Dat hij dermate aardig was, dat hij onmogelijk vijanden
kon hebben. Vreemd dat dit het eerste is wat mij bij Toots Thielemans te binnen schiet. Zo’n begaafde muzikant! De gave om een
onooglijk instrument, dat hij broodje noemde, te emanciperen! Het
verbijsterende aantal hot shots met
wie hij heeft samengewerkt! De overbodigheid van het potjeslatijn!
Telkens gaan mijn gedachten de niet-kennerskant op. Er
bestaat een bescheidenheid die niet vals is! Eventjes determineren. Wie van
jongs af in cafés verblijft, moet wel een sociale intelligentie ontwikkelen.
Voeg daarbij muziek als voor iedereen toegankelijke taal, en de voorwaarden
zijn geschapen.
Ieder zijn idolen en beurse plekken. Onvermijdelijk herinner
ik me de BRT-reportage waarin Thielemans die andere instrumentemancipator, de inmiddels
opzichtig manische Jaco Pastorius, inclusief baret die veeleer de associatie met een Willempie-act
in het leven riep, liet betijen en bij al dat respect de muziek losjes in
ietwat betamelijke banen leidde.
Als er na Boudewijn nu iemand is wiens dood in België
eenheid kan scheppen, dan lijkt Toots het wel.
Bij hem kan er ook geen verdenking geweest zijn van intellectualisme,
dat er zo slecht op staat, en waarbij ditmaal jazz dient voor de mogelijk
oprechte uitvlucht ‘ik begrijp het niet’. Op mijn beurt snap ik dat niet.
Vanuit jazz en jazzrock of fusion heb ik kennisgemaakt met een resem van
genres, zoals Thielemans zelf is overkomen.
Ook
dunkt me dat jazz is voortgekomen uit armoede, waartegen muzikanten troost en
optimisme in stelling brachten. Enkelingen wisten zich op te werken, maar het
zakdoekje van Louis Armstrong wuifde toch ook een beetje naar plantage-eigenaren
voor wie de muzikant zich in het zweet werkte.
Geld
verbind ik met oude stijl jazz, die de olijke protestgroep RK Veulpoepers BV begin jaren tachtig als
‘Ouwe Kwijl Jazz’ ontmaskerde: ‘O zweethart van mijn / O geef me wat wijn / En
de sauzen van Calvé’. Dit zal geconsumeerd moeten zijn door ‘blauwe blazers’,
en daarmee zijn geen instrumenten maar kledingstukken bedoeld.
Hier
toont zich iets wat volgens mij waarlijk de virtuositeit van Thielemans is
geweest. Hij wist ook deze liefhebbers zonder dedain aan zich te binden. Waar in
die niche openbare pushing van Willem Duys iemand als Thijs van Leer de das omdeed, bleef de reputatie van Thielemans onbesmet. Desnoods
kitsch sloot hij binnen.
Zelf
heb ik alleen bijverschijnselen daarvan ervaren, op festivals. Er blijven daar reservaten van goed
eten en veel lege plaatsen, waarbuiten ik een vrouw eens haar beklag zag
doen over de witte wijn: die kon ze onmogelijk drinken uit een plastic
bekertje. Hopelijk was zij niet te laat gearriveerd op haar peperdure zitplaats
en was ze niet voortijdig weggegaan (Michael
J. Sandel signaleerde dat verschijnsel evengoed op sportvlak).
Anderzijds
herinner ik me van zo’n evenement een oude man met T-shirt-opschrift: ‘Onder
het plaveisel ligt het strand. Nog altijd.’ Dat past mijns inziens bij jazz, en
zo heeft Thielemans dat in zijn permanente inclusie van nevengenres toegepast.
Sterker, het hoort bij wat David Graeber stelde in een oproep voor Occupy: ‘The power of Occupy lies in its ability to harness the collective
intelligence of our leaderless movement to tactically innovate. We move at
viral speed – always one step ahead. “Fight, fail, fight again, fail again,
fight again… till victory.” When one tactical constellation fails, we innovate
spontaneously – we play jazz.’
Alleen
ontpolemiseerde Thielemans de buitenkant van die muziek.
Is er van zo’n karakter, dat moeiteloos goed humeuren
aanricht, een evenknie in Nederland? Ik ben kennelijk te lang weg, want weet er
geen. Zelfs de meest geliefde muzikanten hebben altijd wel enige
strijdvaardigheid verwekt. Een overblijfsel van de
debatcultuur die al tijden is gestold in uniforme compromissenbaksels?