Onlangs blijkt er een boek te zijn verschenen met de ondertitel Herinnering van een meeloper. De auteur anticipeert ermee op een verwijt dat geregeld de ronde doet en dat één woord groot is: ‘hypocriet’. Niet alleen omdat het zowel zelfstandig als bijvoeglijk kan worden gebruikt, ook omdat het zo vertrouwd klinkt weet dat woord de gemoederen nooit te bedaren.
Eat your pie before you die.
Bedoeld wordt dat een overtuiging uit het verleden, in het ergste geval met aplomb beleden, niet rijmt met een uitspraak of daad in heden.
Mocht een beschuldigde de puf hebben om daarop te reageren zonder in pijnlijke details te moeten treden, dan valt er geregeld nog een geijkte term, dubbel zo groot: ‘voortschrijdend inzicht’.
Zeker in verhouding tot de beschuldiging is dat flou. Vaagheid kan de beschuldigde wel gebruiken, indien hij weinig anders had gedaan dan de consensus van het moment huldigen (‘meelopen’ is een graadje bewuster dan ‘meesurfen’).
Gelukkig kan voortschrijdend inzicht een andere gedaante aannemen. Daarover biedt Tariq Ramadan in Een jihad van vertrouwen uitkomst. Hij schrijft over trouw, die idealiter steeds gepaard gaat met bezwaar. Kritische loyaliteit, noemt hij dat, en actieve rationaliteit. Ze zijn wapens in het verzet tegen geloofsgenoten die verzaken.
Ook zegt Ramadan dat er geen trouw bestaat zonder evolutie (waarmee hij niet de oorsprong van het heelal wil verklaren, maar voortschrijdend inzicht concretiseert). Onveranderlijk bij hem zijn slechts ‘de universele waarden van waardigheid, vrijheid en rechtvaardigheid’.
Ik noem Ramadan ook vanwege het onderwerp dat hij aanroert. Heden is dat amper uit de agenda te schrappen. Zeker bij progressievelingen, die hun hele leven op de barricaden hebben gestaan voor die universele waarden. Is het mogelijk over hen, met de wetenschap van het heden, de term ‘hypocriet’ te gebruiken?
Door een gelukkig toeval kreeg ik de pdf van een Politiek en Cultuur-nummer uit 1993. Dit blad van de CPN was ooit ‘gewijd aan de theorie en praktijk van het Marxisme-Leninisme’, maar diende inmiddels ‘voor socialisme en toekomst’. Het nummer pikt in op een historische datum: een kwart eeuw na mei ’68. Het bevat ampele interviews en analyses met en van zo’n tien progressieve denkers.
Naar wat vooralsnog de heikele kwestie van de 21e eeuw is, vind ik welgeteld drie verwijzingen. Eén persoon vertelt: ‘Ik vond het eigenlijk te gek dat ik, hoewel ik in Amsterdam woon, in mijn dagelijks leven alleen met blanken omga. Een paar jaar geleden ben ik trombone gaan spelen in een Surinaamse bigband. Behalve dat ik de muziek prachtig vind, vind ik het ook heel prettig iets niet alleen met Hollanders te doen.’ Een tweede zegt na een lange opsomming van problemen: ‘En al die buitenlandse jongeren, die het hier in die Nederlandse smeltkroes moeilijk hebben! Er is heel veel aan de hand.’ Nog een ander weet in de finale zin van een vijfdubbelkolomspaginagrote analyse: ‘En tot slot biedt de steeds kleurrijkere samenleving nieuwe elementen voor een Nederlandse cultuur.’
Eigen problematiek eerst? Het zou een wrange conclusie zijn. Uit alle teksten blijkt dat deze mensen zich het leplazarus hebben gewerkt om de wereld te verbeteren. Wel komt de conclusie prachtig overeen met notoire diagnoses achteraf – van Paul Scheffer naar Herman Vuijsje tot Pim Fortuyn – over struisvogelgedrag bij een zogeheten linkse elite.
We schrijven dus 1993, meer dan twintig jaar geleden. Misschien bieden de citaten stof voor morele oordelen. Maar dan valt niet te ontkennen dat daarmee het verleden tegelijk wordt herschapen.
Ander voorbeeldje. In een Sinterklaasscène uit Het Schapenfeest, de debuutroman van Fikry El Azzouzi, krijgt de jeugdige hoofdpersoon vlak voor 5 december een briefje waarin bij hem onbraaf gedrag wordt vastgesteld. De lezer voelt de jute zak al tegen de huid schuren. Maar van Zwarte Piet ontbreekt in de tekst elk spoor. Het boek dateert van 2010, twee jaar voordat het debat over het racistisch gehalte van deze figuur ontbrandde. Wordt daarmee dat debat ongeloofwaardig? Of kwam El Azzouzi zijn burgerplicht niet na?
Niet bepaald. Deze vragen zijn namelijk gewoon insinuaties. Ze brengen de terugwerkende kracht als argument in.
Non-fictie dan. In Van Fatwa tot Jihad stelt Kenan Malik dat de nogal onverzettelijke en principiële Westerse houding bij de Rushdie-affaire in geen verhouding staat tot die na de Deense spotprenten van Mohammed twintig jaar later. In Sympathie voor de RAF constateert Jacco Pekelder dan weer dat er ook na de acties van de Baader-Meinhofgroep die indirect tot moorden in Nederland leidden, nooit sprake van grondwettelijke vrijheidsbeperkingen is geweest als na de moord op Theo van Gogh dertig jaar later. En dat tegenwoordig de schouders zouden worden opgehaald over de consternatie bij het toenmalige proces wegens camera’s bij de rechtbank: standaard bij ‘veiligheidsmaatregelen’.
Het opmaken van dergelijke rekeningen zegt vooral iets over (de obsessies van) het heden. Ze herscheppen het verleden. Moeiteloos ontglipt mij deze quasi-diepzinnigheid, omdat ik de erin besloten metamorfose onlangs zelf heb zien voltrekken.
In de film The Rose uit 1979 speelt Bette Midler een zeer succesvolle zangeres die aan lager wal raakt door de drank en een gebrek aan ware aandacht. Ze sterft. Het verhaal is gebaseerd op het wedervaren van Janis Joplin, maar Midler deed me, na enige afdalingen in wat ik voor de spelonken van mijn geheugen hield, tot in haar gelaatstrekken denken aan een ander lid van de mythische 27 Club: Amy Winehouse.
Ik druk me slordig uit. Tijdens het kijken naar de film pijnigde ik mijn hoofd over de vraag wie de actrice was die Bette Midler speelde – de zogeheten karakteristieke kin, de iets vooruitstaande tanden… Wat kreeg ik dus uiteindelijk voorgeschoteld?
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten