Iets is misgegaan in mijn debat
met Gijsbert Pols. Resoluut beëindigde
hij het, omdat ik in mijn kritiek op zijn kritiek
op het Boekenweekgeschenk hem bleek te ‘discrediteren’. Onder meer door zijn
medium De Reactor ‘neoliberale
collaboratie’ te verwijten.
Wadde?
Dat zijn morele termen. En omdat Pols’ exercitie volgens mij in laatste
instantie misplaatst was wegens groepsverheffing, krijg ik dat punt in mijn
gezicht terug.
Ons
engagement en politieke overtuiging, is mijn indruk, liggen nochtans dicht bij
elkaar, dus speelt hier een verschil in tactiek of karakters? Pols geeft me de begrippen
‘uitwisseling’ en ‘handreiking’ mee. Daar ga ik inderdaad pas toe over indien ik
overtuigd word van mijn ongelijk.
Voor
derden moet het debat, al voordat het abrupt afbrak, bizar zijn geweest. Ik speurend
over oppervlakten, halsstarrig zoekend naar meer argumenten, confronterend en vittend
over tegenspraak; daarboven Pols over principes en algemeenheden, galant ontwijkend
en inperkend, reagerend op metaniveau. En alle woorden bij elkaar, zeker door
wat ik nu nog waag toe te voegen, overtreffen de lengte van Pols’ recensie
waarmee het debat ontbrandde.
Bij
zijn afscheid rangschikt Pols mijn teksten onder ‘neokritiek’. Voor
niet-ingewijden: dat is een begrip van Rudi
Laermans uit 1997. Het begrip kwam pas in omloop dankzij Geert Buelens’ nawoord in
het Nagelaten werk (2011) van Jeroen
Mettes. Sindsdien wordt het met de grootste vanzelfsprekendheid door
letterkundigen (inclusief
ikzelf) toegepast op boze witte mannen. Afgelopen week nog door De Reactor.
Neokritiek
is zoiets als de bubble: hij zit uitsluitend
bij anderen. Zij vinden een machtiger gutmensch
‘hypocriet’, waarmee ze echter hooguit tonen dat ze zelf niet sporen.
Neocritici, hinderlijke vliegjes eigenlijk, etaleren een kleinburgerlijk narcistisch
ressentiment. Ze zijn, zoals dat ijzingwekkend heet, fout.
In
Pols’ kritiek op het Boekenweekgeschenk zag ik drie kwestieuze aspecten: de geldigheid
van zijn interpretatie, de context ervan, en het mechanisme dat hij aan de kaak
stelde. Die drieslag geef ik alsnog, omdat ik Pols’ wens van politieke
recensies genegen ben. Maar zodra ze niet doordacht zijn, bevestigen ze helaas de
bestaande toestanden.
Genoeg
is gezegd over Pols’ interpretatie. Ik vond haar een schitterende mislukking
vanwege haar selectiviteit. Die indruk bevestigt Pols’ vonnis van mij als
neocriticus, een menstype dat schijnheiligheid proeft in de reductie van de
morele verontwaardiging. Bovendien schemerde door Pols’ reacties dat hij bewust
een groot, niet-ingewijd publiek opzocht en niet op nuances zat te wachten,
laat staan op elementaire informatieverschaffing.
Ook
de context is grotendeels belicht. Dat Pols uitvaart tegen een bestsellerauteur
is naar mijn idee conformisme jegens de twee zelfverklaard kritische organen (De Reactor en Knack) die zijn tekst publiceerden. Het cruciale verwijt van
ongelijkheid in gender en kleur docht me zelfs meewarig, gelet op de praktijk
bij die twee media.
Voor
De Reactor gaf ik daar enige cijfers
bij. Het blankmannelijk aandeel in besprekers en besprokenen is er torenhoog.
Voor partner Knack kan men desgewenst
turven via deze link. Meer
over literatuur, maar dan op papier, biedt het blad in de bijlage Focus Knack, tussen columns, artiesteninterviews
en een televisie-agenda.
In
een van zijn schaarse concrete antwoorden vertelde Pols dat ik lezers had misleid.
De Reactor zou haar
‘diversiteitsprobleem’ niet kunnen beheersen omdat ze afhankelijk was van wat
sympathisanten vaak gratis toestuurden. Die werkelijkheid rijmde met Pols’ voorstelling
van de site als neutraal ideëel medium. Met name bij het kwetsbare genre van
poëzie, waar inderdaad wel erg veel belangrijke bundels onbesproken bleven, zou
die beperking voelbaar zijn.
Aangezien
Pols eveneens vaststelt dat mijn neokritiek helemaal geen machtsrelaties wil
blootleggen, wijs ik er even op dat de enige
dichtbundel die tussen 30 titels op de voorpagina wordt besproken,
afkomstig is van iemand die, beschikbaar in vele vertalingen, imponeert door de
grootte van zijn netwerk. Het strekt zich uit tot en met de Reactor-redactie en raad van bestuur.
Details
staan in Dichters van het nieuwe millennium, een boek met
een zware Reactor-inbreng waarin zijn werk ook al verkozen is voor ampel
commentaar. Verder belicht deze studie de enige bundel van de recentste aanwinst in de Reactor-redactie.
Zijn wijde contacten worden belicht, en vervolgens de verbazingwekkend vele
besprekingen (waaronder op De Reactor). Daarna toont de analyse
dat de bundel restloos het paradigma van het twintigste-eeuwse witte modernisme
navolgt.
Dit klinkt insinuerend. Daarom koppel ik mijn
mechanisme-evaluatie aan Pols’ weerzin van white privilege. Dan valt op
dat de machteloosheid die hij waarneemt bij de keuze van besproken titels, De
Reactor er niet van weerhouden heeft aan Knack – voor niet-abonnees
onraadpleegbare – recensies te leveren over de poulain van de Knack-baas, over een project van een raad van bestuurslid, enz.
Maakt allemaal niet uit, maar misschien van belang om
scherpere contouren te krijgen. De Reactor is van stonde af, niet altijd
even terecht, beticht van zulke praktijken en wuifde die kanttekeningen als oninteressant
weg. De vliegenmepper van de neokritiek was nog onvoldoende verspreid.
Na
mijn laatste bijdrage aan het debat bracht De
Reactor meer wittemannenrecensies over wittemannenboeken. Er zat iets adembenemends
tussen, iets gedegens
dat beantwoordde aan de kwaliteitsclaim. Verder bleek de verrassendste
recensietitel, een brieveneditie, bezorgd door een Reactor-medewerker. Als enige gecopubliceerd in Knack werd een abominabel voelsprietstuk. Het was van een bekroond auteur die een veel gelezen column
in een concurrerend medium heeft. Hij besprak tenminste wel een vrouw, al
introduceerde hij haar en haar oeuvre niet, druk als hij was met zichzelf.
Of
deze praktijk nu de logica volgt van maatwerk, tolerantie, neoliberalisme of cliëntelisme,
het mechanisme vertoont fatale gelijkenis met white privilege. Alsof de duvel er (louter in het westen?) mee
speelt, van Brussel
tot en met Washington.
Ondertussen verandert er niets aan de ongelijkheid in het parallelle universum
dat de dagdagelijksheid blijkt. Om met Pols te spreken: ‘De vraag die nu
relevant is, is in hoeverre die witte mannen bereid zijn hun macht te delen.’
Pols
onthult dat ik makkelijk praten heb ‘vanuit de marge’ van mijn ‘particuliere
blog’. De Reactor zou daarentegen concessies
moeten doen. Ik waan me in de jaren negentig. Het ontbreekt er maar aan dat ik weer
tot zelfverkozen avant-gardist met zuiverheidswaan word gebombardeerd. Maar omdat
mijn Pols mijn commentaren ontmaskert als ‘retoriek’ kan ik lastig een jij-bak
plaatsen.
Laat
ik zeggen dat ik andere ervaringen heb. Deze digitale plek stichtte ik, ruim
een halfjaar voor De Reactor, uit morele
verplichting tot transparantie, omdat me
een werkbeurs was toegekend. Zo zijn hier verslagen van arbeid te lezen,
invallen, lectuur e.d. Wie wil, kan drie boeken hebben zien ontstaan. Men heeft
teksten kunnen inzenden (tot op heden allemaal witten, onder wie slechts één
vrouw).
Ofwel
Pols doet gewichtig over De Reactor,
ofwel ik doe dat over De honingpot,
maar de luttele keren dat ik voor die recensiesite teksten mocht corrigeren
voelden aan als warming-up vergeleken met de inspanningen en
verantwoordelijkheid die mijn eigen blog vergt. Hier zal dat neokritisch narcisme
debet aan zijn.
Pols
wrijft me inconsistentie aan die ‘nogal hol’ is, omdat ik in mijn kritiek op De Reactor die site gebruik als ‘multiplicator’.
Daarmee bedoelt hij vermoedelijk dat ik ter plekke hyperlinks heb gepost naar
mijn drie commentaren hier. Die actie voldeed nochtans aan de missie dat discussie
over de vooronderstellingen en de praktijk van de kritiek er een forum krijgt.
Belangrijker, voor mij, is een ethische reden: de openheid van het
debat zelf.
Ik ben onder meer niet geporteerd voor Facebook omdat over iemands rug heen
ongetoetste kritiek kan worden geuit, ook nog voor een voorgeselecteerd
publiek. Volgens mij is het minder misogyn om niet alleen over anderen spreken,
maar hun ook de mogelijkheid te geven het woord te nemen. Maar nu ik snap daarmee
iets onoorbaars te hebben gedaan, zal ik deze huidige posting voor De Reactor verzwijgen en voortdobberen in
mijn eigen bubble.
Onverkort
ben ik Pols dankbaar openbaar te hebben gereageerd. Ik vrees overgevoeligheid te
hebben getoond bij een volkomen inadequaat Reactor-signalement
van een postume Hans Groenewegen-titel (waar ik zelf mijn best voor had
proberen te doen). Toch het lukt niet me daar als ‘handreiking’ voor te
verontschuldigen. De site pronkt ter linkerzijde bij haar dienstmededelingen nog
dagelijks met Groenewegens naam. Ook na hem, als gevolg van haar neutrale politiek,
met de publicatie van het signalement een trap na te hebben gegeven.
Op zijn beurt verwijt Pols me geen ‘verontrusting’ te hebben getoond
over de diversiteitsproblematiek. Hij bekent daarmee dat zijn
Koch-interpretatie er met de haren bijgesleept is. En ik vraag mij af waar mijn
commentaren anders over zijn gegaan dan over uitsluiting. En waar heb ik op
mijn blog al die jaren over geschreven? Of sinds meer
dan twee decennia in mijn boeken, waarin ik pluriformiteit onderzoek?
Ten prooi gevallen aan dwalingen wegens het narcisme en
ressentiment dat de neocriticus aankleeft, heb ik kennelijk gefaald. Van Pols’
zes mysterieuze auteurs die voor een Boekenweekgeschenk geschikter zouden zijn,
viel één naam weg. Inmiddels de mijne dus ook. De tijd zal leren of in dit tempo de dienstdoende autoriteiten rekening mogen houden met de overgebleven
kandidaten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten