstenaars verwacht iedereen dat ze de goegemeente choqueren, dat ze tegen heilige huisjes aanschoppen.’
Van daaruit redeneert Lamrabet dat ze de pineut was omdat ze niet tot het autochtone ‘wij’ behoort. Dat mechanisme van uitsluiting herken ik, maar ik zou niet durven beweren dat het exclusief ‘allochtonen’ treft.
Ook weet ik niet of de dienstdoende uitsluiters exclusief bij rechts te vinden zijn, zoals Lamrabet meent. Haar containerbegrip ‘de dominante groep’ bevat volgens mij van alles en nog wat. Wel kan die staat van gedeeltelijke ontkenning op conto worden geschreven van mij in de hoedanigheid van witte ‘autochtoon’.
Mede daarom raad ik dit boek iedereen aan. Want klopt het wel dat ik er een tegenspraak in ontwaar, een regressie misschien andermaal? Bij Lamrabets verheugende anti-essentialisme blijkt namelijk meer dan eens sprake van ‘bloed-en-bodem-Vlamingen’. Ook kan er staan: ‘De moslima wordt altijd gekoppeld aan alle moslima’s overal ter wereld en bovenal, ze wordt gekoppeld aan de moslima die leeft in de verbeelding van witte mensen’.
Zulke uitspraken doemen op in het tweede deel van Zwijg, allochtoon! Daar plaatst Lamrabet de affaire in de actualiteit. Dan frappeert bijvoorbeeld de vertekening als ze nog een hangijzer samenvat, het zwartepietendebat: ‘Wat bepaalde minderheden als krenkend ervaren, wordt niet ernstig genomen. De goegemeente hecht meer belang aan het gevoel van nostalgie dat de dominante groep heeft over een figuur uit een kinderfeest.’
De witregels tussen de alinea’s wekken bij mij dan ineens de associatie met een reeks tweets. Naar mijn gevoel wordt Lamrabets zaak evenmin goed gedaan door sommige van haar parallellen, zoals met de bejegening van de ander door nazi’s (niet met stalinistische showprocessen voordien), of met de communistenjacht onder het mccarthyisme (niet met de verkettering door proteststudenten van rechtsen als fascisten nadien).
Wat had ik dan verwacht van tekstueel activisme? Idealiter de mogelijkheid om meer spreekposities en registers verenigen, in wat dan met recht een dialogische tekst mag heten. Daarin transporteert een schrijver het complexe agonistische model van Chantal Mouffe naar zichzelf. Er is dan geen gefixeerd standpunt en bij vlagen, bijvoorbeeld wanneer er geluisterd wordt, kan het zelfs ontbreken.
In het tweede deel van Zwijg, allochtoon! zie ik anders gezegd alsnog het opiniestuk terug, waarbij een monolithische mening een causaliteit oplevert die onwaarschijnlijk overzichtelijk is en de idee van zelfcensuur oproept.
Wanneer ik de strategie van Barbara Van Dyck e.a. zou toepassen om de hele context ter discussie te stellen, dan blijft Lamrabets boekje als zodanig onbevraagd. Hoe beziet de uitgever zijn auteur wanneer de titel Zwijg, allochtoon! gekozen wordt? Hoe beziet de auteur een lezer bij een pleonasme als ‘de gevestigde kunstbastions’?
De grootste paradox van dit boek over censuur is dat Lamrabet bij verschijning voorpublicaties en interviews kreeg. Daar kan zij niets aan doen en hopelijk heeft die publiciteit haar gederfde inkomsten opgeleverd, maar juist bij een onderwerp als dit, waar media en uitgevers een enorme verantwoording dragen, is de cultuurindustriële rimram ondraaglijk.
In een echte democratie is iedereen expert die in eigen taal onderzoek doet in plaats van te roepen ‘waar het schoentje wringt’.
Gelukkig kent Zwijg, allochtoon! vele momenten waarop het bijeffect bestreden wordt dat elke mening of (dis)like openbaar moet. Feitelijk zorgt dat monologisme voor energieverspilling. Letterlijk wegens stroommisbruik bij alle servers die kwantiteit moeten opslaan. Figuurlijk wegens de tijd die met anderen, inclusief antagonisten, had kunnen worden doorgebracht in plaats van met een scherm.
Dat laatste lijkt me zelfs een voorwaarde opdat iets verandert. Mogen essays het een podium bieden.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten