Sinds enige weken is de gourmande dermate overtuigd van haar liefde voor de trompet, dat we haar hebben ingeschreven voor zogeheten initiatielessen. Het is hartverwarmend hoe graag ze wil, maar ook wat vreemd. Haar lippen heeft de gourmande nog niet tegen een mondstuk wagen te zetten. Ook is ze erg jong, zeker voor dit instrument dat het moet hebben van de embouchure. Al haar melktanden zijn in volle glorie aanwezig.
Ik mag haar begeleider worden op gitaar, of als het niet anders kan op piano.
Haar ervaring met blaasinstrumenten beperkt zich tot een geelroze plastic saxofoon in het grootouderlijk huis. Als ze erop blaast, zweven er bellen uit de beker. Tegelijk wekt elk ander instrument haar interesse, tot het moment dat we het als optie noemen. Zo krijgt het wagenpark aan mogelijkheden bij haar principieel de status van uitweiding – het specialisme van Multatuli. Die naam noem ik mede, omdat de meneer heel goed wist wat zijn hoofdlijn was.
De vakterm voor uitweiding is parenthese. Ze komt voor in een gedicht van e.e. cummings. Ooit vertaalde Peter Verstegen dit als ‘haakje sluiten’. Dat trof me met terugwerkende kracht. De enige twijfel die de gourmande namelijk nog even openbaarde, richtte zich op de viool. Maar toen was het ook definitief gedaan. Het werd de trompet. Cornet, in de praktijk. Die beslaat al voldoende van haar lengte.
Inmiddels begrijp ik hoe deze passie heeft kunnen ontstaan. De gourmande heeft haar uit het oude lievelingsboek van haar grote zus: Het rode kippetje door Max Velthuijs. Dat bevat een dierenverhaal getiteld ‘Trompet voor olifant’. Als in meer van Velthuijs’ geweldige teksten staat daarin een conflict centraal, dat wordt beslecht door samenwerking en begrip.
Interessant is de verhouding tussen de partijen, hier een trompettist en – uiteraard – een violist. De violist krokodil noemt zich van nature kunstenaar die zonder muziek niet kan leven. De trompettist olifant begint met zijn instrument pas op latere leeftijd wanneer hij door zijn schuchterheid en wanhoop heen ontdekt heeft dat iedereen kunstenaar is.
Krokodil en Olifant hinderen elkaar bij hun repetities, doordat ze buren zijn. Ze verdragen elkaars herrie niet, of beter: worden erdoor gestoord bij de perfectionering van hun eigen kunstje. Het conflict escaleert als de muur tussen hen letterlijk valt. Eerst pakt de krokodil een ‘pneumatische boormachine’, dan bekroont olifant de woede met ambachtelijke slagen met de hamer.
zondag 28 juni 2015
vrijdag 19 juni 2015
Geen lol te beleven
Heb ik een stand? Ben ik het daaraan verplicht te zeggen wat ik vind?
Wat me aan mezelf opviel, was dat ik het boek snel wilde hebben en lezen. Ondanks het wat snobistische bepaalde lidwoord in de titel: De brieven. Wethouderhekkingachtig viel op het omslag ook te vernemen ‘Samengesteld, ingeleid en geannoteerd door’ enz.
Maar ja, een nieuw boek van Frans Kellendonk is een nieuwe Kellendonk. En het fijne nieuws is dat het, voor mij althans, de scoop van twee vertalingen gaf. Hij heeft Nederlands gemaakt van Bartleby en ‘The idea of order at Key West’ (een lang gedicht van Wallace Stevens).
I would prefer to read it all indeed.
Verder betrapte ik me op de gewaarwording dat Kellendonk mij een aardige man leek. De bundel bevat een acrobatisch lichte liefdesbrief aan Pieter Kottmann, maar misschien had ik mijn gewaarwording uit mijn beroeps-bias, want ik vond het knap hoe Kellendonk als redacteur van De Revisor ultimata-ego’s tegemoet trad.
Vanuit die bias ontwaarde ik dat hij lang maandelijks met zijn uitgever blijkt te hebben gegeten. Wijst dat op een belangrijk auteur of op een slimme baas? Ik ontkom er niet aan in dat kader een streepje te zetten bij de annotatie dat het toenmalige huis ‘op dat moment de meest prestigieuze literaire uitgever in Nederland’ zou zijn geweest. De brieven is de eerste titel die elders verschijnt.
Komt Kellendonk me daarom voor als een schrijver ‘van een uitgestorven ras’? Hij schreef natuurlijk nog met de hand. Toch acht ik hem allerminst geraakt door de pijl van de tijd. Hij brengt hooguit een andere subcultuur aan het licht. Zoals provo’s in de jaren zestig praatten met een bekaktheid die heden uit de mond van corpsstudenten komt.
Mogelijk bedoel ik vooral dat hij me als vakman scrupuleus voorkomt. Schrijver tot aan het eind: ‘Het probleem is dat ik zo duidelijk weet wat ik zeggen wil dat er aan het opschrijven geen lol te beleven valt.’
Was dat het?
Wat me aan mezelf opviel, was dat ik het boek snel wilde hebben en lezen. Ondanks het wat snobistische bepaalde lidwoord in de titel: De brieven. Wethouderhekkingachtig viel op het omslag ook te vernemen ‘Samengesteld, ingeleid en geannoteerd door’ enz.
Maar ja, een nieuw boek van Frans Kellendonk is een nieuwe Kellendonk. En het fijne nieuws is dat het, voor mij althans, de scoop van twee vertalingen gaf. Hij heeft Nederlands gemaakt van Bartleby en ‘The idea of order at Key West’ (een lang gedicht van Wallace Stevens).
I would prefer to read it all indeed.
Verder betrapte ik me op de gewaarwording dat Kellendonk mij een aardige man leek. De bundel bevat een acrobatisch lichte liefdesbrief aan Pieter Kottmann, maar misschien had ik mijn gewaarwording uit mijn beroeps-bias, want ik vond het knap hoe Kellendonk als redacteur van De Revisor ultimata-ego’s tegemoet trad.
Vanuit die bias ontwaarde ik dat hij lang maandelijks met zijn uitgever blijkt te hebben gegeten. Wijst dat op een belangrijk auteur of op een slimme baas? Ik ontkom er niet aan in dat kader een streepje te zetten bij de annotatie dat het toenmalige huis ‘op dat moment de meest prestigieuze literaire uitgever in Nederland’ zou zijn geweest. De brieven is de eerste titel die elders verschijnt.
Komt Kellendonk me daarom voor als een schrijver ‘van een uitgestorven ras’? Hij schreef natuurlijk nog met de hand. Toch acht ik hem allerminst geraakt door de pijl van de tijd. Hij brengt hooguit een andere subcultuur aan het licht. Zoals provo’s in de jaren zestig praatten met een bekaktheid die heden uit de mond van corpsstudenten komt.
Mogelijk bedoel ik vooral dat hij me als vakman scrupuleus voorkomt. Schrijver tot aan het eind: ‘Het probleem is dat ik zo duidelijk weet wat ik zeggen wil dat er aan het opschrijven geen lol te beleven valt.’
Was dat het?
woensdag 10 juni 2015
Laat ons denken aan de vrienden uit holland
Het nodige gelezen en herlezen van Hans Groenewegen. Ook onverwacht. Vlak voor het bericht kwam dat deze essaybundel integraal op het web staat las ik Groenewegens exemplaar van Oneigenlijk gebruik door Geert Buelens, die vol bleek te staan met potloodstreepjes, uitroepen en kanttekeningen. Gratis dus twee ervaringen voor dezelfde prijs.
Op zijn beurt toont Groenewegen twee gezichten. De strepen zijn er duidelijk voor de studie, opdat hij onthoudt en terugvindt. De uitroepen zijn echter vaderlijk. Ik weet toevallig dat hij Buelens hoog had, maar afgaand op deze bundel vond hij dat er nog veel huiswerk te doen viel.
De twee poëziekenners van de Lage Landen hebben altijd de wens getoond zoveel mogelijk nuances in hun stellingen aan te brengen en de praktijk altijd voorrang te verlenen boven de theorie. Dit exemplaar leerde mij dat ze verschillende talen spreken. Uitgerekend de nuances zijn Groenewegen met termen als ‘soms’ en ‘vaak’ een doorn in het oog. Of zouden ze hem zijn voorgekomen als relativeringen?
Veel durf ik niet meer met zekerheid te beweren. Onlangs beaamde ik dat van Barthes’ Plezier van de tekst uitsluitend de politieke kant is benadrukt. Maar het slotessay van Oneigenlijk gebruik bewijst de boudheid van die stelling. Ook ben ik in dat boek een gedicht van mezelf tegengekomen waar een witregel in zat.
Onbetwistbaar is slechts de bladwijzer: dat tijdens Groenewegens lectuur een treinkaartje Rijswijk-Amersfoort 7,80 euro kostte (met reductie).
Al met al een verwarrende toestand. Waar de eerste auteur aan wist bij te dragen, met zijn opmerking dat Marvin Gayes protestsong ‘Inner city blues’ grotendeels uit dah-dah-dah gezang bestaat – klopt werkelijk niet, zelfs als je ‘o’ en ‘no’ meetelt.
Het hebben-we-het-over-hetzelfde-gevoel bekroop me onlangs ook bij een foto van iemand die haar arm liet rusten op de vertaling De blikken trom. Wat had de tijd met mel gedaan?
Op zijn beurt toont Groenewegen twee gezichten. De strepen zijn er duidelijk voor de studie, opdat hij onthoudt en terugvindt. De uitroepen zijn echter vaderlijk. Ik weet toevallig dat hij Buelens hoog had, maar afgaand op deze bundel vond hij dat er nog veel huiswerk te doen viel.
De twee poëziekenners van de Lage Landen hebben altijd de wens getoond zoveel mogelijk nuances in hun stellingen aan te brengen en de praktijk altijd voorrang te verlenen boven de theorie. Dit exemplaar leerde mij dat ze verschillende talen spreken. Uitgerekend de nuances zijn Groenewegen met termen als ‘soms’ en ‘vaak’ een doorn in het oog. Of zouden ze hem zijn voorgekomen als relativeringen?
Veel durf ik niet meer met zekerheid te beweren. Onlangs beaamde ik dat van Barthes’ Plezier van de tekst uitsluitend de politieke kant is benadrukt. Maar het slotessay van Oneigenlijk gebruik bewijst de boudheid van die stelling. Ook ben ik in dat boek een gedicht van mezelf tegengekomen waar een witregel in zat.
Onbetwistbaar is slechts de bladwijzer: dat tijdens Groenewegens lectuur een treinkaartje Rijswijk-Amersfoort 7,80 euro kostte (met reductie).
Al met al een verwarrende toestand. Waar de eerste auteur aan wist bij te dragen, met zijn opmerking dat Marvin Gayes protestsong ‘Inner city blues’ grotendeels uit dah-dah-dah gezang bestaat – klopt werkelijk niet, zelfs als je ‘o’ en ‘no’ meetelt.
Het hebben-we-het-over-hetzelfde-gevoel bekroop me onlangs ook bij een foto van iemand die haar arm liet rusten op de vertaling De blikken trom. Wat had de tijd met mel gedaan?
dinsdag 2 juni 2015
Haardvriendin
Getuige geweest van een mooie uitvaartdienst, de eerste in een rouwcentrum dat de heiden die ik ben niet deed verlangen naar een kerk. Veel licht en ramen, waardoorheen velden met mogelijk het bordje Scharrel eieren en, iets verder op de achtergrond, het geluidloze schokken van treinen.
Dat uitzicht vond ik troostend. Het was nodig, hoe licht de toespraken ook waren. Heen was gegaan de burgemeester van onze straat. Helaas is het altijd achteraf dat je je, al was het met het oog op de toekomst, afvraagt of er nog veel van zulke mensen bestaan. Iemand die iedereen in elk huis kent en aanspreekt met verhalen zonder begin, die gemeentewerkers feilloos kan wijzen welke leidingen waar onder het trottoir lopen en die de parkeerpolitie immer kan laten aanbellen bij het huis waarvan de bewoner zijn auto al te onmogelijk heeft geparkeerd.
De meisjes waren eveneens onder de indruk. In eerste instantie natuurlijk van al het snoep dat ze gaan missen en de vaste flauwe grap op weg naar school die door herhaling steeds leuker wordt. Ik vermoed ook dat ze even beseften wat vertrouwdheid kan zijn of nabijheid buiten de muren van het ouderlijk huis.
Is het typisch dat ze rangordes maken van vriendinnen, of doen jongens dat ook? Doordesemd met ironie ken ik de term ‘beste vriend’ eigenlijk niet in de 100%-waarde van mannen. In België spreekt men van ‘mijne maat’, maar ik heb nooit begrepen hoe dik het dan aan is. En weliswaar bestaat de zogeheten boezemvriend, maar die is sinds André van Duin en Vanessa van betekenis veranderd en van gedaante.
Dat uitzicht vond ik troostend. Het was nodig, hoe licht de toespraken ook waren. Heen was gegaan de burgemeester van onze straat. Helaas is het altijd achteraf dat je je, al was het met het oog op de toekomst, afvraagt of er nog veel van zulke mensen bestaan. Iemand die iedereen in elk huis kent en aanspreekt met verhalen zonder begin, die gemeentewerkers feilloos kan wijzen welke leidingen waar onder het trottoir lopen en die de parkeerpolitie immer kan laten aanbellen bij het huis waarvan de bewoner zijn auto al te onmogelijk heeft geparkeerd.
De meisjes waren eveneens onder de indruk. In eerste instantie natuurlijk van al het snoep dat ze gaan missen en de vaste flauwe grap op weg naar school die door herhaling steeds leuker wordt. Ik vermoed ook dat ze even beseften wat vertrouwdheid kan zijn of nabijheid buiten de muren van het ouderlijk huis.
Is het typisch dat ze rangordes maken van vriendinnen, of doen jongens dat ook? Doordesemd met ironie ken ik de term ‘beste vriend’ eigenlijk niet in de 100%-waarde van mannen. In België spreekt men van ‘mijne maat’, maar ik heb nooit begrepen hoe dik het dan aan is. En weliswaar bestaat de zogeheten boezemvriend, maar die is sinds André van Duin en Vanessa van betekenis veranderd en van gedaante.
Abonneren op:
Posts (Atom)