zondag 1 mei 2011

Brecht zegt (3)


‘Wij hebben een vrijblijvende literatuur, die niet alleen alles in het werk stelt om zelf geen konsekwenties te hebben, maar ook alle moeite doet om haar lezers te neutraliseren, namelijk alle dingen en situaties uit te beelden zonder hun konsekwenties.’ Een waarheid als een koe, zij het vermoedelijk rijp voor spot, alleen al vanwege de spelling. Ik kwam haar tegen in Teatereksperiment en politiek waarvoor Wim Notenboom en Jacq Firmin Vogelaar Brecht-teksten hadden verzameld en vertaald. We schrijven 1971, uitgeverij is de SUN en het is mij duister wat voor buitenkantelijkheidjes meer ik kan vermelden om lachers op mijn hand te krijgen. De brede bladspiegel, waardoor de tekst bijna van de pagina valt en de inhoud van de band ondersteunt, als zijnde overvol?
Mij heeft Teatereksperiment en politiek nogal aangegrepen.
Het is eenvoudig meer uiterlijkheden op te sommen die het juist tot een prettig boek maken: noten, editieverantwoording, ampele bibliografische verwijzingen… Waar beleef je nog zo’n verbeten geheel dat zich verontschuldigt voor herhaling door zijn fragmentarisme? Ik bedoel, niet als zelfgenoegzaam excuus voor luiheid en tijdgebrek? Teatereksperiment en politiek openbaarde me eveneens hoeveel kennis we ongeveer hebben door de hyperironische firma Van Horen Zeggen.
Deze Brecht-band heeft ‘het karakter van een reader, waarin “vergelijkend terugbladeren” mogelijk is.’ Mij stemmen zulke uitgaven van ver voor mijn lezend bestaan nostalgisch. Ze wekken de indruk een utopie te kunnen aanraken, initieel vanwege de kans lezers teksten te laten verteren in plaats van ze te slikken.
Dat zou geheel in de geest van Brecht wezen. Zijn episch theater (tegenover het aristotelisch theater zoals we dat nog kennen) stoelt op kritische betrokkenheid van de toeschouwer. Het dwingt tot beslissingen, werkt in de nadruk op het veranderlijke confronterend, al was het omdat evolutionaire ontwikkelingen niet als onherroepelijk gelden. Bij Brecht is er gelegenheid voor ingrijpen, de toeschouwer wordt deelnemer.
Misschien is dat ook wat me heeft bedroefd aan Utopisch alfabet. Honderd toekomstvisies, waarmee onlangs een nieuwe uitgeverij zich presenteerde: de toeschouwer werd kennelijk geacht het op een koffietafeltje te leggen. Je hoeft geen cultuursomberaar te zijn om te zien dat de enige consequentie in brechtiaanse zin de rel of de hype is geworden. De heus gebonden verzamelbundel toonde op het omslag inktspikkels, met de titel in een quasi-monnikachtig handschrift. Er moest gereageerd op de classic van Thomas More (die heeft ervaren wat consequenties behelzen). Maar precies aan de buitenkant stremden verdere gelijkenissen.
Op eenzame hoogte staat de bijdrage van de Antwerpse burgemeester Patrick Janssens die via Pieter Gillis naar More toe wil. Eerder had zijn collega Aboutaleb die weg bewandeld om het postideologisch socialisme te expliciteren maar met grotere souplesse. Janssens gebruikt nota bene de briefvorm om te bekennen dat hij van boeken houdt, belang hecht aan onderwijs, tolerantie en meer trefwoorden waar je je geen buil aan kunt vallen. Wel frappeerde het volgende: ‘De toekomst is wat we er zélf van maken, en dat moeten we blijvend voor ogen houden. Maar steeds in het besef dat wat we realiseren altijd minder is dan wat we ons er in de ideale wereld bij hadden voorgesteld.’
In de epische context daarentegen is zelfs muziek geen psychologiserende begeleiding of lyrische illustratie. Net zo goed door banale popteksten die sociaalhistorische betekenissen van gedrag blootleggen, met de optie in die processen te interfereren. Op diverse plaatsen heeft Brecht het over gestiek, die niet toelicht maar houdingen in hun maatschappelijke context laat zien. In Me-ti. Boek der Wendingen situeert hij de dan gebruikte taal op de grens van natuurlijk en gestileerd, als werktuig dat het gesprek met anderen immer via zichzelf laat lopen. Zo wordt het enerzijds lastiger zich in te leven, anderzijds maakt het de handeling afhankelijk van de omstandigheden, wat een begin is van kritiek. Of zoals het genoemde, onvoltooide boek andersom geredeneerd stelde: ‘De meeste verklaringen zijn eigenlijk rechtvaardigingen.’
Walter Benjamin zag als doel van het gestische theater de handeling te onderbreken in plaats van haar te ondersteunen. Zoiets geeft een vertragend effect dat het bewustzijn prikkelt om elementen van de werkelijkheid als proefmodel te behandelen. Zijns inziens stond dit haaks op het naturalisme, waarin ‘het milieu’ louter afbeeldend is en het toneel als geheel volkomen illusionistisch (wat een fatalisme uitlokt, net als de catharsis: na het meevoelen van onmacht kan men weer aan het werk).
Door de term catharsis moet ook zijn tegenhanger worden opgevoerd: het evengoed dus door muziek aangerichte verfremdungseffekt. Doordat een verteller nevengebeurtenissen oprakelt, spelaanwijzingen geeft en doordat de acteur afstand bewaart tot zijn personage, moet de toeschouwer partijkiezen. Naar hedendaags gevoel, geplaagd door een ambivalentie van ‘weg met de bemoeizuchtige overheid’ en ‘mij deren technologische inbreuken op de privacy niet’, ligt de boodschap er dik op. Een vooroordeel? Zelfs bij Brechts tot aan de RAF omstreden leerstuk Die Maßnahme is er een virtuoos analyticus als Roman Jakobson aan te pas moeten komen om, bijvoorbeeld door een schijnbaar esthetische spiegelbeeldsymmetrie, filters in het wij (‘das Thema des Kollisionen und ihrer Überwindung’) te detecteren.
Brecht ducht hoe dan ook identificatie, zoals in het aristotelisme – en empathie die nu tot het summum behoort? Catharsis berust op inleving, met handelingen die vrees en medelijden oproepen. Maar Me-ti wist: ‘Belangrijker dan te benadrukken hoe verkeerd is het is onrecht te doen, is het te benadrukken hoe verkeerd het is onrecht te dulden. Om onrecht te doen hebben slechts weinigen de gelegenheid, om onrecht te dulden velen. Medelijden met anderen dat geen medelijden met zichzelf is, moet men als minder betrouwbaar beschouwen dan het medelijden met zichzelf dat tegelijk ook medelijden met de anderen is.’
Mij intrigeert Brechts opvatting dat gevoelens een klassebasis hebben. Ze zouden allerminst algemeen menselijk en tijdloos wezen. Er was de afgelopen week heisa om het argumentum ad nazium , maar toen Brecht omina zag moest het ergste nog gebeuren. Door een verband met het theatrale appel van de nazi’s op Duitsers, toont hij aan dat inleving ronduit gevaarlijk kan zijn. Maar dan ziet men belangen en wetmatigheid, te ontdekken indien men niet blindelings volgt en, ach god zo gaat het nu eenmaal, alle kritiek laat varen, ook jegens zichzelf. Proost!
Zegt Brecht: ‘van alle alkoholiese eksessen is niets zo gevaarlijk als de stille dronk’.

1 opmerking:

  1. Toename dagtoerisme dankzij http://www.decontrabas.com/de_contrabas/2011/05/middagnieuws-252011.html

    BeantwoordenVerwijderen