Opgepast, een lange zin. Talloze malen op televisie
gezien, op foto’s, over gelezen in tijden toen het bij schaatswedstrijden, waar
de zilvervloot gewonnen moest worden,
zichtbaar winter was en toen de publieke voetbalscheidsrechtersverwensing hiha hondenlul geen tussen-n kende en
koosjer noch halal was – en nu, dik 51 jaar oud, ben ik vanachter het
schuifraam naar onze koer getuige geweest van die oerscène: moedervogel dropt
van boven de nestrand wormpjes in de opengesperde snavels van heur kinderen.
Dit betekent eveneens dat het taalkundig
genie en de gourmande iets eerder deze illustratie van kennis beleven. En dat zal veeleer regel
dan uitzondering worden. Maar ja, van hoe ver kom ik, ongeveer? Volgens een
woordfrequentieschilderij over 1960 tot en met 1968, afgebeeld in een gids
over het laatstgenoemde iconische jaar, vielen uit het nieuwe Frans van Le
Petit Robert destijds het vaakst twee woorden uit mijn geboortejaar: ‘minijupe’
en ‘phallocratie’.
Trekt
nu een zucht van vermoeidheid door de gelederen van hen op wie onze hoop
gevestigd is?
Dertig jaar later pleitte Hugo Claus voor geduld dat het
lezen van moeilijker boeken mogelijk zou
maken. Ook de letterenverslaafde moet immers rijpen. Hij vergeleek dit proces werktuiglijk
met consumptie: ‘De meeste kinderen moet je olijven leren eten.’ En ik besef
dat het taalkundig genie en de gourmande, die nooit een tijd hebben gekend dat er geen olijven in huis waren, deze zaligheden, die mij in eerste instantie het
meest smaakten naar zeewater, altijd als vanzelfsprekend gulzig hebben gegeten.
Houdt dit in dat makers van die boeken evengoed veranderd
zijn? Opgepast, een paar namen. Ooit lanceerde Dubravka Ugrešić de term ON-schrijver.
Die afkorting verwijst, vrees ik, niet naar een prachttitel
van mijn hand, maar naar Out of
Nation. En juist dat concept dunkt me te grofmazig voor de actualiteit.
In zijn multiculturele interviewbundel Kaaskoppen sprak Robert Vuijsje met
autochtoon Mai Spijkers, die als weinig anderen hun producten weet te slijten. Hij
komt aan het woord omdat hij zich uit een achterstandsmilieu heeft opgewerkt tot
multimiljonair ‘en bekenstond als een meedogenloze patser’. Vuijsje vertelt erbij
dat Spijkers met afstand de meeste auteurs publiceert van wie de familie niet in Nederland geboren is. Over hen zegt Spijkers:
‘Ik
generaliseer nu: de doorsnee Hollander met een redelijke opleiding, die kun je wel
uittekenen. Maar deze mensen hebben meer meegemaakt, daardoor zijn ze meer
spannende sparring partners. Het verhaal van die jongens en meisjes, daar
herken ik me in. Ze zijn de kinderen van fabrieksarbeiders, met de vader hadden
ze geen contact want die moest altijd werken, de moeder regelde alles thuis.
Allemaal armoede, maar ze hadden wel intellectuele interesse en ambitie. Het is
mijn eigen verhaal, dat voelen zij ook.’
Ik
vind dat mooi, al kan ik me commentaar voorstellen over profijt en
misplaatste identificatie, inclusief de onvermijdelijke historische parallel, hier
pakweg met kolonialisme waar de bezongen zilvervloot aan refereert.
Toch ben ik zo vrij in Spijkers’ observatie én in Claus’
gedateerde beeldspraak een ververste institutionalisering te zien. Voor hen die
vrezen dat hiermee nabije tradities naar de knoppen gaan, lijken me gelijktijdig de kansen juist te stijgen. Twee
bewijsjes.
In Amerika is trompettist Wynton Marsalis al heel lang
bezig met hardhandige conservatie
van muziek die volgens hem, en en Stanley
Crouch, aan het verdwijnen is. In Nederland was tamelijk recent
een initiatief om de Groningse eierbal op de UNESO-lijst voor immaterieel erfgoed te krijgen.
Als inwoner van België durf ik niet goed de spot te drijven met culinaire hoogstandjes uit Nederland, maar erg smakelijk lijkt me het
frituursel niet, in een combinatie van gekookt ei, ragout en paneermeel.
Volgens het Wikipedialemma
van de eierbal is er verwantschap met de
sambal goreng telor uit de Indonesische keuken. Dit dunkt mij een belediging,
en helaas niet de eerste. Al verkeer
ik over oorspronkelijkheid altijd al in prettige verwarring, en alleen maar
meer sinds over Arno is beweerd dat hij ‘met zijn
mengelmoes van Engels, Frans en een beetje Nederlands een zeldzaam authentiek
vertolker [is] van de Vlaamse volksziel.’
De opstoting van de eierbal in de vaart der volkeren ging
gepaard met een actiefoto van de premier die het ding binnen probeerde te spelen.
Hij bleek dat niet met het grootste genoegen te hebben gedaan, bang als hij was te worden vereeuwigd à la McCain in verkiezingstijd.
Bij wijze van alternatief had hij de eierbal kunnen doorgeven
aan hen die een voedseltekort doormaakten. Aan vogeltjes bijvoorbeeld. Al was
het mogelijk dat die de voorkeur bleven geven aan wormen. Een lekkernij, dat
weet ik nu wel zeker.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten