Gepiekerd over een
motiverende openingsposting in het nieuwe jaar, over het vak en zo. Misschien
is dat idee verkrampt, omdat met het groeien der jaren de afstand toeneemt tot
de talenten die het maken. Literaire tijdschriften vragen alleen nog om
abonneegeld.
Verleidelijk me te
verliezen in gedachtes over dat het ‘in mijn tijd’ op een of andere manier
beter was, ambachtelijk, ethisch, enz. Het is een gratuite vergelijking omdat
me zowel toen als nu het overzicht ontbreekt. Nu hooguit nog meer.
Graag wil ik blijven
kunnen streven en vertrouwen. Ik spiegel me aan
het taalkundig
genie dat haar geloof in Sinterklaas dan wel heeft opgegeven, maar de
tandenfee nog onverminderd
in haar systeem bewaart (ten koste van dezelfde portemonnee).
Ik zag het
eerste deel
van de televisiereeks
De
prijsvechter, die de wassende ongelijkheid door de globalisering toont
aan de hand van koopgedrag. Aanleiding zijn ‘als paddenstoelen opschietende’ winkels
met nepsnuisterijen voor maximaal 3 euro, gemaakt ‘in het verre Oosten’. Behalve
leerzaam was de uitzending wat mij betreft sympathiek omdat de presentatoren hun
geïnterviewden intact lieten in hun soms discutabele gedrag en opvattingen.
Door mijn nostalgische
stemming vroeg ik me af of er ook poëzie bestaat die snuisterend valt te
noemen. Grasduinend door aantekeningen stuitte ik op
Finse
meisjes, het veelbesproken
debuut van Kira Wuck. Nadat ik het eindelijk gelezen had, bleek het meest aan
de bundel bijgebleven te zijn de biografische informatie: ‘is half Fins, half
Indonesisch en groeide op in Amsterdam’. Dit oogt tenminste als exotisme.
Toen ik dat schreef wilde ik niet arrogant
klinken, en nu nog niet.
Kira Wuck gaf mij de indruk wel wat te kunnen.
Het werkwoord ‘plakken’ kwam meer dan eens voor. Maar was deze poëzie conform
de biografische informatie oninwisselbaar?
Dit gedicht:
Je kan heel vrolijk
kijken zonder te glimlachen
zei de ambtenaar
terwijl hij mijn pasfoto keurde
het stelde me gerust
Wat is het ergste wat
je gedaan hebt, vroeg hij
Een konijn vergeten
uit de zon te halen
ik wist niet meer of
het expres gebeurde
wel dat de kamer naar
verkoolde worst ging ruiken
Ik legde mijn
melktanden onder een kussen
maar kreeg er nooit
een knaagdier voor terug
Na De
prijsvechter denk ik dat het knaagdier niet van vlees en bloed geweest zou
zijn. Discountwinkels bieden er ontelbare kunstvarianten van. De gourmande
slaapt er momenteel met twee, maar houdt er, weet ik uit nachtelijke
verschoonsessies, zevenentwintig in reserve. Deze ‘knuffels’ kosten amper iets.
Terzijde. Is er iets in dit gedicht dat ik
niet elders heb gelezen? Toch zou ik nieuwsgierig zijn naar de ontwikkeling van
Wuck, want dit werk oogt minder universeel dan Hollands: navel als centrum, familie-
en liefdesverhoudingen en barsten daarin, de schrijven-is-schrappen-techniek,
zachte ironie.
Hollands is tevens dit commentaar, zeker wat
betreft die nieuwsgierigheid. Er is inmiddels meer van Wuck gebundeld, proza,
en daar heb ik geen blik op geworpen.
Wanneer het gaat om de aanstichters van de
globalisering, dan wijzen vingers snel naar Thatcher en Reagan. De
prijsvechter noemde dat duo ook, maar liet historische beelden zien van hun voorganger
Jimmy Carter die in 1979 een akkoord sloot met Deng Xiaoping, als gevolg
waarvan we al die troep zouden inslaan.
En dan ben ik al vertrokken naar iets anders, van de gerenommeerde vertaler Hans van Pinxteren, tevens dichter, in Spiegeling voorbij de weg. Een kleine
twintig jaar geleden las ik die bundel, zijn zevende, en bleef mijn oog hier
haken:
Het
kind springt, springt
naar
de vogel op. De vogel
rukt
aan de lijn in de hand
van
een oude man.
De
gebogen man
houdt
van hem, streelt hem,
houdt
hem buiten bereik
omhoog
in de wind.
Haalt
hem aan, koestert hem:
zijn
arend is een goede vlieger,
ja
zo is zijn arend zijde,
de
vleugels zijdezacht.
Maar
het kind springt hoger:
langzaam
loopt de grijze weg
over
het plein. In de wind
rukt
de vogel aan het fijne touw.
Ach, het is avond. Aan de hemel
spuwen
draken uit vuren monden,
de
staarten ladders tegen
lichtend
groen. Wijder nog spreidt
de
arend de vleugels. En rukkend,
reikend,
zich ontvouwend
klimt
hij, huiverend in de wind,
uit
de hand van de meester op
Destijds heb ik geprobeerd
dit gedicht te analyseren. Eerst voor een literair tijdschrift, later in
bewerkte versie voor een
essaybundel. Nu mag ik me de gelukkige eigenaar noemen van een bibliofiele
uitgave: Vogels, Vlinders en andere
Vliegers. De maker verklaart amper nog te vertalen, en nog altijd gedichten te schrijven.
Melancholisch word
ik van die mededeling, en vreemd gelukkig.
In dit boekje staat
het vliegergedicht eveneens, met twee veranderingen. Er is bezuinigd op de
interpunctie. Met name punten hebben het veld geruimd, af en toe een komma in
de plaats. Dit veroorzaakt minder hoofdletters. Maar de grootste wijziging
betreft een toevoeging. Het gedicht heeft namelijk een titel gekregen: Op Het Tiananmenplein
Wat lees ik nu?
Het Plein van de Hemelse vrede? Onmogelijk om dan niet te denken aan
de studentenprotesten
van 1989, aan de hoeveelheid slachtoffers die het regime toen aanrichtte en
aan de man met de witte plastic zak die een rij tanks staande hield.
Laat Van
Pinxteren door die intertekst van de wereld het verhaal niet dramatisch aflopen?
Groei en verandering, ze lijken onbeheersbaar. De vlieger met arend is nog van
zijde, dus zal een duit meer hebben gekost dan de Action biedt in plastic
varianten met neonstrips.
In een
symbolische lezing kan de vlieger een ideaal vertegenwoordigen, onder het in
China regerende communisme dat van gelijkheid. De oude man annex meester wordt
dan het regime en het kind de burger.
Het idee van De prijsvechter luidt dat we met onze
impulsen tegenover spotgoedkope tinnef onze eigen wereld aan het vernietigen
zijn. Maar het kind doet niets ander dan vergeefs springen, alsof hij degene is die aan
het touwtje zit. Het kan toch niet zo zijn dat idealen zo vanzelfsprekend
verdwijnen, als de spreekwoordelijke dief in de nacht?
Ik voel me geloof ik te
jong om me daar in 2017 bij neer te leggen.