Minister Jet Bussemaker van Onderwijs trekt 75 miljoen euro uit om een paar ambachten voor uitsterven te behoeden: schoenmakers, hoefsmeden, schoenlappers, glazeniers... Grappig. Al deze ambachten zijn gericht op het behoud van producten, terwijl onze economie er juist op gericht is steeds nieuwe aankopen te doen. Een bekende stadsmythe luidt dat producten, met als typevoorbeeld de gloeilamp, er zelfs op zijn gemaakt om sneller te verslijten dan technisch nodig is.
Een schoenmaker verlengt door de reparatie van een zool of hak de levensduur van het kostbare leer dat onze voeten omhult – en waarvoor we, inmiddels alle dagen van de week, ook in zogeheten koopgoten, vervanging kunnen dokken. Hoe ouderwets is dat? Er bestaat in dat kader zelfs een spreekwoord, dat oud-Hollands mag heten: 'Men moet geen oude schoenen wegwerpen voordat men nieuwe heeft.'
Het ambacht van glazenier doet dan weer verwijlen in jarenvijftigfilms, van Bert Haanstra. Toen de eerste uitstervingssymptomen zich aandienden?
De klacht dat mensen hun vak niet meer kennen, zou wel eens bijna zo oud kunnen zijn als de wereld zelf. In de televisieserie ’t Schaep met de vijf poten zong Leen Jongewaard er al uitgebreid over:
Waar vind je tegenwoordig nog een goede timmerman
Die wat zijn ogen zien met zijn handen maken kan
De hele samenleving wordt er zenuwachtig van
Waar vind je tegenwoordig nog een goede timmerman
Zou voor deze kunde de schier Latijnse term 'proletariaat', klasse van bezitlozen, door bezitters zijn bedacht? Om het feit weg te moffelen dat echt handwerk onmisbaar is en daarom peperduur behoort te zijn? Richard Sennett herinnert er in De cultuur van het kapitalisme aan dat juist in lagere regionen de vrijheid toeneemt. Wie naadloos begrijpt en doet wat er van hem verlangd wordt, verliest zijn autonomie, zegt hij. Een bevel van een generaal moet steeds vrijer worden geïnterpreteerd naarmate het daalt in de gelederen. Da’s nog eens een leuke betekenis van de werkvertaling!
De grap is natuurlijk ook dat uitgerekend een ogenschijnlijk geformaliseerde omgeving als de bureaucratie vrijheden kan scheppen voor ambtenaren, wier exegeses van de wet zo machtig kunnen zijn dat de term 'kafkaesk' gratis hun deel werd. In hun relatief lage positie beschikken ze ook over institutionele kennis, waarbij de ervaring heeft geleerd hoe gesmeerd, of juist niet, een organisatie kan lopen. Vakmanschap dus, Sennett noemt het de ethiek van de uitgestelde beloning.
Ik weet niet of handwerk te vergelijken valt met denkwerk. Het Manifest voor een Accelerationistische Politiek onderscheidt namelijk een cognitariaat. Daarin zou individuele creativiteit zitten, die wel slinkt doordat de technologisering en de procedures van de markteconomie hun beslag krijgen, ‘naarmate de algoritmische automatisering zich een weg baant door de sferen van de affectieve en intellectuele arbeid’.
Affectief en intellectueel dunkt me het handwerk bij een slager. Ooit waagde ik te vragen hoe deze er toch altijd weer in slaagt bijna exact de opgegeven zwaarte van een worst af te knijpen. Dat blijkt een kwestie van een vooraf berekend aantal keer rond de hand te wikkelen, met wat speling wegens de specifieke dikte van de dienstdoende worst.
Zelfs hardplastic visitekaartjes die in ruiten gestoken zijn van autoportieren, blijken proeven van bekwaamheid. Ik werd althans voor onnozel en naïef verklaard dat ik niet wist 'dat dieven zo testen of de ramen goed dicht zitten'. Gelukkig hebben wij geen auto. Anderzijds heb ik zo’n kaartje gelezen. Er staat een telefoonnummer op, wat mij voor een dief strategisch niet slim lijkt. Een garage biedt in elk geval aan de desbetreffende auto te kopen, ‘cash, sans contrôle technique ou accidentéé’.
Ik weet het niet. Zou er zoiets bestaan als een arcadische beroepsfantasie? Als ik me probeer voor te stellen dat mijn kinderen ooit iets ernstigs gaan doen, hoop ik dat het 'iets met de handen' wordt. Dat zal uit economische geruststelling zijn (een loodgieter komt altijd van pas), maar ook omdat het me van bepaalde beroepsinvullingen dun door de broek loopt.
Antropoloog David Graeber had het grootste gelijk van de wereld dat bepaalde tijdsbestedingen te gênant voor woorden zijn, omdat de wereld er geen enkel nut van ondervindt: CEO, lobbyist, telemarketeer, enz. Maar goed, wat je kinderen doen (en welke partner ze ooit mee naar huis brengen) is natuurlijk altijd dik in orde.
Ik hoop wel dat minister Bussemaker haar cadeau niet inpakt in termen van bijscholing, wegens lifelong learning. Zoiets geeft meteen problemen bij ervaren en bekwame krachten doordat ze de waarde van dikke woorden sneller in twijfel trekken en omdat hun zinvolle kanttekeningen minder renderen dan die van jongeren die als ze geen zin hebben om te plooien domweg elders hun heil zoeken.
Dit relativeert fameuze competenties als 'ontwikkelingspotentieel', 'gretigheid om te leren', 'multifunctionaliteit', 'kritisch denkvermogen', 'stress- en veranderingsbestendigheid'... Arme spreekwoordelijke teamplayer. Geef hem een hamer, beitel en een leest. En een apero van het huis.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten