Het blijkt alweer bijna Boekenweek. Mij viel het pas op
nadat er in het vaderland gedoe was gekomen over een betrekkelijk
jonge, bizar vaak belichte uitgeverij van wie enige jonge, bizar vaak belichte
auteurs geen kaartje hadden gekregen voor een ritueel aan de Week gekoppeld Feest
dat van oudsher Bal wordt genoemd.
Ik geloof dat me nu pas begint te dagen waar het woord ballotage vandaan komt. Het gedoe
stuiterde tussen belangrijke auteurs en zogeheten boekenvakkers. Het liep van
tweets over verklaringen en interviews naar tweets.
Ondertussen distantieerde zich onder de grote rivieren
een overheidsinstelling van een daar als jurist werkzame schrijfster die, aangesproken
als ‘mevrouw’, door de broer van de voormalige minister-president in een opiniestuk werd beticht van
paternalisme. Ook ondergingen haar ideeën een vergelijking met het nazisme.
Net een tikkeltje feestelijker vond ik dat er de
afgelopen jaren in het
titelbombardement van Nederlandstalige literatuur een paar boeken op te merken
waren die me, eh, goesting gaven: De maakbare man door Maxim Februari, Nieuwe
zon door Jacob Groot, Hallo muur
door Erik
Jan Harmens, Allemaal gedichten door
Gerard Herman, Van de wereld door Joris Note, We zullen niet te pletter slaan door
Nina Polak, Nu is al te laat door Erik
Spinoy, Netwerk in eclips van Samuel
Vriezen.
En Tonnus Oosterhoffs Op
de rok van het universum. In die harde montage van weetjes, verhalen,
dialogen en anekdotes zitten vermoedelijk heel wat teksten die niet door de laconiek-heterogene
bronverantwoording worden gedekt.
Op pagina 180 komt bijvoorbeeld, niet gemotiveerd door de
context, het volgende voorbij:
Al botsend op de harde baen,
Vingh plots dat hert te spreken aen;
Al weenen vinghet te spreken aen:
‘Och jonghe, hebs di seer gedaen?’
Dit is het slot van ‘Een oudt liedeken’, zo’n beetje het
enige gedicht door Victor Alexis de la Montagne dat de tand des tijds heeft weten te doorstaan.
In nep-middeleeuws gaat het over een meisje dat haar hond
fatsoenlijk wil voeren. Daarom vraagt ze een knaap het hart van zijn moeder te
pakken. Hij gehoorzaamt door zijn moeder te vermoorden en het hart mee te nemen. Naar het meisje holt hij, en hij struikelt.
Dan begint het citaat, waarmee het gedicht eindigt.
Alleen citeert Oosterhoff niet helemaal vlekkeloos. Na het
tweede vers hoort een witregel. En er staat bij De la Montagne geen
tegenwoordig deelwoord ‘botsend’, maar ‘botsen’.
Dit beweer ik op basis van de versie die te vinden is in
Komrijs De Nederlandse poëzie van de negentiende en twintigste eeuw in duizend en enige gedichten (zowel in de oorspronkelijke als in de uitgebreide bloemlezing). En op die bij de DBNL.
Nu entte De la Montagne zijn gedicht op een Franse tekst,
waarvan hij auteur Jean Richepin keurig vermeldde. Deze schrijft:
Et pendant que l’ coeur roulait,
Entendit l’ coeur qui parlait.
Entendit l’ coeur qui parlait.
Er geschiedden dus ook in het origineel meerdere kwesties
tegelijk. Dus is het tegenwoordig deelwoord ‘botsend’ van Oosterhoff niet
alleen een correctie, maar ook een vergroting van de logica. Voor de eeuwigheid.
De huiskamervraag voor het Boekenbal wordt dan wel,
waarom Oosterhoff ‘weenen’ ook niet veranderde (in ‘weenend’).
Dit met de beste wensen gezegd hebbende, teken ik,