maandag 3 september 2012

Wadde?

John Berger houdt me recht. ‘Eén moment van zelfbeschouwing toont aan dat een groot deel van onze ervaring niet goed onder woorden te brengen is: het verblijft in afwachting van een beter begrip van het mens-zijn in zijn totaliteit. In bepaalde opzichten zijn we waarschijnlijk begrijpelijker voor hen die na ons komen dan voor onszelf. Daar staat tegenover dat hun betere begrip zal worden uitgedrukt in termen die ons nu niets zeggen.’
De afgelopen dagen heb ik de indruk gekregen dat ik in zo'n toekomst leefde, geconfronteerd met het geheel vanzelfsprekend ingezette begrip standaardtaal. Misschien doordat ik in Nederland zowel boven als onder de grote rivieren gewoond heb en me inmiddels meer dan een decennium in België bevind, is die taal in mij een ratjetoe. De digitale spellingscontroleur heeft het maar makkelijk met ‘Nederlands (standaard)’ of ‘Nederlands (België)’. In mij tiktakken geheugen en dagelijksheid, waardoor ik op kritische momenten eerst navlooi en dan uitstoot. Mede door mijn hoop niet als Hollander het plaatselijke Vlaams te imiteren? Landgenoten die dat doen zijn zelden genietbaar.
Dat neemt niet weg dat ik wanneer iemand in de weg staat roep: ‘uit mijn garla’. Maar wie of wat garla mag wezen, een staatssecretaris, een schroevendraaier? Ook is me verzekerd dat degene die allerminst mijn bartype is, een ‘kloefkapper’ mag heten (in de zin van houwer, geen barbier). Wie kloef echter is, blijft een raadsel. In mij als redacteur rinkelt nog een belletje bij de ‘typische Vlaamse’ volgorde in constructies met twee hulpwerkwoorden. Maar als auteur moest ik er bij de eindredactie van mijn nieuwe boek (ja, ik durf er eentje toe te voegen) op worden gewezen, dat het hulpwerkwoord liever niet achter het voltooid deelwoord komt, da’s zo germanistisch.
We spreken dus over realiteiten, meervoud. Op mijn tongval worden al pastiches uitgesproken door het taalkundig genie: ‘Hei jai daar, ga jai auk mei?!’ Haar dictie is in de vakantie, terwijl ze redelijk gevrijwaard leek van dialect, Vlaamser geworden. Ze zegt aan het eind van een zin ineens ‘zunne’, normaliter een Hollands cliché in de imitatiedrang.
Standaardtaal van boven de rivieren, waarmee ik ben opgegroeid, is veranderd. Op vroege opnames leest de zogeheten arbeidersjongen Lucebert gedichten op een toon die in mijn jeugd al bekakt heette. Jarenlang sprak voor de radio Jan Starink ook zo’n geciseleerd Nederlands. In België, waar de discussie over standaardtaal oplaaide, wijzen beschuldigende vingers naar de commerciële omroep, maar indien in Nederland één zondebok aangewezen zou moeten worden, dan is dat de VARA. Deze toen socialistische publieke omroepvereniging verbreidde hoger Goois. Haar programma Kinderen voor kinderen heeft een ander patois aangericht, nog te horen bij iemand als Paul de Leeuw en bij provincialen die hogerop willen in de Randstad.
Spraakuitzondering door tijdelijkheid is regel. Ik snap de zorgen over de gevolgen. Moge er dan in de spiegel gekeken. Vooralsnog zijn essentialismen over ‘beschaving’, ‘cultuur’, ‘ideologie’ en ‘academici’ die met de publicatie van een studie de aanstichters van zijn geweest, griezelig vertrouwd in het debat. Taalkundige Marc van Oostendorp was bovendien verontwaardigd dat kritieken door literatoren er blijk van gaven het gewraakte boek niet te hebben gelezen. Maar daar gaat het niet om bij uitgeversinclusief opinisme. Hooguit frappeert dat Pol Hoste niet werd gevraagd. Zijn teksten hebben standaard- versus tussentaal gethematiseerd.
Zelf ken ik de studie des aanstoots evenmin (deed lang geleden slechts een acquitstootje). Beroepshalve ben ik meer geïnteresseerd in de praktijk. Vier prominente pleidooien vóór standaardtaal wil ik daarom bekijken op hun monolingualie.
Geert van Istendael maakt die poging bij voorbaat onmogelijk, omdat hij zich schijnbaar integraal van tussentaal bedient. Ik beperk me tot één zinnetje, dat op de opiniepagina in een kader werd herhaald: ‘Seg, gijle daar aan dunief, waar zijde gijle med u gedachte?’ Er lijken hier twee spellingen te wrikken: over ‘seg’ valt te twisten, maar ‘med’ is tussentaliger gemaakt dan nodig. Het persoonlijk voornaamwoord ‘gijle’ (dat voor de consequentie ‘geile’ had kunnen worden) is even overdreven. En waar ‘u’ fout is, betoont ‘gedachte’ zich weer correct standaardtalig, terwijl mijn geringe ervaring met het Vlaams suggereert dat het ‘gedacht’ zou zijn. Ik ontwaar kortom vooral interferentie.
Met, keurig gearceerde, tussentalige zinsneden begint ook Stefan Hertmans zijn verdedigingsrede. Vervolgens gebruikt hij bij ironische uitdrukkingen hoofdletters zoals Humo dat doet, zet de kwalificaties ‘fier’ en ‘tof’ in zoals dat in Olland nooit zou gebeuren, de frase ‘om maar iets te zeggen’ (die boven de rivieren zou afsluiten met ‘noemen’), ‘van thuis uit’ in plaats van ‘van huis uit’, ‘geplogenheden’…
Bij Dimitri Verhulst is het Zuid-Nederlands amper te turven (‘vijgen na Pasen’, ‘per malheur’, ‘humaniora’, ‘jota noch tittel’, ‘malgré’, ‘ik wou alleen hebben geïllustreerd’, ‘staat mij voor geen vijf cent aan’, ‘ha ja?’, ‘tiens’, ‘zotter, ‘de zogeheten volksmens’, ‘compromissoire’). Dat rijmt met zijn literatuuropvatting, die hem belet dat een grachtengordelredacteur uit een tas koffie een kopje koffie brouwt. Indien ik het goed begrijp, moet een jat koffie nu wel verbeterd.
Erwin Mortier ten slotte beheerst dialect én een geschreven taal, die hij geconstrueerd acht. Zij is inderdaad een opgeblonken Nederlands, tussen Bomans en Lampo. Mij boeit dat omdat een facet bloot komt dat geen van de literatoren benoemde: taal als koopwaar en lifestyle.
Zoals Mortier beantwoordt aan een verheven voorstelling van literariteit en per zin te marketen is, zo wekt Emile Roemer bij verkiezingen sympathie (en huiver) door zijn Brabants, waarin goedmoedigheid (en naïviteit) te beluisteren is. En zo ziet de Brusselse dependance van het datingbureau Berkeley International (lidgeld 4000 euro, jaarlijkse bijdrage 2000 euro) onder de wensen van haar niche ‘dezelfde status en financiële onafhankelijkheid, die ook na de uren uitdaagt’. Het standaardtaalwoord ‘uitdaging’ heeft nogal een context gekregen, die er tussentaal van maakt.
Goed blijven opletten dus, zoals het ultieme onderwijsboek Woutertje Pieterse wist: `Overal zal de oplettende waarnemer blijken dat het begrijpen van eenvoudige waarheden tot de zeldzaamheden behoort, en zelfs dat het niet berusten van sommigen hun door vakmensen wordt aangerekend als onpraktische buitensporigheid.’

Naschrift

Nu het aantal bezoekjes aan deze blog plots toeneemt en reacties gewoontegetrouw per mail komen, stel ik vast dat ironie niet het meest praktische voertuig is, en al helemaal niet bij een onderwerp dat zo gevoelig ligt. Misschien is het daarom goed nog even expliciet te zeggen dat ik wegens niet-aflatende veranderingen – en eigen ervaringen – onmogelijk kan geloven in ‘het’ Nederlands, ‘het Vlaams’ of ‘de tussentaal’. Ik trachtte in pleidooien voor zo’n standaard, gehouden door mensen wier toegeschreven stijl het argument is voor hun aanwezigheid op de opiniepagina, te laten zien dat ze ondergraven werden door hun eigen praktijk. Daarmee wou ik voor een keertje dus niet de imperialistische Hollander uithangen (en blunderen bij mijn perceptie van ‘gedachte’ versus ‘gedacht’). Naar mijn overtuiging is de homo sapiens, aangedreven door heterogene prikkels uit amper nog te ontlopen media tot en met de gsm, meer dan ooit een wandelende hybride.
Verder hebben teksten bij het begin van het nieuwe schooljaar mij de indruk gegeven dat zeg maar neoliberaal gedachtegoed zijn tentakels steviger om het spraakgebruik heeft geslagen: mensen die hun carrière een nieuwe wending hebben gegeven, die er hopelijk klaar voor zijn en er vervolgens voor gaan. Het is eenvoudig amerikanismen te onderscheppen, maar het zou spannender zijn te bedenken op welk moment ze niet meer als zodanig / dusdanig herkend worden. Uitdrukkingen als ‘je hebt aangegeven dat’ in plaats van ‘je hebt gezegd dat’ lijken ingeburgerd. Dan behoren ze niet meer tot de vorige toevloed uit een specifiek jargon, van het welzijnswerk.
In de muziek hebben op hun beurt acts als Flip Kowlier of Normaal dialect tot product weten te maken. Tegelijk dunkt me de ene tussentaal, met daaraan gekoppeld een geboortegrond, de andere niet. Limburgs in Nederland en West-Vlaams in België lijken toch wel een aparte status te hebben. Volgens mij hadden Wilders en Leterme nooit zo veel minachting in de media ondervonden, wanneer ze uit randstedelijke en Antwerpse contreien afkomstig waren geweest. En vergis ik me nu of exploiteert de sportjournalistiek regionale clichés? Ik heb het gevoel dat een ‘Kempense/Achterhoekse boerenzoon’ eerder een karakter is dan een mens.
Enfin, afijn.

7 opmerkingen:

  1. 1.'Wie kloef echter is, blijft een raadsel.' Grappig, omdat een Belg verwacht dat de vraag luidt w a t een kloef is. In mijn kindertijd liepen boeren 'op hun kloefen'. In het andere Vlaams-Brabantse dorp waar mijn moeder vandaan kwam, noemden ze klompen 'oelenblokken' (Van Dale kent 'holsblok'). 'Gaase kloefkapper' was een courant scheldwoord waarmee je de ander tot dwazerik of lomperik bestempelde. Zeker onheus tegenover bekwame klompenmakers. Het zal vooral een uitsluitingsmechanisme zijn geweest.

    2.'‘med’ is tussentaliger gemaakt dan nodig.' Ik denk dat Van Istendael de Antwerpse regressieve stemassimilatie heeft willen weergeven: 'vindt u' klinkt er als 'vienduu'. Omdat alle klinkers nu eenmaal stemhebbend zijn, wordt de stemloze -t dat ook. In andere gevallen valt de 't' weg: 'niemèmaai'.

    3. Dat 'interferentie' in je blogstuk afzonderlijk op een regel staat, is een gelukkig toeval. Dialecten, tussentalen, standaardtalen interfereren voortdurend in taalgebruikers. Ja, wandelende hybrides.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. 3. Ja, ‘interferentie’ als enjambement: de techniek staat voor niets! Maar Michael Bakhtin lang geleden eigenlijk ook niet, als je in dit kader de actualiteit van zijn dialogisme overdenkt. Zo ben ik nieuwsgierig of het hoger Goois van Paul de Leeuw iets in België gaat uitrichten; binnenkort blijkt hij bij VTM te beginnen met het programma ‘Manneke Paul’
    2. Dit zou goed kunnen, maar kan mijn indruk niet wegnemen dat Van Istendael, ten opzichte van de opdrachtgever, van de krantenlezers en van de academici die hij van repliek dient, iets doet waarvoor deze uitdrukking schijnt te bestaan: ‘de wortels tegen de muur slaan’
    1. Hier wordt een van mijn mislukte grappen dus in de kraag gevat. Ik wist wat een kloef was maar, al zal dat een exotisme zijn, het blijft een genot de toelichting te lezen. Nog altijd echter, heus waar (boktor des gewetens), is het voor mij een mysterie wie of wat de garla is! Ontrafeling zal passend worden gevierd

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Zou 'garla' uit het Frans kunnen komen, waar het Vlaams vroeger sterk mee interfereerde? Iemand draagt een zware last naar een plek waar die heen moet. De Franstalige baas heeft hem opgedragen: 'gare là', zet het daar. Irritatie wanneer een ander je hindert: 'Uit mijne garla!' De weg is het doel, het doel wordt de weg?

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Die 'gare là' lijkt me fantasie. Er bestaat een woord 'garre' in verschillende Vlaamse dialecten; het staat ook in het WNT (zie http://gtb.inl.nl/?owner=WNT) en betekent smalle spleet, nauwe gang (en ook vagina). 'Het Vlaams Woordenboek' (zie http://www.vlaamswoordenboek.be/definities/term/garre) geeft ook de betekenis 'weg', met als voorbeelden 'in mijn garre lopen', 'uit mijne garre gaan'. Het aanhangsel 'la' is misschien alleen een soort versterking.

      Verwijderen
  4. Ondertussen heeft de Belgische weekendkrant de richting van redactioneel ingrijpen ten behoeve van de illusie van standaardtaal eindelijk eens faliekant omgedraaid. In een stuk over Diederik Samsom, de recentste komeet in de opiniepeilingen, zegt een Nederlander in de directe rede: ‘Laat ons wel wezen’. Ik kan me althans niet indenken dat er een Vlaams dialect is dat zegt ‘Laten we wel wezen’.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. ‘Laat ons wel wezen’: ik ben geneigd daar gewoon een taalfout in te zien, zoals er ettelijke gemaakt worden. Vanmorgen zei iemand op de radio dat in een aantal liedjes op Bob Dylans nieuwe cd de tand des tijds te horen is; ze bedoelde daarmee dat die liedjes aansloten bij de actualiteit. Of denk aan dat vreselijke ‘aan zij die vinden dat…’, dat je nu zo vaak hoort. Zulke dingen ga je toch ook niet bespreken in de context van standaardtaal-tussentaal? Je treft toch ook in teksten van Nederlanders allerlei fouten aan? Maar, toegegeven, ‘laat ons wel wezen’ is een verkeerde overname van iets uit Nederland; op Google geeft die combinatie 85.100 resultaten, het is dus zeker geen nieuwe fout.

      Ik maak van de gelegenheid gebruik om nog eens te beklemtonen dat gevallen als ‘kloefkapper’ en ‘uit mijn(e) garla’ ook niet thuishoren in die discussie: ze komen uit bepaalde dialecten, zijn zeker niet verspreid over heel Vlaanderen. ‘Uit mijne garla’ hoorde ik in mijn jeugd in Lokeren, in de 45 jaar daarna heb ik het nooit meer gehoord, laat staan gelezen.

      Het voornaamste punt i.v.m. tussentaal blijft voor mij: is het ‘even goed’ om de hele tijd te spreken in een taal van het genre ‘vindegij nu ook nie dattem is moet opouwe’ als in een (poging tot) meer ‘verzorgde’ spraak, die alleszins meer aanleunt bij een ‘standaardtaal’? En ondanks de vele tientallen nuances die ik daarbij kan bedenken, luidt mijn antwoord: nee.

      Verwijderen
  5. Misschien is bij dialect de band met het denken strakker. Voor het ontwikkelen van gedachten is immers taal nodig, en het zou me niet verbazen indien ze vloeiender en logischer worden wanneer daar direct woorden bij voorradig zijn. Ik hoop niet dat ik romantiseer met de observatie dat mijn oudste dochter dichter op de belevenissen en dingen zit doordat ze er namen aan geeft die de hare zijn (en van haar vriendinnen). Daarmee is er meteen onderscheid van de Humo-stijl. Mijn dochter wil niet superieur zijn tegenover vermeende derden maar met zoveel mogelijk mensen haar avonturen delen. Als ik voor haar ‘ik loopte’ volgens de boekjes het alternatief ‘ik liep’ aanbied, huiver ik ook een beetje, alsof ik haar in quarantaine plaats! Met de sms-vloed die in de loop van de jaren orkaanachtig zal worden, zullen de anomalieën redelijkerwijs toenemen.
    Indien mijn dochter gaat schrijven, zal ze zich hopelijk af en toe beoordeeld weten door teksten die ze leest. De taal daarvan vind ik van groter belang. En dus: is deze in staat haar ambitie waar te maken een zekere eenheid te brengen in het type woorden dat ze wil overdragen? Over die keuze, tot en met de syntaxis, bestaan in het literaire bedrijf voor Nederland en België per geval ook redactionele afspraken, berustend op een zo secuur mogelijk gissen naar de mengvorm tussen repertoires. ‘Pure’ tussentaal zal overigens nagenoeg onleesbaar zijn.
    Voor zover dat relevant is, mij heeft het altijd gespeten geen dialect te beheersen, en me te hebben moeten behelpen met een officiëler allegaartje van nooit volkomen ingedaalde taalgewoontes uit de regio’s waar ik toevallig verbleef. Vreselijk vind ik hooguit de pretentie een standaard te praktiseren. Daarom lijkt mij ‘aanleunen bij’ een mooie beschrijving van de realiteit. Daarnaast is er, wegens allerlei redenen die er nu niet toe doen, nog zo weinig aandacht voor het ambacht van het schrijven, dat de grootst mogelijke clichés en kitscherigheid voor stijl doorgaan. Ik vind het wat tragisch dat ‘onzuivere’ sprekers vaker op hun merites worden beoordeeld, en dan ook nog zelden positief. Mij lijkt het spannend iemand te ontmoeten die standaardtaal en niets dan de standaardtaal spreekt. Een lemma als http://nl.wikipedia.org/wiki/Lijst_van_verschillen_tussen_Nederlands_in_Nederland_en_Vlaanderen komt op mij nogal studeerkamerachtig over.
    De uitspraak ‘vindegij nu ook nie dattem is moet opouwe’ is opzichtig regionaal gemarkeerd en het hóren van een tand des tijds berust op een verkeerd opgevangen uitdrukking, een semantische afwijking dus, maar het interessante aan ‘Laat ons wel wezen’ dunkt me dat dit een neutrale uitdrukking is die onder de grote rivieren zeer veel wordt gebruikt en zogezegd in het levensritme (dat grammaticaal is) opgenomen is. Ik zou de kwalificatie ‘fout’ daar niet direct op plakken, omdat kwantiteit dan de norm wordt: dat er meer Hollanders zijn dan Belgen is geen reden! Wel raakt in dit geval, doordat een zich op standaardtaal beroepende krant de zuidelijke constructie ‘Laat ons wel wezen’ in de schoenen schuift van een Noord-Nederlander, extreem gesteld, de geloofwaardigheid van de journalist een beetje in het geding

    BeantwoordenVerwijderen