Eén van de leukste spelletjes die ik ken, is het
woordenboekspel. Deelnemers schrijven ieder voor zich een definitie bij
hetzelfde lemma uit Van Dale dat hun
onbekend is. Voor het eerst deed ik dat als puber in een huiskamer vol mensen
van wie ik vermoedde dat ze gestudeerd hadden. Mij staat bij dat ik me met
schrandere zinswendingen wilde bewijzen en gaande de avond steeds vaker
gehinderd werd door de slappe lach.
Het spel vormt de opening van Het nieuwe verdwijnwoordenboek van Ton den Boon, onder de naam
verdwijnwoordenspel. Mij bekroop weemoed, die wegvloeide bij de kennisname van
de lemma’s. De meerderheid ervan komt voort uit de betere klassen en suggereert
een dubbele moraal.
Over hun onderbuikgevoelens, met talloze termen rond
prostitutie en geilheid, uiteraard minachtend. Over hun minnaressen (later ‘hulpverloofden’
geheten) die ze ‘mainteneerden’, en bij wie zich een heel huisvestings- en
financieringsgamma openbaart. Over hun personeel, dat in een onbeschermd soort
loondienst de meest gedetailleerde deelfuncties uitoefende en van wie de
vrouwen de vergaarnaam ‘meidengoed’ droegen.
Natuurlijk zijn er eveneens woorden die met andere
uitgestorven beroepen te maken hebben, al dan niet wegens de voortschrijdende
techniek. De ‘draaischijf’ van een telefoon uit het pre-gsm-tijdperk
bijvoorbeeld. Den Boon bundelt logischerwijs ook zeer recente termen, feitelijk
eendagsvliegen. Engels uit de computerbranche, die zich de laatste decennia
spectaculair ontwikkelde en waarvan telkens de eindtijd voor de menselijke
efficiency nabij leek.
Ik zou benieuwd zijn of de naam leppie die Mbark Boussoufa aan een laptop geeft verbreid is en zo ja, in hoeverre deze naam kans maakt
op een plaats in een verdwijnwoordenboek van de nabije toekomst. Of dat de
aandacht moet verlegd naar grotere eenheden, zegswijzen en grammaticale mallen,
zoals in een uitspraak
van een voetbalanalyticus over Davy Klaassen: ‘Die jongen heeft
voetbalgogme van hier tot Tokio. We hebben het dus over de internationale top.’
Het nieuwe verdwijnwoordenboek serveert soms
termen die me zijn bijgebleven uit het werk van J.B. Schuil en Multatuli.
‘Liplap’ bijvoorbeeld, de koloniale versie van ‘bastaard’. Verdwenen omdat we allemaal
liplap geworden zijn, zeker na een gruwelijk nazi-intermezzo ten gunste van zogeheten
raszuiverheid inclusief
Sprachregelung?
Ik vroeg me ineens af hoe het Duits al die termen als Endlösung, Aussiedlung, Sonderbehandlung of Verlegung des
Wohnsitzes heeft verteerd. Klassegewijs
zei Hannah Arendt bij de eufemistische deklaag in die taal dat een sociaal lager ingestapte gebruiker
als Eichmann expliciet en star was, terwijl de hoge bourgeoisie van officiersfamilies
wendbaar bleef.
Van ‘liplap’ kan Den Boon uit het werk van Multatuli ondertussen
een mooi voorbeeld geven:
‘De
Europeaan vergist zich in de meening dat de hoogere beschaving waarop hy roemt,
overal als 'n axioma wordt aangenomen. Ook hierin dat hy werkelyk in alle
opzichten beschaafder is. Ik zou veel voorbeelden kunnen aanhalen, die
van onzen beweerden roem te dezer zake een vraagstuk maken, en enkelen die hem
stempelen tot onwaarheid. Het praedikaat dat liplappen en inlanders den
Europeër geven, is: ongewasschen.’
Het fenomeen hygiëne heeft ook veel termen opgeleverd, ik
vrees wederom vanuit de hogere klassen en wederom voor het tegendeel. En Den
Boon beweert dat ‘lijf’ inmiddels niet meer zo opwindend klinkt, wat mij
fascinerend zou lijken als hypothese voor een studie over het verschil tussen
‘lijf’ en ‘lichaam’.
Misschien kan die doorwrochte tekst meteen de comeback geven
van ‘ontlijven’. Het mag niet waar zijn dat dit verdwijnt, omdat dan een van de mooiste gedichten uit de Nederlandse literatuur, van Martinus Nijhoff, onbegrijpelijk zou worden. Den
Boon citeert het slot ervan, mogelijk als oproep om het woord voor de volgende
editie van dit boek alsnog teruggevonden te krijgen.
Ik stuitte op het verdwenen woord ‘eerloon’. Het
betekent: ‘loon dat niet bepaald als wedde of bezoldiging te beschouwen is,
honorarium’. Ik ben te weinig onderlegd om het verschil te weten tussen die
termen, maar in België bestaat de variant ‘ereloon’. Die staat op afrekeningen
van doktoren, toegestuurd door het ziekenfonds. Er blijkt dan een onderscheid
tussen het officiële bedrag en het ereloon, dat oningevuld blijft. Het kan veel
zijn, weinig of niks: het doet er eigenlijk ook niet toe. Het ereloon lijkt de
geïnstitutionaliseerde schemerzone (uit Nederland herinner ik me dat in
bepaalde restaurants rode wijn was te verkrijgen door ‘Turkse cola’ te
bestellen).
Dat het woord ‘fuif’ echter vergeten zou zijn, kan alleen
gelden voor het Noord-Nederlandse taalgebied. En ‘kannengeluk’ overleeft
beneden Baarle-Nassau volgens mij als ‘flessengeluk’.
Zijn al die termen dus amusement? Het nieuwe verdwijnwoordenboek is systematisch maar licht opgezet.
Een politieke agenda zoals in Het Atheïstisch
Woordenboek van
Paul Cliteur & Dirk Verhofstadt ontbreekt volkomen, tenzij als het mijden ervan in een
veeleer ironische benadering.
Uiteraard is Den Booms verzameling ook leerzaam. Er
blijkt in de zeventiende eeuw een ‘prachtwet’ te hebben bestaan, die uiterlijk
vertoon verbood. Stoffen, goud, juwelen: je kon ervoor boeten. Zou zoiets
alleen in Nederland kunnen? In Duitsland zou het de al genoemde proto-bureaucraat
Eichmann
nog onschuldiger doen lijken, terwijl hij volgens Susan
Neiman, door een voorsprong in
kennis diametraal anders interpreterend dan Arendt, een klassieke boosdoener was. Zelfs degenen die hem goed kenden wist
hij te bedriegen. Zoals Kayzer
Söze in The Usual Suspects,
die de prachtwet al helemaal nooit zou hebben overtreden.
Verdwijning uit Het
nieuwe verdwijnwoordenboek, en dus herinvoering in de taal, verdient wat
mij betreft het ‘schoorsteengeld’. Misschien kan minister Turtelboom dat woord uittesten,
in verband met de haar toegeschreven taks. Ergens wist ik
nog dat men ooit belasting moest betalen naar rato van het aantal ramen in een
huis – die soms dus dichtgemetseld werden. Maar vroeger blijkt er ook
onroerendzaakbelasting te hebben bestaan voor het aantal schoorstenen. De
vervuiler betaalde.
Ten slotte zijn best wat van Den Booms lemma’s niet helemaal
verdwenen. Mijn poëzie heeft er onderdak aan geboden. Maar wat is een onderdak
in deze tijden (ouders die klagen voor de gewenste school van hun kind te moeten
verblijven in een camper)?
Verticaal klasseren moet je leren, schijnt het. Het is een sensatie na al die jaren te lezen wat die
dichterlijk geworden woorden zoal betekenden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten