Vertraagd las ik in
2017 Kees ’t Harts essaybundel Het gelukkige schrijven. Met de boeken
van deze schrijver heb ik een gespannen relatie. Meteen begon ik ze eind jaren
tachtig te volgen, menend dat dit oeuvre voor mij geschapen was. De essaybundel
duidt achteraf uit waarom: ‘dat de heersende moraal steeds opnieuw
bevestigd wordt wanneer de schrijfwijze van de roman zelf buiten schot blijft’.
Ik stuitte op de
grenzen van mijn lezerschap, of karakter, toen mij ter ore kwam dat er een
fanclub voor deze auteur bestond. Stomtoevallig vond ik na dat nieuwtje ’T
Harts boeken minder interessant. Betrapt in mijn annexatiedrift? Minstens lag mijn
idee van periferie, dat ik verrukt had afgeleid, in de poeier. Ook institutioneel
bleek ’T Hart onexcentrisch.
Hij publiceerde ooit
het boek De ziekte van de bewondering.
In die volgens hem on-Hollandse state of mind lag met terugwerkende kracht mijn
bezwaar. ’T Hart dweepte me te veel, was niet echt kritisch. Met ‘niet echt’
bedoel ik dat hij bij sporadische kanttekeningen een leukige jongensboekstijl inzette,
waardoor mij ontging wat hij bedoelde. Of hij iets bedoelde.
Aldus was Het
gelukkige schrijven een eyeopener, dat ’T Hart minder hardnekkig lofprijst
dan vermoed.
Zo kapittelt hij Karel
van het Reve, zeker de zogenaamd heldere en onbeschroomd polemische Henk
Broekhuis-columns uit de jaren zeventig, tegen pretenties en opscheppers – ook
twee hinderpalen voor ’T Hart zelf. Inmiddels maakt zich volgens hem er niemand
druk om, behalve ’andere stukjesschrijvers die ook weinig zin (en tijd) hebben
zich ergens met volle kracht in te verdiepen’.
Ik denk niet dat die controversialiteitsafname helemaal klopt.
Wel ogen die columns heden saai. Al zijn er, juist door die stemming, details
waarvoor ik val. Bijvoorbeeld wanneer Broekhuis in 1975 VARA-presentator Joop
Koopman citeert, die bij zijn gesprekje met een Twee voor twaalf-kandidaat ontdekt een VVD’er voor zich te hebben:
‘Ik wens u evenveel succes als ieder ander.’
Het meest kritisch is ’T Hart, zoals
bekend, over Alain Badiou. Onder de neptitel ‘Altijd die verdomde
filosofen’ is hij eerst positief. Maar dan blijkt Badious filosofie volgens ’T
Hart helemaal niets aan te tonen en te hameren op hetzelfde aambeeld, tegengesteld
aan wat de tekstbezorgers Ernst van den Hemel en Joost de Bloois beweren: ‘Soms
krijg je bij deze inleiders het gevoel dat je aan tafel zit bij een vergadering
van het Centraal Politbureau in de jaren twintig in Moskou.’
Hier gebeuren meer dingen. Het beeld van rabiaat communisme
is klassiek populistisch. Door de bril van ’T Hart wordt het ook een
autoriteitsargument. Geboren in 1944 heeft hij de gevolgen beleefd van wat ik
in mijn vorige Ontnozeling als een mei
’68-valkuil bezag. Hij vertolkt het zo: ‘Althusser! Wat heb ik lang met
hem verkeerd, ik wist zeker dat hij al mijn schrijfproblemen zou oplossen.
Foucault! Derrida! Heidegger! Lezen maar jongen, anders wordt het niks met je.’
Geïnsinueerd wordt dat Badiou, in ons taalgebied
geïntroduceerd door Yang in 2004, een
tijdverschijnsel is (niet: iets modieus of commercieels). Ideeën lijken verklaringen
te bieden die van pas komen. Zoals recentelijk pakweg Gloria Wekker.
Die historische relativering plaatst T’Hart bovendien uit
zijn notoir
rode opleiding aan de Universiteit van Amsterdam, waar de
tekstbezorgers onderzoeker zijn. Met die achtergrond is zijn paraderend bewonderen
tevens een vlucht uit wat destijds krities heette. De slotperoratie van
zijn Badiou-kritiek luidt:
‘Het gaat in de
(schrijf)kunst om ruimte, om ademhalen, om perspectief en vergezichten. Om de
vrolijkheid of de verschrikkingen van het verlangen, om het nu ook maar eens te
zoeken in warrige metaforiek. Om tot Gelukkig Schrijven te komen. Onbevreesd
schrijven. Niet gehinderd door schuldgevoel, integendeel, schrijven om je
onschuld in stand te houden. Daar gaat het om. Je engagement verbergen in
dromerigheid, naïviteit
en verlangen naar tegenspraak. Trouw blijven aan wat je niet kunt bereiken. Ongelijk hebben.’
In de revolutiejaren zullen onschuld en naïviteit betwist
zijn als burgerlijke wensdromen. De jongensboekenstijl wordt er meteen door
verklaard. Ze verdween toen er een fijn
internetdebatje over het Badiou-stuk
ontstond en ’T Hart zich ernstig begon te weren.
