Onlangs blijkt er een boek te zijn verschenen met de ondertitel Herinnering van een meeloper. De auteur anticipeert ermee op een verwijt dat geregeld de ronde doet en dat één woord groot is: ‘hypocriet’. Niet alleen omdat het zowel zelfstandig als bijvoeglijk kan worden gebruikt, ook omdat het zo vertrouwd klinkt weet dat woord de gemoederen nooit te bedaren.
Eat your pie before you die.
Bedoeld wordt dat een overtuiging uit het verleden, in het ergste geval met aplomb beleden, niet rijmt met een uitspraak of daad in heden.
Mocht een beschuldigde de puf hebben om daarop te reageren zonder in pijnlijke details te moeten treden, dan valt er geregeld nog een geijkte term, dubbel zo groot: ‘voortschrijdend inzicht’.
Zeker in verhouding tot de beschuldiging is dat flou. Vaagheid kan de beschuldigde wel gebruiken, indien hij weinig anders had gedaan dan de consensus van het moment huldigen (‘meelopen’ is een graadje bewuster dan ‘meesurfen’).
Gelukkig kan voortschrijdend inzicht een andere gedaante aannemen. Daarover biedt Tariq Ramadan in Een jihad van vertrouwen uitkomst. Hij schrijft over trouw, die idealiter steeds gepaard gaat met bezwaar. Kritische loyaliteit, noemt hij dat, en actieve rationaliteit. Ze zijn wapens in het verzet tegen geloofsgenoten die verzaken.
Ook zegt Ramadan dat er geen trouw bestaat zonder evolutie (waarmee hij niet de oorsprong van het heelal wil verklaren, maar voortschrijdend inzicht concretiseert). Onveranderlijk bij hem zijn slechts ‘de universele waarden van waardigheid, vrijheid en rechtvaardigheid’.
Ik noem Ramadan ook vanwege het onderwerp dat hij aanroert. Heden is dat amper uit de agenda te schrappen. Zeker bij progressievelingen, die hun hele leven op de barricaden hebben gestaan voor die universele waarden. Is het mogelijk over hen, met de wetenschap van het heden, de term ‘hypocriet’ te gebruiken?
zaterdag 22 augustus 2015
donderdag 13 augustus 2015
Opgerold in vitrines
Kun je bij leven gedateerd raken, onderhuids in crisis met je tijd? In Vechtmemoires van Joost de Vries, vorig jaar verschenen, staat terloops dat volkstuintjes een verouderde hobby zijn. Er zijn fenomenen als trend, mode en gevestigde of zelfs tijdloze waarde, en de bewering haalt hun status voor mij door elkaar. Zie ik onscherp, foutief of te selectief?
Ik kwam mede op deze vraag door een opiniestuk. Een wetenschappelijk onderzoeker had veldwerk gedaan in een arme wijk en ‘door vele gesprekken’ ontdekt dat platvloers racisme een kelder verborg, want economisch gemotiveerd bleek. ‘Het merendeel van de inwoners willen in de eerste plaats zelf vooruitkomen in plaats van hun gekleurde buren achteruit te zien gaan.’
Om wiens vooroordelen ging het hier? Die gedachte maakte zich meteen van mij meester, tot ik besefte dat andermans blindheid eenvoudiger te tonen is dan eigen rondtasten.
Een evidentie – gevoed door actualiteit in mijn branche. Vertrouwde namen in het literaire landschap vallen gestaag weg. Na Polet en Rogi Wieg stierf Eriek Verpale.
Na dat nieuws heb ik een dierbaar boek herlezen. Wel liep ik kans te worden besprongen door een oordeel dat zich gefundeerd acht door een verfijndere smaak en voortschrijdend inzicht. Alles in het klein, uit 1990, bleek gelukkig nog altijd een soort revelatie. Ik kwam terug in de ban toen ik me begon te verzetten.
Het boek opent met verhalen die recht doen aan de titel. Toen het tweede deel begon, met brieven, verwachtte ik het alleen nog draaglijk zou zijn wanneer die over derden zouden vertellen. (‘Voor de gojim ben ik een jood, voor de joden ben ik een gojisj Kopflach. Ik ben ontworteld. Ik vind mijn plaats niet. Niet Sartre of Brecht of Che zijn mijn geestelijke leiders, maar Rabbi Mendel van Kotzk. Een mens is maar een mens, men moet zichzelf accepteren.’)
Maar de brieven bleken het verhaalde te hernemen, perspectieven verschoven. Ik ervoer muziek, en het ontstaan van het boek als geheel voor dezelfde prijs. Was ik dat vergeten of werd ik geconfronteerd met een latere fascinatie?
Ik kwam mede op deze vraag door een opiniestuk. Een wetenschappelijk onderzoeker had veldwerk gedaan in een arme wijk en ‘door vele gesprekken’ ontdekt dat platvloers racisme een kelder verborg, want economisch gemotiveerd bleek. ‘Het merendeel van de inwoners willen in de eerste plaats zelf vooruitkomen in plaats van hun gekleurde buren achteruit te zien gaan.’
Om wiens vooroordelen ging het hier? Die gedachte maakte zich meteen van mij meester, tot ik besefte dat andermans blindheid eenvoudiger te tonen is dan eigen rondtasten.
Een evidentie – gevoed door actualiteit in mijn branche. Vertrouwde namen in het literaire landschap vallen gestaag weg. Na Polet en Rogi Wieg stierf Eriek Verpale.
Na dat nieuws heb ik een dierbaar boek herlezen. Wel liep ik kans te worden besprongen door een oordeel dat zich gefundeerd acht door een verfijndere smaak en voortschrijdend inzicht. Alles in het klein, uit 1990, bleek gelukkig nog altijd een soort revelatie. Ik kwam terug in de ban toen ik me begon te verzetten.
Het boek opent met verhalen die recht doen aan de titel. Toen het tweede deel begon, met brieven, verwachtte ik het alleen nog draaglijk zou zijn wanneer die over derden zouden vertellen. (‘Voor de gojim ben ik een jood, voor de joden ben ik een gojisj Kopflach. Ik ben ontworteld. Ik vind mijn plaats niet. Niet Sartre of Brecht of Che zijn mijn geestelijke leiders, maar Rabbi Mendel van Kotzk. Een mens is maar een mens, men moet zichzelf accepteren.’)
Maar de brieven bleken het verhaalde te hernemen, perspectieven verschoven. Ik ervoer muziek, en het ontstaan van het boek als geheel voor dezelfde prijs. Was ik dat vergeten of werd ik geconfronteerd met een latere fascinatie?
dinsdag 4 augustus 2015
Sybren Polet en de groenwitte bal
In De noodzaak van het overbodige poneerde Sybren Polet: ‘Linkse dictaturen hebben terecht geen boodschap aan grote, “autonome” literatuur – de poëtische complexiteit en het complete poëtische gevoel verhinderen eenduidigheid –, rechtse dictaturen, voor zover niet ultrarechts en nazistisch, tolereren haar om dezelfde reden: hoe complexer de gevoelens en hoe autonomer de literatuur hoe minder expliciet de relaties met de werkelijkheid, dus hoe ongevaarlijker voor hen.’
Ik weet niet of ik hierom moet lachen of huilen, en of die reflex wordt voortgebracht door links of rechts, door literatuur of dictatuur. Alle waarden liggen plots vast, misschien prikkelt dat nog het meest. Dus ook, eerlijk gezegd: dat eenduidigheid het per definitie aflegt tegen complexiteit.
Het heeft iets komisch dat een beweeglijk schrijver als Polet zo’n these heeft gelanceerd. De bewering is immers statisch, terwijl ze zich daartegen verzet. (Niet het makkelijke etiket ‘paradoxaal’ plakken.) Ook de hopeloosheid van zelfs de meest betrokken kunst, dat ze op wonderlijke wijze tegelijk autonoom weet te blijven.
Polets ijzige toevoeging in het woordje ‘terecht’.
Wel vermoed ik dat Polets inzet links was. Als weinig andere auteurs weigerde hij zich neer te leggen bij, zoals dat heet, de bestaande verhoudingen. Hij ging daarin alleen een beetje verder dan een doorsnee activist. De grens tussen nu en vroeger, tussen materie en antimaterie: dat erkende Polet niet. Letterlijk een vorm van conservatisme. In zijn rijke verbeelding kon alles veranderen. Steeds opnieuw.
Is de dood dan niet iets voor de common sense? Het nagekomen bericht dat Polet onlangs gestorven is, valt eigenlijk onder de onmogelijkheden. Mogelijk wordt het vanzelf apocrief. Geen defaitisme, er is permanent werk te doen.
Sybren Polet bleef een zachtmoedige krijger. Officieel heeft hij over kwesties als in het citaat opgevoerd 91 jaar lang nagedacht en de proef op de som genomen. Dat klinkt raar. Doen baby’s al zoiets? Polet heeft het nooit uitgesloten. Elke ervaring leert.
Toch was hij bij leven verticaal geklasseerd: avant-gardist, experimenteel, enz. Het is zuur om het op te rakelen, maar het behoort ook tot de werkelijkheid dat het laatste artikel in boekvorm over (vooral) Polet, te vinden is in Wat er op het spel staat van Cyrille Offermans. Het betreft diens bijdrage aan het ‘Literair engagement 2.0’-nummer van het tijdschrift Deus ex Machina, maar in de boekverantwoording wordt die tekst niet vermeld.
Tegen Offermans’ exercitie heb ik me al eens verzet. Nog altijd ontgaat me wat hij wil. Hij beweert dat Polet als geen ander weet wat orthodoxie is – wegens geboren te Kampen. Offermans verwijst voor aanvullende bewijzen naar Een geschreven leven, Polets driedelige autobiografie, zonder aan te geven dat hij daarin voorkomt. In een, voor een van metamorfoses aaneenhangend oeuvre, weinig complimenteuze gedaante.
Reageren is kennelijk te veel eer, zeker indien veroordelen soepeler gaat. Bijvoorbeeld door, meer dan dertig jaar na dato, uit een lange lijst auteursnamen in Polets bloemlezing Ander proza te wijzen op wel vier spelfouten. Minder schoolmeesterachtigheid dan een insinuatie dat Polet de genoemden niet eens gelezen had?
Ik weet niet of ik hierom moet lachen of huilen, en of die reflex wordt voortgebracht door links of rechts, door literatuur of dictatuur. Alle waarden liggen plots vast, misschien prikkelt dat nog het meest. Dus ook, eerlijk gezegd: dat eenduidigheid het per definitie aflegt tegen complexiteit.
Het heeft iets komisch dat een beweeglijk schrijver als Polet zo’n these heeft gelanceerd. De bewering is immers statisch, terwijl ze zich daartegen verzet. (Niet het makkelijke etiket ‘paradoxaal’ plakken.) Ook de hopeloosheid van zelfs de meest betrokken kunst, dat ze op wonderlijke wijze tegelijk autonoom weet te blijven.
Polets ijzige toevoeging in het woordje ‘terecht’.
Wel vermoed ik dat Polets inzet links was. Als weinig andere auteurs weigerde hij zich neer te leggen bij, zoals dat heet, de bestaande verhoudingen. Hij ging daarin alleen een beetje verder dan een doorsnee activist. De grens tussen nu en vroeger, tussen materie en antimaterie: dat erkende Polet niet. Letterlijk een vorm van conservatisme. In zijn rijke verbeelding kon alles veranderen. Steeds opnieuw.
Is de dood dan niet iets voor de common sense? Het nagekomen bericht dat Polet onlangs gestorven is, valt eigenlijk onder de onmogelijkheden. Mogelijk wordt het vanzelf apocrief. Geen defaitisme, er is permanent werk te doen.
Sybren Polet bleef een zachtmoedige krijger. Officieel heeft hij over kwesties als in het citaat opgevoerd 91 jaar lang nagedacht en de proef op de som genomen. Dat klinkt raar. Doen baby’s al zoiets? Polet heeft het nooit uitgesloten. Elke ervaring leert.
Toch was hij bij leven verticaal geklasseerd: avant-gardist, experimenteel, enz. Het is zuur om het op te rakelen, maar het behoort ook tot de werkelijkheid dat het laatste artikel in boekvorm over (vooral) Polet, te vinden is in Wat er op het spel staat van Cyrille Offermans. Het betreft diens bijdrage aan het ‘Literair engagement 2.0’-nummer van het tijdschrift Deus ex Machina, maar in de boekverantwoording wordt die tekst niet vermeld.
Tegen Offermans’ exercitie heb ik me al eens verzet. Nog altijd ontgaat me wat hij wil. Hij beweert dat Polet als geen ander weet wat orthodoxie is – wegens geboren te Kampen. Offermans verwijst voor aanvullende bewijzen naar Een geschreven leven, Polets driedelige autobiografie, zonder aan te geven dat hij daarin voorkomt. In een, voor een van metamorfoses aaneenhangend oeuvre, weinig complimenteuze gedaante.
Reageren is kennelijk te veel eer, zeker indien veroordelen soepeler gaat. Bijvoorbeeld door, meer dan dertig jaar na dato, uit een lange lijst auteursnamen in Polets bloemlezing Ander proza te wijzen op wel vier spelfouten. Minder schoolmeesterachtigheid dan een insinuatie dat Polet de genoemden niet eens gelezen had?
Abonneren op:
Posts (Atom)