zondag 26 februari 2017

Hoor ik erbij?




Het niet-aflatende gefulmineer tegen ‘de elite’ suggereert ook dat er een code bestaat die eerst gekraakt moet voor je erbij hoort. Daarna heb je alle mogelijkheden om ‘macht’ te kunnen ontplooien.
Die code heeft gelukkig meritocratische trekjes want is vermoedelijk niet helemaal gelijk aan formele correctheid, in wat ooit etiquette beloofde. Als schoolmeester springen mij namelijk vaak taalfoutjes bij aanzienlijke personages in het oog.
Bijna ontroerd was ik bijvoorbeeld toen Zuhal Demir, toen en nu niet meteen de vertolkster van mijn gedachtegoed, haar trots op het nieuw verworven staatssecretarisschap toelichtte in een dank aan haar vader, die had gewild dat ze beter Nederlands beheerste ‘als mij’. Of zette de publieke omroep, instituut met taaladviseurs, haar in de zeik door juist dit fragment uit te zenden, zonder commentaar?
Dat zo’n alternatieve grammatica bijzaak lijkt, bewijst het highbrow tijdschrift nY in zijn jongste aflevering met een gedicht van Çaglar Köseoglu: ‘het gedood worden door een politieagent is niet de rol die ik ben toebedeeld in deze situatie’.
In hetzelfde nummer kijken Isabelle Stengers en Lieven De Cauter terug op het incident anno 2011 op het proefveld voor genetisch gemanipuleerde organismen in Wetteren. Ze achten het cruciaal voor de recente politieke geschiedenis.
Na het incident werd Barbara Van Dyck ontslagen op de universiteit, omdat zij zich als woordvoerster van de activisten weigerde te distantiëren. Protest tegen die maatregel kwam dan ook van De Cauter en Stengers. Niet van de cultuurnamen die gewoonlijk op de opiniepagina van hun tak geven. Ze bleven stil toen de complete actiegroep veroordeeld werd wegens bendevorming. Waarschijnlijk hadden ze het in die tijd te druk met relevantere verontwaardiging.
Hoewel Stengers en De Cauter toonaangevende academici zijn, hebben ze in deze affaire betrekkelijk alleen gestaan. Kenden ze de code niet?
Er bestaat een recent werkje dat onbedoeld codes aanraakt. Het vertelt, ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan, de geschiedenis van de gerenommeerde boekhandel Amsterdamse Athenaeum. De titel Is u bekend met het alfabet? verwijst naar bedoeld verschil en blijkt een antwoord van een verkoper op een vraag van klanten.
Ook Joris van Casteren, de bekende schrijver van de tekst wiens non-fictieboeken mij eerlijk gezegd onwarm hebben gehouden, lijkt de code te kennen. Hij vleit zijn opdrachtgevers met anekdotes die als ‘hilarisch’ kunnen worden gepercipieerd, vol details die voor ‘sprekend’ zullen doorgaan.
Zelfs maakte het boekje gerucht. Dat een beschreven collega ‘geen gêne’ zou kennen, leek na diens publieke reactie misschien meer op Van Casteren zelf van toepassing. Al was het omdat hij het betreffende verhaaltje door een ander liet vertellen, zekerheidshalve in de directe rede.
Om het boekje op waarde te schatten, moeten lezers in dat oordeel dus de codes volgen. Zo blijk het ‘keurkorps’ van het personeel alle vrijheid te krijgen om hun specialismen zelf in te richten ‘tenzij iemand een boek van Diederik Stapel of René Diekstra bij de kassa legt’.
Wat een fraai staaltje goede smaak, in het voetspoor van de publieke opinie!
Ofschoon ik niet houd van theorieën over ‘hoe het werkt’, illustreert een wat langer citaat perfect een code. Van Casteren is dan met winkelchef Herm Pol op een halfjaarlijkse boekenbeurs in Houten:

We schuiven aan bij de kraam van New Book Collective, een commerciële dienstverlener voor boekenuitgevers, zo legt de oprichter ervan uit. Hij heeft een ringbaardje en neemt met ons de folder door van de Vlaamse  uitgeverij Polis, die door zijn Collective in Nederland wordt  vertegenwoordigd.
De oprichter prijst een boek aan van Karl van den Broeck, zoon van de in België niet onbekende auteur Walter van den Broeck. Het gaat over een bepaalde indianenstam waarvoor Karl diepe sympathie heeft opgevat, en de ondertitel luidt Op zoek naar het kruis van Sitting Bull. Pol vindt het een vreemde ondertitel. ‘Het kruis van Sitting Bull?’ ‘Nou, eh, in Vlaanderen heeft het die connotatie denk ik niet zo,’ zegt de oprichter.
Meer belangstelling hebben we voor Van onzen correspondent. Journalistiek werk van Willem Elsschot, bezorgd door C.J. Aarts, dat eveneens bij Polis zal verschijnen. ‘Dat nemen we’, zegt Pol verheugd.

Salonpopulisme uiteraard, maar waarin precies stemt zo’n fragment me moedeloos?
Om te beginnen de beschrijving van New Book Collective als een bizarrerie, waarvoor het ‘ringbaardje’ een knipoogbewijs wil zijn. De branche is door megaspelers en daarin acterende auteurs als Van Casteren namelijk zodanig naar de vaantjes geholpen, dat ex-werknemers in bedrijfjes als deze hun expertise ten dienste stellen van onafhankelijke spelers.
Vervolgens de zelfgenoegzame blik op anderen. Wie is Van Casteren dat hij Walter van den Broeck ‘in België niet onbekend’ noemt? En waarom zo schamper over diens zoon, die nochtans in hetzelfde vak zit als Van Casteren, zij het langer? Het hier bespotte boek zit in diens non-fictie-niche.
Ten slotte weigert Van Casteren manifest zich te informeren. Dat hij niet opzoekt van welke ‘bepaalde indianenstam’ Sitting Bull opperhoofd was zal de meesmuilendheid over de ondertitel van een boek extra cachet geven.
Ongetwijfeld heeft er op de beurs de catalogustekst gelegen, die wel een halve minuut leestijd vergt. De verklaring staat mede tussen hemeltergende aanhalingstekens:

Sitting Bull verpersoonlijkt het mysterie dat rond de Indianen hangt. Een van de weinige blanken die het vertrouwen van het legendarische opperhoofd genoten, was pater Pieter-Jan De Smet, een jezuïet uit Dendermonde die de Indianen kwam redden. (…) Als kind speelde Karl van den Broeck de overwinningen na die Sitting Bull behaalde op generaal Custer. (…) Als journalist begreep hij al snel dat niemand zit te wachten op artikels over de Indianen. Hij putte moed uit de ontdekking dat vanuit zijn geboorteplaats Turnhout een vermetele poging werd ondernomen om de Indianen in de VS te behoeden voor uitroeiing, en hij begon aan een “kruistocht” die hem moest leiden naar het crucifix dat Sitting Bull kreeg van de Belgische “zwartrok” pater De Smet.’

Het erge is dat het boek waarvoor ‘we’ wél belangstelling hebben een voorspelbare auteur én samensteller kennen. Wat een geloogd vakmanschap vraagt die code! 

zondag 19 februari 2017

Het Drama Van De Zwevende Kiezer (vijf bedrijven, haast zonder pauze)


  
In Vijftig tinten grijs staat: ‘Ik werd zo rood als het communistisch manifest!’ Dubravka Ugrešić citeerde het. Jezus, wat klinkt dat snobby. Speel anders gewoon nog een keer dat liedje Pappie loop toch niet zo snel.

Desgevraagd sta je altijd open voor je eigen mening. Peil haar maar.

‘Ach, kun je anders misschien even op de plattegrond een kruisje zetten bij de Gulden Middenweg?’

Ook uit esthetisch oogpunt is het onslim dingen onder het tapijt te vegen. Dat geeft bobbels.

Susan Neiman observeerde: ‘Wanneer ze gedwongen worden te kiezen tussen simplificatie en cynisme, neigen hoogopgeleide mensen meestal tot het laatste.’ En hoezo mag je je stemmingswisselingen niet cumuleren? Godallemachtig, wie zegt dat nu helemaal?

zondag 12 februari 2017

Dat ie in een boog gaat



Niet ga ik het hebben over golden showers, omdat ze leiden naar een luidruchtige meneer over wie al meer dan genoeg wordt gezegd. Zoals een student onlangs bewonderenswaardig pertinent schreef: er moet onderschijt blijven. Maar ze horen wel in een tijd.
Ik vraag me bij al dat zo gretig als ‘uitgelekt’ betitelde materiaal waarvan juristen die Plasman heten beweren dat ze er helemaal klaar mee zijn, waar ik precies naar moet kijken als ik wil wegkijken.
Slavoj Žižek stelde in Event dat het niet zozeer de privésfeer is die verdwijnt onder het geweld van sociale media, als wel de openbare ruimte.
Tegelijk is die uitsortering van het ongelijksoortige voor mij de kortste definitie van poëzie. Ik ervoer ze als kind bij het beluisteren van ‘24 rozen’ van Toon Hermans:

16 stille nonnetjes op ouwejaar
2 aanstaande moeders en een ooievaar
1400 doppers in een blik
9 hiks van iemand met de hik
En 7 babyfoto's op een schouw
En 24 rozen, 24 rozen, 24 rozen voor jou.

Destijds was ik van het lied ontroerd, nu vind ik het sentimenteel, misschien wel katholiek. Hoe dan ook is het essentieel voor het idee van wat voor mij poëzie behelst, een opsomming van verschillende grootheden die een gelegenheidscoalitie aangaan.
Onovertroffen volgens hetzelfde procedé was een decennium of wat later ‘Ballen in me buik’ van De Vieze Man.

Een heel gezin die allemaal hamburgers lopen eten
Twee hebben d'r in de poep getrapt, dat ze 't nog niet weten
En zo, met hun hoofd voorover, tegen ketsjup op hun goed
En hoe de koningin soms kijkt, onder vandaan haar hoed
Maar ook vaak bij een ingooi, dat hun broekie zo omhoog gaat
Of dat je recht moet plassen, maar dat ie in een boog gaat

Het wordt wel wat lastig als het ongelijksoortige als argument gaat gelden. Helemaal als het gepaard gaat met kwantiteit. Of wordt het non-verband gewoon waar wanneer het maar vaak genoeg op zoveel mogelijk plaatsen onbeschaamd herhaald wordt?
Žižek kaderde dat ongesorteerde exhibitionisme in een ideologie die het hedonistische met het boeddhistische wist te combineren. ‘Verwezenlijk jezelf! Experimenteer! Wees tevreden! Doe wat je wilt met je leven’.
Vormen die levens tezamen de humus voor een wereldgedicht? Daarvan ken ik er, uit mijn geboortejaar, alvast eentje. Het schoot me te binnen bij het overlijdensbericht van Al Jarreau. Het komt uit de opera die inmiddels musical genoemd wordt:

Cream colored ponies and crisp apple streudels
Doorbells and sleigh bells and schnitzel with noodles
Wild geese that fly with the moon on their wings
These are a few of my favorite things


zaterdag 4 februari 2017

Welke paden wij nog gaan betreden


Met een muisklik stuit ik op het bericht dat Wilders uitzonderlijkerwijs een eerste exemplaar in ontvangst heeft genomen. De auteur zegt blij te zijn en heet Joost Niemöller. Mijn hart slaat even over.
Natuurlijk, het was me niet ontgaan dat zijn overtuigingen verschoven waren. Maar hij blijft auteur van Over de muur en redacteur van het literaire tijdschrift De XXIe eeuw. Daarvoor moet ik de klok dus vijfentwintig jaar terugdraaien, de Muur was net gevallen.
Ik kende zijn refrein dat zogeheten politiek correcte mensen domweg niet willen weten of zien. Dus mijn laat-maar-reflex vorig jaar, op het bericht dat Niemöller een boek over de bejegening van Hans Janmaat en diens Centrumpartij had geschreven, was prototypisch.
Toch heeft het me nog vele weifelingen gekost. Maar ik heb het gelezen! En blijf verdrietig.
De verschrikkelijke Janmaat. Nederland en de Centrumpartij bevat ontelbare verhalen en anekdotes over wat een rabiaat politicus vooral in de jaren tachtig tegemoet rolde.
Een idee achter het boek is dat wat Janmaat toen bij tijd en wijle uitkraamde en waarvoor hij heftig bestreden werd, klein bier is vergeleken met wat Wilders nu meerdere malen per dag de wereld in brengt.
Dat valt onmogelijk te ontkennen.
Hooguit vangt de antenne voor racisme inmiddels veel meer op en lijken die geluiden alles zodanig te overstemmen, dat andere misstanden minder aandacht krijgen. Vanmorgen was op de publieke radio een verhalende reclame voor een autoverzekering, waarin volgens het banaalste stereotype een vrouw achter het stuur zat.
Aan het eind van zijn boek verklaart Niemöller dat Janmaat hem middelmatig en incompetent toeschijnt. Toch is het volgens mij verdedigbaar dat de hoofdthese van het boek luidt: de betweters waren erger.
Voor die these valt volgens mij één fragment in te zetten. Het betreft een transcriptie (p. 140-143) van een huiveringwekkend interview met Janmaat door Stan van Houcke. Dat had plaats voor Radio Stad Amsterdam, in 1980, met een paar collega-journalisten. Ik heb nooit zo geloofd in het gemekker over morele superioriteit van ‘politiek correct’, maar dit is erg:



Aldus blijkt ook Henk van Hoorn zich ooit te hebben laten gelden. Hij had een vraag gesteld aan Janmaat en tijdens diens antwoord schakelde hij terug naar Hilversum. Zo is deze mediacoryfee ‘nog tijdenlang de held geweest in het café’.
Plaatsvervangende schaamte voor deze dapperheid.
Waarom raak ik desalniettemin niet doordrongen van wat ik voor Niemöllers centrale these houd? Ik vermoed dat mij vrij spoedig niet zozeer verontwaardiging bekroop als wel tristesse.
Janmaat heeft als student politicologie bijvoorbeeld niet meegedaan aan de legendarische Maagdenhuisbezetting. Hij ging alleen kijken wat er aan de hand was en net toen werden de deuren gesloten en kon hij geen kant meer op (vgl. Doeschka Meijsing die toen boeken uit de bibliotheek wilde).
Of deze. Op bezoek bij collega-centrumdemocraat Vreeswijk neemt Janmaat stiekem twee appels uit de fruitschaal en steekt ze in zijn tas.
Of. Janmaat spant een proces aan tegen zijn oude middelbare school, die hem liet weten niet welkom te zijn op een reünie, ondanks het feit dat hij de vereiste 17,50 al betaald heeft.
Door die intreurige anekdotes raak ik afgeleid. Ik sta niet meer scherp wanneer er morele mist door het boek trekt. Zoals wanneer Gijs Schreuders op de Utrechtse School voor Journalistiek met ontslag dreigt als er in 1997 bij een andere lesgroep Janmaat voor een debat uitgenodigd wordt – en van de directeur zijn zin krijgt, wegens ‘veiligheidsproblemen’.
Plus een column van Jan Blokker daar weer over, met een onvoorstelbare arrogantie: ‘Je inviteert een geestelijke kneuzing, uit wiens enigszins scheefhangende mond door niemand ooit een argument is gehoord…’ (ook Joost Zwagerman heeft zich verbaasd over toon en zede van iemand die als grootheid werd beschouwd en die de Volkskrant gebruikte als openbaar toilet).
Helemaal idioot, ranzig enz vind ik dat in 1993 Bono bij een U2-optreden in het Goffertpark voor 54.000 mensen het telefoonnummer van Janmaat genoemd en gekozen blijkt te hebben, en hem toegezongen ‘I just called to say I love you’.
Maar op het moment van kennisname daarvan was dit even professionele (toegankelijk, vaardig) als amateuristische (dik, onevenwichtig) boek voor mij al komisch geworden. Ik vrees dat ik een slecht mens ben, te hebben gelachen met de niet-aflatende ellende van een ander.
Nu nog twee passages uit De verschrikkelijke Janmaat wegens Niemöllers overtuiging dat hij tenminste de wereld, hoe onwelgevallig ook, laat zien zoals deze is.
Hij beschrijft op pagina 204 een etentje bij Willem Oltmans, waar de wat aristocratische CP-denker Henry Brookman kennismaakte met Adriaan van Dis (en Max Pam). Bedoeling was dat Brookman zou worden uitgenodigd in het fameuze televisieprogramma, maar dat zou de presentator niet hebben aangedurfd. Bovendien: ‘Pam en Van Dis zijn types die alles al weten en niet werkelijk openstaan voor nader onderzoek’.
Hier staat in een noot een bronvermelding bij: ‘Oltmans, Memoires 1980’. Maar in dat jaar bestond Hier is… Adriaan van Dis nog niet. Dat programma begon in 1983. Wel zou Oltmans daar zelf in 1985 geïnterviewd worden, nogal memorabel.
Dan vanzelfsprekend een gedicht. Hans Janmaat schreef het en stuurde het in 1981, op een vakantiekaartje uit Venetië, naar de partij-advocaat Van Heijningen:

Welke paden wij nog gaan betreden
Een zaak stemt wel zeer tevreden
De CP heeft aan haar kant
De sterkste pleiter van het land

Ik citeer het gedicht naar het handschrift op de binnenflap van Joost Niemöllers boek. In de lopende tekst citeert hij het kwatrijn zelf, maar het accentje in het eerste woord van de tweede regel bespeur ik niet in het origineel. En in plaats van ‘pleiter’ zet Niemöller ‘advocaat’.
Enfin.
Ook hier tristesse trouwens, mede omdat de dichter zijn pennenvrucht signeerde als ‘drs J. Janmaat’.
(Of was dat toen, vlak voor de tweefasenstructuur, nog net aanvaardbaar? In het artistiek te noemen deel van Nederland bestonden in 1981 in mijn herinnering Drs. P, Drs. Loek Brons en Drs. Ed Populier).