De poëtica van het-zich-niet-uitspreken kent wel degelijk oprechtheid:
‘ik wil altijd in een
situatie verkeren dat ik op weg ben naar een moraal, of de weg kwijt in een
droomscenario, en alweer nergens ben aangekomen. (…) Ik wil mijn moraal zo veel
mogelijk mijn eigen moraal laten zijn, een moraal waarmee ik me alleen als
schrijver kan engageren, ik ben geen dominee of politicus. Een zeker geen
columnist. Ik wil wel actievoeren maar alleen tegen mezelf in mijn eigen werk.
Dan maar een asociale eikel.’
Paradoxaal is deze poëtica door de voorschriften zo dom
mogelijk te blijven, onbevooroordeeld te kijken en theorieloos te schrijven.
Dit zijn uiteraard utopieën, maar ik denk dat ’T Hart er nog een valkuil mee
wilde vermijden. Na de ideologieënval van de Muur begonnen collega’s ‘eigen vooronderstellingen’ te onderzoeken,
wat behalve aplombeus nogal zelfverliefd uitpakte.
Ontkomt ’T Hart
met zijn aansporingen wel aan dat narcisme? De gretigheid waarmee zelfkritiek nog
altijd geëtaleerd wordt, vanuit vele politieke gesternten… Ook de
afwezigheid van elk plan is een plan, dat ’T Hart heeft verdisconteerd doordat
hij beweert de inconsistentie te huldigen en bewust ongelijk wil hebben.
Ronduit bizar vond ik zijn verantwoording bij De 100
beste gedichten voor de VSB Poëzieprijs 2016. Hij had zich niet laten
leiden door eigen opvattingen, ’al zullen die er wel eens doorheen steken (…) Het
ging me vooral om wat de dichters uitprobeerden. Bleven de dichters trouw aan
zichzelf? Haalden ze het hoogste uit hun eigen ideeën over poëzie? Waren het
geen na-apers, betweters, zelfmedelijders of prutsers? Daar ging en gaat het
om.’
Misschien wil Kees ’t Hart bij al zijn oncontroleerbare
zekerheden een punt bereiken waarin hij niets meer zegt. Dan wordt het de vraag
of hij ‘de heersende moraal’ niet bijtreedt. Met dromerigheid kan hij louter een
wereld terugkaatsen die fictie heet en de roman toebehoort.
Het gelukkige
schrijven herinnert eraan
dat Enno Develing, een excentrische auteur uit de jaren zestig, in achttiende
en negentiende-eeuwse auteurs waardeerde hun tijd maatschappelijk, religieus en
sociaal uit te leggen. Als wezenlijk voor zijn era zag Develing de
Brienenoordbrug, de Deltawerken en het nieuwe Schiphol.
Die wereld moet
dan maar het domein worden van een essayist, altijd genegen inwisselbaar te zijn
– met een activist.
Naschriftje 29-1-2018
Naar aanleiding van
Ingmar Heytzes
observatie dat hij door de jaren heen running
gags herhaalt, heeft ’T Hart in de
Volkskrant vandaag een lyrisch snerend opiniestuk over poëzie
waarin hij bovenstaand raadselachtig citaat oplepelt uit zijn verantwoording bij
De 100 beste gedichten voor de VSB
Poëzieprijs. Hij doet die zelfcitering zonder bronvermelding, maar zegt nu
wel soortgelijk jurywerk te hebben gedaan voor de Ida Gerhardtprijs.
Misschien verhelderen dan zijn keuzes?
Voor Gerhardtprijs won Astrid
Lampe met Spuit je ralkleur van de
genomineerden Lucas Hüsgen (Deze
rouwmoedige schoonheid), Antoine de Kom (Chocoladetranen), Ramsey Nasr (Onhandig
bloesemend) en B. Zwaal (Een drifter).
Bij de VSB won Ilja Leonard Pfeijffer met Idyllen van de genomineerden Pieter Boskma (Zelf), Geert van Istendael (Het was wat was), Toon Tellegen (De
werkelijkheid) en Maud Vanhauwaert (Wij zijn evenwijdig).
En om me voor het overige te beperken tot 2017: voor de Librisprijs liet ’T Hart dan weer Alfred Birneys De tolk van Java winnen van Walter van den Berg (Schuld), Arnon Grunberg (Moedervlekken), Jeroen Olyslaegers (Wil), Marja Pruis (Zachte riten) en Lize Spit (Het smelt), en voor de P.C. Hooft-prijs viel ’T Harts keuze op Bas Heijne.
En om me voor het overige te beperken tot 2017: voor de Librisprijs liet ’T Hart dan weer Alfred Birneys De tolk van Java winnen van Walter van den Berg (Schuld), Arnon Grunberg (Moedervlekken), Jeroen Olyslaegers (Wil), Marja Pruis (Zachte riten) en Lize Spit (Het smelt), en voor de P.C. Hooft-prijs viel ’T Harts keuze op Bas Heijne.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten