Soms lijkt het alsof een tijdgeest uitglijdt over de
bananenschil van één woord. Infosnacking bijvoorbeeld.
Maar wanneer ik me met mijn economisch muizenverstand probeer
voor te stellen hoe grotere ondernemingen en overheidsorganisaties zich bewegen,
dan ontsnap ik niet aan één term: synergie.
Helemaal de enige blijk ik niet in die indruk – het kan opvallen wanneer bij de
schaalvergroting van een fusie of overname dat woord juist achterwege
blijft.
Recent was het weer raak. Mediahuis nam TMG (Telegraaf Media Groep) over en in een toelichtingsinterview wist de CEO dat het
veranderde mediagebruik ook gevolgen heeft voor reclames. Die zijn online
gegaan:
‘Daar kun je alleen maar een antwoord op bieden als je
voldoende schaal en technologie hebt. Die synergieën liggen niet op het
journalistieke vlak, wel op het industriële. Kosten als drukken en distribueren
kan je beter managen in een grote geheel, je kunt technologie kopen, je
verwerkt kracht in de advertentiemarkt.’
Mijn idee is dat iemand die zich pakweg een halve eeuw
geleden heeft laten invriezen om heden verder te leven, deze passage, ook na meerdere
malen ontdooid te zijn, niet begrijpen kan.
Toch heeft een andere werkelijkheid mijn stelling ondergraven.
In Het goede leven (1981), de studie over de jaren zestig en zeventig
van Emma en Lodewijk Brunt, tref ik ‘synergie’ aan als dé panacee. Het woord duidde
op een samenwerking waar iedereen beter van werd. Ze zou als verschijnsel al
voorkomen onder jagers en verzamelaars die nog gelvrij haar op hun tanden
hadden. Uit zulke samenwerkingsmacht borrelden nieuwe energie en creativiteit.
Dat profijt schiep behalve volgelingen en medestanders destijds
vooral een positieve grondhouding, die tegenwoordig bij beslissers te vinden is
zodra het woord ‘synergie’ op al dan niet noodlottige wijze hun lippen heeft
verlaten.
Geweldig
vind ik dat dé
decenniumtekst
die de Brunts, twee Nederlandse sociologen, in hun boek opererend als antropologen,
over
dit godswonder overleveren, in 1974 is verbreid door een uitgever die de Proactive
Press heette.
Komma’s
vind ik af en toe ook geweldig.
Uit
Heerlijk Helder!, het taalboek van Jan
Hautekiet en Ann De Craemer dat ambieert ‘van de wereld een betere plek te
maken’, begrijp ik dat de bron voor synergie ouder is. Zij landen bij een knoeperd van
een studie uit 1957.
De auteur daarvan zag ‘synergie’ als een protestantse term. Bij hem fuseerde de
menselijke wil met de goddelijke genade.
Wanneer
ik er tot slot een lemma bij neem dat
zich ent op de Oxford English Dictionary,
dan blijkt er al in de zeventiende eeuw een geval van synergie te zijn
waargenomen. En geldt het als een buzzwoord uit het begin van de jaren tachtig.
Zulke
wisselende uitkomsten betekenen dat elkeen iets anders ‘typisch’
(representatief) vindt voor zijn eigen tijd. Of dat ik pas laat iets opmerk. Het
is daarom dat ik me voorneem minder snel voor spot te vallen. Onbedoeld is dat
ook de lering die ik uit Het goede leven
trek.
Het betoog van Emma en Lodewijk Brunt is zonder meer
hilarisch en verbijsterend. Ze bieden vele goedgekozen citaten uit praktijk en lectuur
die destijds salonfähig waren, en waarvoor zij de term ‘chic’ en, toen al, ‘postmodern’
reserveerden. Tegelijk vind ik hun tekst treurig. Het tweetal vlast namelijk zo
op ontmaskering, dat het zicht op de realiteit betrekt wanneer de invalshoek
bovenpersoonlijk wordt.
Tegenwoordig lijkt het bon ton om bij de banaalste
aanleidingen de
spot te drijven met ‘de jaren zeventig’. Het is te verdedigen dat de
piketpaaltjes rond die bashing zijn geslagen door Het goede leven.
Toegegeven, de toen opduikende zorgen voor het milieu
zijn achteraf pas in vol licht komen te staan. Maar de Brunts behandelen het
fenomeen op dezelfde besmuikte wijze als een afspraak in een commune. Alleen zo
is het logisch dat Ivan Illich als een der vele ‘doemdenkers’ wordt
geneutraliseerd, of dat E.F. Schumachers bewust kleinschalige, mogelijk dus evengoed
synergetische denken in ‘Madurodam’
wordt opgesloten.
Van ecologisch verantwoord zelf produceren van voedsel en
drank geeft Het goede leven gul details
en voorbeelden. De auteurs kunnen dan de verleiding niet weerstaan door te melden
dat er ‘over bierbrouwen geen woord’ te vinden is, ‘het zijn niet van die
drinkers’. Wel rijmt dat met hun laveloze eindconclusie dat dit ideaal te
verbinden is met Staphorst.
Blauwdrukdenkers als blauweknoopdenkers? Ze deugen
kennelijk per definitie niet want kijken steevast over de mens zelf heen?
Laat
ik zelf proberen zo concreet mogelijk te zijn over ‘synergie’. Voor mij roept
het woord een wereld van angst op. Bezuinigingen wegens efficiency. Een wereld
waar steeds harder moet worden gewerkt door steeds minder mensen tot steeds grotere
ontevredenheid. De ideale verwekker van nostalgie, zou ik menen, proactief.
Vanochtend
op de school van de kinderen, op alweer de laatste maandag van dit schooljaar,
zette de oude conciërge een ladder tegen een zijmuur. Zo kon hij het platte dak
bereiken, waar hij een verbluffend aantal sponzen ballen terug op de speelplaats
gooide. De oogst van bijna een heel jaar viel als manna uit de hemel en de
kindjes veranderden nog net niet in eendjes aan het water.
Een
mooie taak voor die conciërge, louterend in de ogen van wie zou willen – maar overbodig
voor wie mensen omrekent in fte’s.
Wellicht
komt het daardoor dat bij ‘synergie’ in mij het beeld oprijst van zilver
glimmende, bolle pakjes uit de koelkast. Op een gelegen moment (in de auto,
achter de computer) kunnen ze bij wijze van ontbijt in de mond uitgeknepen
worden. Vermoedelijk bevatten die pakjes een mengsel van muesli en yoghurt,
zeker laten ze ‘eten en drinken tegelijk’.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten