Dé Carl Anderson? Ik zag zijn naam pas in de aftiteling van Jesus Christ Superstar, voor de toch niet kinderachtige rol van Judas. Even surfen volstond om de identificatie tot stand te brengen. Ja, de acteur in de film van Norman Jewison uit 1973 is de zanger van ‘Can It be done’, het openingsnummer op Domino Theory door Weather Report uit 1984.
Zoals ik ten tijde van die elpee deze groep nauwlettend volgde om te snappen wat er gebeurde na het vertrek van ‘mijn’ Jaco Pastorius, zo zal de generatie voor mij de film buitengewoon gevonden hebben. Ik herinner me er weinig van, wat menselijk zal wezen.
Toch had de film residuen achtergelaten. Goede muziek kan penetreren in de gewelven van het gemoed, dus allicht had ik Andrew Lloyd Webbers melodieën weerloos opgeslagen. Als niet direct de grootste aanbidder van het genre musical (bracht ooit een videocassette terug naar de verhuurder, toen Madonna in Evita louter bleek te zingen) merkte ik Jesus Christ Superstar zelfs nogal knap te vinden.
In elk geval begrijp ik beter waarom dit project veel versies heeft beleefd, waarbij initieel Deep Purple-voorman Ian Gillan Jezus was. Het succes drong door tot in de poriën van de wereld en van sommige acteurs, die er een Swiebertje-effect van hebben ondervonden en hun oude rol maar oppikken. Jesus Christ Superstar blijkt werkgelegenheid te hebben geboden aan onder meer Alice Cooper, Agneta van ABBA, Irene Cara, Syreeta, Gary Glitter…
En aan Carl Anderson. Dat ‘zijn’ Judas zo’n groot aandeel in het verhaal heeft, rijmt met de tijdgeest, eind jaren zestig, waarin Tim Rice het script voor zijn kompaan Webber op poten zette. In het evangelie geldt het personage als een verrader en ik vermoed dat Vestdijk geen meerderheidsstandpunt huldigt door in zijn befaamde essay Judas te omgeven met heroïek en altruïsme.
Bij Webber & Rice is hij een klokkenluider. De discipel bepleit bij zijn meester een behoud van zuiverheid. Judas acht Jezus een improviserende superstar, een charlatan die genotzuchtig aanmoddert met het succes dat hem ooit terecht ten deel is gevallen maar hem nu overkomt. De meester baadt in decadentie, zodat Maria Magdalena nog een tikkeltje moedert, en al op weg is naar haar status van echtgenote, misschien. Zo’n principestrijd degradeert de andere notoire verrader, Petrus. In Jesus Christ Superstar vervult hij, anders dan in de Bijbel, een bijrolletje van een opportunist, of een reflexmatig lichaam – grondstof om een kerk op te bouwen.
Intrigerend is dat Jesus Christ Superstar ook een mediale context schept. Judas waarschuwt Jezus, een Bekende Wereldburger in de dop, dat zijn woorden verdraaid gaan worden. Aldus stelt hij dat aan status niet zozeer kracht valt te ontlenen, als wel onzekerheid die zich uit in een schijnbaar non-stop proces om te rechtvaardigen wat men doet en bedoelt met dit of dat gezegd zijnde amen. Slechts weinigen blijken die klus zelf te kunnen klaren, de meerderheid zoekt steun bij een spindokter. Maar van beeldvorming had Judas minder kaas gegeten.
Even glimpt de werkelijkheid als Jezus door de fameuze scène in de tempel ontdekt dat alles handel is geworden. Maar zijn reiniging, gelet op de tijdgeest een onmisbaar onderdeel van het script, behelst niet meer dan damage control. Wel komt hem door zijn dood de eeuwige roem toe, terwijl zijn scherpzinnige criticus zichzelf vernietigt in, zo laat Jewisons film haast wellustig zien, volstrekte eenzaamheid. Jezus hing tenminste nog aan het kruis in gezelschap van twee anderen.
Het cruciale onderdeel van het Bijbelverhaal, de wederopstanding, vertelt Jesus Christ Superstar niet. Webber & Rice stoppen bij de dood, alsof ze, conform de destijds gepropageerde gelijkheid voor iedereen, willen onderstrepen dat niemand aan een werdegang ontkomt.
Carl Anderson stierf in 2004. Twintig jaar eerder zong hij op ongeëvenaarde wijze ‘Can It Be Done’ voor Weather Report. Ik suggereer nu dat hij voor een band stond, terwijl hij slechts werd begeleid door Joe Zawinuls keyboards (misschien is het aardig te vermelden dat een van die apparaten de naam Prophet droeg). Wat daaronder de hi-hat van Omar Hakim lijkt, komt uit een drumcomputer. Bij herbeluistering vat ik eens te meer waarom Jaco in zijn vele post-Weather Report-formaties nooit meer een pianist gebruikte: die plaats, van de vader zogezegd, was al bezet. En na de opening komt de band er wel degelijk in, furieus, in ‘D-flat Waltz’.
‘Can It Be Done’ is nota bene een cover. Getuige een beschikbaar fragment van het origineel heeft Zawinul verbeteringen doorgevoerd met een reverence. Geënthousiasmeerd ben ik gaan zoeken naar meer werk van de componist, Willie Tee. Ik vond een heerlijke elpee, Wasted, die hij in 1970 had opgenomen met The Gaturs. New Orleans Funk zoals die sinds de overstroming niet meer wordt gemaakt?
Willie Tee, pseudoniem van Wilson Turbington, is op dezelfde dag gestorven als Joe Zawinul…
Mooi aan de titel Domino Theory vind ik trouwens het schampen aan het openingsnummer. ‘Can It Be Done’ stelt de kwestie of er iets volledig nieuws gemaakt kan, in de non-gecorrumpeerde zin die Jesus Christ Superstar eraan verleent. Velen beweren dat zoiets niemand kan bereiken omdat ‘onze’ referentiepunten dan ontbreken. Imre Kertész signaleerde over de schrijver: ‘Hij wil een revolutie ontketenen met wat hij schrijft, maar tegelijkertijd hoopt hij dat zijn boek zijn omgeving zal bevallen. Een revolutie gaat niet zonder bijval.’ Anderzijds sprak T.S. Eliot in ‘The Social Function of Poetry’ het vermoeden uit dat wanneer een dichter erg snel een groot publiek bereikt hij het alleen maar iets geeft waar het al aan gewend was. Tussen die uitersten pendelt een paradox, die Judas in Jesus Christ Superstar op scherp zet.
Met een dominosteen valt aan te sluiten bij een getal, waarna iets onbepaalds, zoals de blanco plek, verten opent. Tegelijk verwijst Domino Theory naar de werkelijkheid van Amerika’s politieke doctrine. Nadat daaraan talloze mensenlevens waren opgeofferd, kwam het besef dat die in elk geval not done was?
zondag 30 september 2012
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten