Naarmate de
publicatie van mijn boek over de literaire opinie-industrie nadert, flitsen er vragen in me op: had
ik zus niet moeten vermelden, had ik zo niet moeten toelichten?
Veel illusies
over de heilzaamheid van meningmakende auteurs hield ik niet over. Tegelijk
groeide mijn ergernis dat de meesten onder hen als ‘gutmensch’ verticaal werden
geklasseerd in de map Hypocriet.
In mijn boek klinkt
de verzuchting wat er eigenlijk tegen correct is (naar aanleiding van ‘politiek
correct’ uit dezelfde map), terwijl ik geen woord spendeer aan het raadsel wat
er slecht is aan goed. Thijs Kleinpaste linkte de ‘gutmensch’ nota bene aan het
ontstaan van de publieke intellectueel, eind negentiende eeuw, rond de Dreyfus-affaire. Toen
al kampten opiniemakers met een wankel imago. Inmiddels is het op internet
veroorlogd.
Ze heten tot ‘de
elite’ te behoren. Mij ontbreekt bewijs daarvoor; bovenal ontwaar ik de macht dus
niet die hun wordt toegeschreven.
Wat is dan mijn
alternatief? En waarom valt het nergens in mijn boek te bespeuren? Omdat ik
kunst een maatschappelijke rol toedicht, zou buiten-egomaan engagement in fictieboeken
mijn geloof moeten wegdragen.
Onlangs interviewde een weekendbijlage een daadkrachtige Lieke
Marsman, wier vertering van het toch wat machistische opiniewezen al eerder fris overkwam. Ze had met Het tegenovergestelde
van een mens een ambitieuze debuutroman afgeleverd tegen klimaatverandering,
inclusief de weg die mensen mogen bewandelen. Dat on-Hollandse uitzicht
verheugde me.
In den beginne is het centrale personage Ida een proeve van binnenhuisrealisme. Al jong voelt ze zich depressief, zowel
door een gebrek als door een teveel aan levenslust. Lezen is dan de eerste
oplossing en op bed liggen een tweede. Een navelstaarder, haar taal is conventioneel.
Een verlangen
naar echte mensen en een betekenisvol aandeel aan de wereld speelt op. Het
slotdeel van de roman heet dan ook The Great Outdoors, onder het motto ‘Into the wilderness, away
from the loneliness’. Ida zit vol voornemens, waar de wereld beter van
worden kan. Toch weet ze zich schuldig en machteloos. Haar taal, vrees ik,
verandert evenmin. Ook het breekijzer van het lezen blijft, van non-fictie nu.
Het
tegenovergestelde van een mens culmineert in een pleidooi voor ecologisch bewustzijn en radicale
bescheidenheid, door de hoofdrol op aarde terug aan de natuur te geven. Dat is
sympathiek, en de auteur beschouwt het als theorie en filosofie. Zelf verwacht
ik van een roman iets originelers.
Bij de
engagements- en waarheidsverlangens meldt Marsman bovendien, in een voetnoot,
dat er geen archimedisch punt kan bestaan: ‘een universele uitspraak doen,
zonder zelf deel uit te maken van die universaliteit, is tamelijk lastig’. Een
bladzijde later: ‘Het is onmogelijk om de wereld te bekijken door andermans
ogen, hoe empathisch je ook bent.’ Die uitspraken wegen haalbaarheid. Maar ik
zou van fictie willen dat ze daar lak aan heeft en reikt naar dimensies die
voor mijn part utopisch heten.
Op dat punt biedt Het tegenovergestelde van een mens mij weinig. Vreemd, gelet op Marsmans interviewuitspraken.
Zou er dan gewicht aan intenties kunnen worden toegekend, zonder in de val van
de ‘gutmensch’ te tuimelen?
Prachtig, en
herkenbaar, vind ik dat ze haar achilleshiel heeft benoemd: verhalen vertellen. Deels ondervangt ze dat
doordat het boek meer genres bevat – de romantekst heeft er concurrentie van
poëzie, non-fictie en opinisme. Marsman benut zo de verworvenheden van het
postmodernisme.
De legitimatie
van deze hybride gebeurt mede doordat de tekst zelf een harde identiteitskern pontificaal
verwerpt en daartegenin het verlangen uit een ander te zijn. Zelfs met die vrijvechtende
uitgangspunten blijft Het
tegenovergestelde van een mens krampachtig.
In een Italiaans
vakantiepark wordt Ida bijvoorbeeld door een landgenoot gevraagd om hulp bij een
bingoavond. Die ‘actie’ zou nodig zijn want de verveling is toegeslagen want
het regent zo. Dan komt er een citaat van een Britse filosoof dat het voornemen
stut iets verantwoorders te ondernemen. Tot slot hersitueert Marsman de regen in
een bespiegeling over het klimaat, dat tegenwoordig ‘een reden [is] om de
straat op te gaan en te protesteren’.
Ook de bibliografie
pakt niet. Marsman vermeldt een lang interview met Joni Mitchell. Er komt één fragment uit aan de orde, als
apart hoofdstukje geciteerd. Joni krijgt er voorgelegd te gelden als
bekentenisschrijver. Ze antwoordt dan wel tot een (babyboom)generatie te
behoren die het meest egocentrisch was, maar het probleem niet te zien. Vooral
voelt ze zich pigeonholed, in een
hokje gestopt, vloeibaar als ze is.
Weer een
postmodernistische geloofsbrief? Marsman laste twee interviewfragmenten aaneen
(minuut 58 + 105) en deed in
het citaat schrappingen, die ik cursiveer: ‘I’m fluid. You know. And
yeah. Everything I am I’m not. Kind
of. And that’s the way it is with
all people if they really observe themselves.’
De schoolmeester in mij acht die plastische chirurgie van
taal zinloos. Juist een boek dat de werkelijkheid onder ogen wil brengen, laat uitlatingen
intact. In het interview zegt
Mitchell het zelf: ‘The art of art is to be as real as you can within this
artificial situation.’
Door de roman heeft
Marsman een draad geweven waarin Ida iets met Robin (v) krijgt. En dat loopt
mis, zoals in de laaglandse literatuur vaak gebeurt. Maar is er ook een verband
met de milieuproblematiek?
Wanneer Robin de
relatie opzegt tijdens een kanotocht breekt er, conform een geschetst ecologisch
rampscenario, een dam en lijkt Robin te verdrinken. En doordat de schrijfster aan
het eind keurig een parallel opzet tussen liefde en taal, is de discrepantie
tegenover de werkelijkheid voltooid.
Zo is deze roman
voor mij uiteindelijk Marsmans werkverslag. Daarvan resteert de buitenliteraire
boodschap. Ondertussen maakt de gutmensch volgens Thijs Kleinpaste
‘deel uit van de collectieve ideeënstrijd van de democratie. Hij
bevindt zich tussen de talloze beelden die worden aangeroepen ter rechtvaardiging
van een of ander standpunt.’
Het mag schrijnend heten dat dit type een revanchistisch
vijandbeeld ondergaat. De citoyen kantte
zich juist tegen overgeërfde elites. Wel zou de gutmensch een patent hebben
op de moraal. Het
tegenovergestelde van een mens wordt dan extra dramatisch omdat Marsman dat patent niet
neemt. Tellen alleen haar opinies, waarin het woord ‘hypocriet’
evengoed opduikt?
Naschriftje
NRC komt met een lijstje van 25 genomineerde boeken over het hele jaar
2017 die er vier of vijf
‘ballen’ kregen. En daar staat Het tegenovergestelde van een mens tussen, net als Vroege werken waar ik hier ook al niet erg enthousiast over was. Beide titels behoren eveneens tot de
absolute top volgens de Volkskrant.
Zegt dat verschil in inzicht iets over mijn beperkingen, over ‘de kritiek’ of
over 2017?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten