Bij wie zich daar publiekelijk toe leent, is de waarde
van de geliefde én het zelfrespect ongeveer nihil. De camera’s benadrukken dat alles
waar niemand iets mee te maken heeft wordt uitverkocht. Dan articuleert ‘marginaal’
het gevoel niets te verliezen te hebben. Het zou onbemiddelde mensen betreffen:
amper geld, opleiding, werk. ‘Tegen de bestaansgrens aan’, zegt
Van Dale. Ze kunnen gewelddadig zijn. Er bestaat zelfs een
overkoepelende term voor: een ‘randgroep’.
De Temptation
Island-connotatie draagt een moreel en moralistisch facet in zich mee: smakeloos.
Maar ‘marginaal’ kan natuurlijk ook een geuzennaam zijn. Met name in kunst is
het een teken van kwaliteit en geloofwaardigheid geweest in het type van de bohème.
Een belangenvrije positie aan de rand van de maatschappij verleende niet alleen
street credibility, ook het
produceren van andersoortig werk deed dat. De mainstream stroomde nooit in de
goot.
Tegenwoordig is zo’n visie bij kunst dubbelhartig. Succes
van enkelingen hangt zozeer samen met massamedia en kwantificatie, dat marginaliteit
het overgrote deel van artiesten treft, ook uit de mainstream. Zich erop beroepen
‘marginaal’ te zijn, dus onzichtbaar en vermoedelijk integer, heeft iets
meewarigs. Het lokt een verwijt van zuiverheid die misplaatst is omdat de
wereld definitief is veranderd.
Die pragmatische kritiek is bijvoorbeeld in de reeks
Barbapapa vervat in het personage van schilder Barbabob. Tussen gladvellige
familieleden valt hij op door een ruige vacht. Zijn artistieke marginaliteit wordt
bespot in
Barbapapa is in vorm. Geïnspireerd door allerhande koekjes belooft
Barbabob ‘abstracte kunst’. In de praktijk schept hij geometrische figuren in
allerlei kleuren. ‘Dat is mooi, dat is moderne kunst’. Telkens ontdekt hij echter
dat die figuren ook in huis voorkomen, en in de natuur en op straat en aan zee
en op het voetbalveld. En rusteloos als Barbabob is (‘Alle kunstenaars zijn zo’)
wil hij eveneens gaan beeldhouwen, maar zwicht uiteindelijk voor eten.
Zulke betekenissen van ‘marginaal’ lijken te verschuiven. Misschien
komt het door de vele vluchtelingen die in Europa het afgelopen jaar zichtbaar
zijn geraakt. De morele component in de plots erg relevante term rijmt niet met
hun werkelijkheid die de onze te blasé zou maken. Nu klinkt te pas en te onpas ‘marginaal’
op als stopwoordje – net als het bijvoeglijk gebruikte ‘zen’. Wat het mag beduiden
is me niet helemaal duidelijk, maar heeft een vanzelfsprekende klank van foutheid.
Er zijn bovendien andere contexten waarin ik de
afgelopen tijd het oordeel ‘marginaal’ heb opgevangen. In een boek over de corruptie
van literaire instituties duidde een auteur zichzelf zo aan. Maar de opsomming
van zijn eigen prestaties en verwezenlijkingen deed het tegendeel vermoeden. In
zijn bijna 400 pagina kwam ik ook voor, als autoriteit, terwijl mijn naam en een
boektitel zo abuis gespeld waren dat ik me meteen zelf marginaal achtte.
In een ander boek werd een pater aldus genoemd. Deze had voor
een abdijbibliotheek vlak na verschijnen een literatuursociologische studie
aangeschaft die het jansenisme marxistisch interpreteerde. Ironisch lijkt dat geestelijken
de oorspronkelijke betekenis van ‘marginaal’ hebben aangericht: kanttekenen in
een tekst. Ik begrijp dat het oordeel hier moet duiden op afwijkend denken,
waarmee solidariteit wordt uitgesproken. In de jaren vijftig, toen deze scène
plaatsvond, waren paters nog allerminst zeldzame figuren en ze vertegenwoordigden
de traditie.
Hoe zit het dan met de betiteling ‘marginaal’ die ik in
kleine kring hoorde uitspreken over een ervaren en erudiete journalist die
verkeert en publiceert in grote kringen (die als ‘het centrum van de macht’ worden
aangeduid)? Ik denk dat de betiteling zich richtte op zijn ideologische
implicaties, die wijd verbreid mogen wezen maar geen morele goedkeuring kregen bij
een collega. Dat deze zelf in genadeloze mediakritieken geen mainstream
standpunt wil bijstaan ofwel dat negeert dunkt me een geestige omkering van waarden.
Zoiets speelde ten slotte bij ook een literair recensent die
enige bij naam genoemde auteurs-essayisten pontificaal als ‘marginaal’ bestempelde.
Dit moest haast wel een diskwalificatie zijn van hun poëticale opvattingen. Zij hadden allen aantoonbaar meer gepresteerd, zij het zonder al te veel
neocanonieke respons in de vorm van besprekingen en nominaties. De recensent rolde
vanuit de gevestigde orde dus pleonastisch zijn spierballen. Daarmee doemde gelijk de
logische vraag op, wie nu precies dit etiket verdiende.
Dat beantwoorden heet geloof ik ‘in de spiegel kijken’. Een
gepaste buitenliteraire aanleiding daartoe bieden de genoemde vluchtelingen. Al
was het omdat ze, na landing in Griekenland en Italië, ongereguleerd dicht bij de
Lage Landen komen en zo het hen omringende allerminst marginaal vinden. Momenteel
concentreren ze zich aan de Noord-Franse kunst, letterlijk als een ‘randgroep’
in onmenselijke omstandigheden.
Ze naderen. De gouverneur van West-Vlaanderen heeft al ‘de
noodklok geluid’. Op de radio sprak hij zelfs over een bedreiging voor het toerisme.
Dit kwam op mij cynisch over, gelet op de status en de motieven van de
migranten. Wie hen nu zou komen bekijken kan solliciteren voor deelname aan een
realityshow, maar geeft in elk geval een nieuwe lading aan het begrip ‘ramptoerisme’.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten