Lang geleden dat ik me nog zo ongemakkelijk gevoeld heb bij
een boek als tijdens lezing van Astrid Roemers Liefde in tijden van gebrek: memoires van een thuisloze. Die
recentste titel, verschenen tussen toekenning en uitreiking van de P.C. Hooft-prijs
2016, blijkt nogal apart ontvangen. Ik stuitte op een paar interviews en
oeuvre-overzichten, terwijl ik recensies en analyses via de hoofdingang had verwacht.
Stil bleef de recensente die op de binnenflap haar nieuwsgierigheid naar Liefde in tijden van gebrek uitspreekt.
De ontvangst in zijvertrekken lijkt een verlegenheidsoplossing, omdat het boek
als onversneden autobiografisch is gepresenteerd en een heikel thema aanroert: betrekkingswaan.
Liefde in tijden van gebrek druist in tegen het exotische en maatschappijkritische beeld van Roemers
schrijverschap dat rond de P.C. Hooft-prijs gereproduceerd werd. Beeldspraak
blijft vaak achterwege, de stijl is veeleer sober dan exuberant. In dit boek registreert
Roemer. In combinatie met het thema en de keuze voor één centrale hoofdfiguur
die nevenpersonages, ‘kwaad-aardigen’ genoemd, door haar gedachtewereld filtert,
levert dat een oer-Hollands, bijna naturalistisch boek op. Schitterend is een
toevoeging bij het eerste voorzetsel in deze vraag: ‘Wat is er toch met
betrekking tot mij aan de hand?’
De drukst optredende
ambachtsmannen uit Liefde in tijden van
gebrek zijn slotenmakers. Toch worden de – permanent tijdelijke –
woonruimtes van de hoofdfiguur tijdens haar afwezigheid binnengedrongen, gaan
haar elektrische apparaten stuk, verdwijnt er voedsel van haar geliefde katten,
worden haar vuilniszakken onderzocht, wordt haar e-mailbox geopend, haar laptop
gehackt, haar bankrekening geplunderd en een begrafenisverzekering voor haar
afgesloten, zijn er seksboekjes geschoven tussen haar naslagwerken, medische
gegevens van een onbekende in haar dossier bijgeschreven, verschijnt er een
politiebericht op het scherm van haar gsm. ‘De gemeenschap’ formeert een status
quo tegen het individu.
Wel dunken
mij dit symptomen die zich evengoed aftekenen op de huid van de westerse
samenleving. Cybercrime en NSA-gewemel behoren
daar even vanzelfsprekend toe als zogeheten verdacht
poeder. De term ‘dreigingsniveau’ is ingeburgerd. Achterdocht lijkt uiteenlopende
fenomenen te verzamelen voor wat een onderbuikgevoel heet. Dat er aanslagen komen,
dat een
geloof de macht overneemt, dat er een systeem zit achter de terreur, dat
‘de media’ de kluit
belazeren, enz.
Zo’n gevoel
heerst overigens evenzeer in hogere kringen, wanneer Donald Trump insinueert dat Putin
toegang heeft tot alle Amerikaanse instituties, inclusief ik weet niet wat, of
wanneer Hillary Clinton insinueert dat Trump samenspant met Putin.
Roemers
hoofdfiguur valt niet te betrappen op het belangrijkste bijverschijnsel: angst.
Ook schiet de term ‘hoofdfiguur’ tekort. Het boek spreekt veelvuldig van ‘mijn
organisme’, en hanteert het bijvoeglijk naamwoord ‘mentaal’ tevens als
substantief (‘het mentaal leert, repeteert, integreert, adapteert’). Doordat Liefde in tijden van gebrek op meerdere
plaatsen aanhankelijkheidsverklaringen uitspreekt tegenover Darwin en zijn survival
of the fittest komt het ‘ik’ neer op een beweeglijke kern die door weloverwogen
aanpassing (‘ik dans naar hun pijpen en speelt de naïeve negerin’) tracht te overleven.
Typisch is namelijk
dat die beweeglijkheid beperkt blijft tot de gedachten, die motieven aan de
nevenpersonages toeschrijven én die eigen gedrag legitimeren dat veeleer geduldig
meebuigt dan ageert: ‘Ik ben niet iemand die anderen overvalt, de privacy van
anderen ongevraagd binnendringt: ik heb geen kankermentaliteit. Ik ben liever
een reeks vitaminen die vrijwillig wordt ingenomen en het organisme opwekt,
versterkt, in stand houdt’. Wanneer het ‘ik’ haar autonomie heeft herwonnen is
het juist onbeweeglijk. Dagen worden dan stukgeslagen in meditaties en
geconcentreerde voorbereidingen op het maken van teksten.
Een andere
sidderende tegenspraak binnen Liefde in
tijden van gebrek is dat de argwaan grossiert in voorbeelden van hoe de privacy
van het ‘ik’ geschonden wordt, en dat de beschrijvingen die dat willen bewijzen diezelfde
privacy nog grover onthullen. Elke verklaring over de binnendringing van een
ander boort een dieper gat in het zelf. De aanvallende mensen en instanties worden
bedreigender doordat ze initialen krijgen of slechts vage aanduidingen: ‘de
persoon aan wie ik liever niet denk’, de Haagse Mevrouw, de Amsterdamse Geliefde,
de R-bank, Bekende Landgenoten,… Bij hen stelt de ik-figuur zich netwerken
voor, die per dag in grootte toenemen.
Nog een
middel waarmee Liefde in tijden van
gebrek paranoia verzwaart is de alinea-indeling. Het lijvige boek kent,
tegengesteld aan het opengewerkte proza van Roemers vroegere titels, amper wit
of inspringing. Zo wordt het beschreven universum geslotener, meer verschanst.
De drie delen waarin Liefde in tijden van
gebrek uiteenvalt en die verbonden zijn met plaatsen, bevestigen die
indruk, doordat er geen verschil tussen is: ‘Net als een vaderland en een
nationaliteit, geslachtssolidariteit en rasidentiteit, familiekringen en
liefdesrelaties, kan een stad die je ooit geborgen heeft de meest gevaarlijke
schutplaats worden op de planeet’.
Niet voor
niets valt het woord ‘hermetisch’ nogal eens voor de toestand waarin het ik
verkeert. Zelfs ontbreekt ‘ik’ als persoonlijk voornaamwoord en onderwerp van
een zin geregeld – het is in de omgeving vervloeid.
Sporadisch
verheft dit personage zich dan uit alle macht. Bijvoorbeeld door eraan te
herinneren dat ze ‘door een gezaghebbend feministisch maandblad in Nederland
was uitgeroepen tot een van de zes belangrijkste vrouwen van de afgelopen eeuw:
IK!’
Bij een eerste verkenning,
over een verhaal van Roemer, hield ik een motief van persoonlijke hygiëne nog
voor een vrolijke lifestyletouch, waarbij het lichaam als het ware de rol
toekwam die in het Westen lang ondergeschoven was. Maar in Liefde in tijden van gebrek worden lijf en huurkamer voortdurend
gereinigd. Aanraking geeft kennelijk het risico van besmetting. Ook de
welbewuste aankoop van flessenwater wil het ik zuiver houden.
Zo valt te
begrijpen waarom een currylucht bij Roemer niet penetrant is maar ‘penetrerend’.
Of dat er voor haar boeken geen reclame moet worden gemaakt maar ‘propaganda’. Cruciaal
geachte gebeurtenissen voor de buitenwereld zinken daarbij in het niet. In één
zinnetje kan Roemer evengoed op de moord op Van Gogh zinspelen als op een prijs
van 75.000 euro van de bankloterij.
Wat het boek
voor mij zo ontstellend maakt, is dat het bij alle analyses en diagnoses van de
boze buitenwereld
de mogelijkheid van misinterpretatie of verzinsel openlaat. Er staan nogal eens
doktoren en verplegers voor de deur. Onverrichter zake vertrekken ze. Roemer
citeert zelfs een verwijsbriefje voor een specialist: ‘Is mevrouw psychotisch?’
Meer dan een hoge bloeddruk kan ze bij zichzelf echter niet ontwaren en een
neuroloog ontdekt in haar nek een ontregeld spiertje dat overreageert bij
stress.
Zo blijft er
een ongrijpbare rest: ‘Mijn organisme heeft een valkuil voor gebeurtenissen die
mij dodelijk verwonden: ze verdwijnen compleet achter schotten waar ik niet bij
kan’. (Merk op hoe traditioneel en westers deze beeldspraak is.) Die
constatering is onmogelijk en daarom zo prachtig. Ze onderscheidt zich ook
principieel van ‘How Cruel’ door Joan Armatrading, waaraan ik tijdens de lezing van Liefde
in tijden van gebrek voortdurend moest denken. Het liedje wordt geleid door
het idee dat ‘there must be something I have no control of’. De enige uitweg
bij Armatrading is relativering of ten minste zelfspot (‘I bite my tongue and
it bites me back’).
Op dat punt
is Roemers boek wél on-Hollands. Ironie valt er niet in te bespeuren. Dat maakt
Liefde in tijden van gebrek ook
aangrijpend. Met een ijzeren wil houdt het centrale personage de bedreigingen
van het lijf. Ze is heroïsch, ook in haar ernst uiteraard. De consequentie is dat
ze dermate gefocust blijft vechten tegen het omringende, dat de wereld
verdwijnt. Zodat Liefde in tijden van
gebrek ook Roemers in eerdere boeken zo karakteristieke – en door de P.C.
Hooft-prijs bekrachtigde – sociaal engagement ondermijnt. Ze komt er domweg
niet aan toe; de urgentie van zelfbehoud verhindert activisme.
Ik voel me
beschroomd om het centrale organisme met Roemer te identificeren. Het boek kant
zich nota bene tegen een gangbare ontvangst waarbij ‘wensdenkende fans’ fictie
herleiden tot onderdelen van Roemers persoonlijkheid die afgeranseld wordt. De
schrijfster beweert dat ze daartegen haar verbeeldingskracht ‘rationeel’ inzet.
Het speurwerk dat ze van de politie verlangt om criminelen in te rekenen privatiseert
ze aan het einde van Liefde in tijden van
gebrek: fictie kan dat ook bewerkstelligen.
Maar dan
hebben alle darwiniaanse strategieën al geleid tot een besef dat de ondertitel Memoires van een thuisloze kracht
bijzet: ‘Het vreemdeling-zijn heeft zich als een nieuwe identiteit aan mij
gehecht. Nooit zal ik weer autochtoon
zijn.’
LIEVERD, wat zal ik zeggen? STALKING en Verkrachting en meer van dit soort schijnbaar GENIEPIG GEWELD TEGEN VROUWEN zijn geen populaire thema s en een kerel als jij zal deze naakte waarheid niet verdragen en beschouwen als fictief en ziek geleuter van een dame. MAN JE WEET MOGELIJK NIKS VAN HUISELIJK GEWELD...leg mijn autobiografie terzijde en LEEF JE EIGEN VOOROORDELEN...LIEFS. astrid h roemer
BeantwoordenVerwijderen