Hier doemt weer de outsourcingsproblematiek, waarvoor zich het alternatief aandiende van het referendum. Ja of nee kunnen zeggen is echter wat pover, terwijl het me evenzeer de hel lijkt overal vruchtbare visies op te hebben. Nu is dat ook een mening, maar Den Uyls idee van participatie, waarin ze passen, dunkt me veeleer galant dan werkbaar. Niet het minst omdat zwakkeren in de samenleving minder sluw participeren dan het bedrijfsleven, dat een ‘lobby’ tot zijn beschikking heeft, over wier ideologische reikwijdte Blokland, zijn onderzoek naar politicoloog Charles E. Lindblom voortzettend, in de recentste Witte Raaf een verbijsterend artikel publiceerde. Den Uyls participatie-idee raakt mogelijk aan de radendemocratie die in 1970 Roel van Duyn, getuige zijn – op voorspellingen over een vlotjes te leggen noord-zuidmetro na – visionaire protocollenboek Schuldbekentenis van een ambassadeur, in zijn provotijd had uitgedokterd. Daarbij zou het volk spreken in enquêtes, een middel dat thans slechts irritatie verwekt.
Hoe raken burgers wel betrokken? In 2007 heeft een dorp, gecoacht door het onvermijdelijke Motivaction, gepoogd met het project Aanhaken zijn ‘afzijdige’ bewoners te mobiliseren. Vergeefs, een ‘luisterende houding’ pakte niet. Dit fiasco gaf Bas Heijne simultaan op een Noord- en Zuid-Nederlands podium een inzicht: ‘Waar doet die softe, sentimentele, bevoogdend kinderlijke toon aan denken? Aan de hoogtijdagen van het multiculturalisme, toen er voor afzijdige allochtonen van overheidswege ook allerlei ludieke evenementen werden bedacht om elkaar te “ontmoeten”.’ Vervolgens holde Heijne naar Herman van Veens PVV-visie: ‘Wie een ander tegenwoordig voor fascist of NSB’er uitmaakt, verwijst helemaal niet naar de Tweede Wereldoorlog, maar naar de “linkse” jaren 60 en 70. Daar zit het trauma. Hetzelfde geldt voor woorden als extreemrechts, staatsgevaarlijk, enzovoort. Mijn woorden zijn het niet, er is al genoeg heilige verontwaardiging.’
Goh, hier zou ik Roel van Duyn wel eens over willen horen. Met zijn versie van participatie ambieerde hij zelfbestuur, dat Heijne – bij wie door het hoge karikatuurgehalte de poëtische functie de referentiële overvleugelt en die voor alles reageerde op een collega-opinist – toevertrouwd lijkt. En misschien galmt Van Duyns enquêtepleidooi na in niet-aflatende internetpolls. Deze zullen niet louter het idee van de democratische commercie steunen maar ook, getuige de aantallen reacties, enige bevrediging wekken. Of dumpen ‘afzijdige’ burgers louter hun ergernis?
Permanent ontevredenen vormen in het Nederland van Motivaction een kwart tot eenderde van de bevolking. De volgende stap lijkt logisch: die mensen gaan extreem stemmen, uit protest. Dit refreintje blijkt echter een illusie, die meer zegt over de politieke angehauchtheid van de logicus van dienst: men stemt in toenemende mate juist op ideologische voorkeuren. Maar ideologie was na de val van de Muur toch een gepasseerd station, in nostalgische buien aangedaan door brontosaurussen?
Er is en er blijft de werkelijkheid. Michael Dummet heeft gesteld dat geen enkele staat ras, religie of taal tot hoofdonderdeel van de ‘identiteit’ kan maken vanwege het simpele feit dat die artikelen in de loop van de tijd door alle landsgrenzen heen zijn gebroken – of, wegens penibeliteiten, moesten breken. Dat onderwijl aan iets eigens behoefte blijft, staat buiten kijf. Zelfs voetbalhaters voelen zich graag ergens thuis, waarop ze als minderheid evengoed recht hebben; een veerkrachtige cultuur kan hun dat bieden.
Mij ontgaat onderwijl wat links of rechts is aan het erkennen van de werkelijkheid. En wat principieel ‘gedateerd’ kan zijn aan overtuigingen. Momenteel behaagt iedere mogelijke parallel met ‘de jaren zeventig’ als negatief argument, maar de toen geuite visie dat je de Ander lastig kon verwijten in jouw land zijn eigen ding te doen als je zelf elders de kolonisator hebt uitgehangen blijkt dan weer niet valide.
Nu wil ik alledaagse problemen aan het multiculturalisme geenszins minimaliseren, laat staan ontkennen, maar: mij ontbreekt de oplossing. In tegenstelling tot de opinist heb ik er namelijk geen verstand van. Wel zijn al die historische vindplaatsen voor een gelijk broos. In Dood van een gezonde roker citeert Buruma een van de ‘Vrienden van Theo’ die ‘in een respectabel Amsterdams dagblad (…) uiting [gaf] aan iets wat in Nederland niet ongewoon is, namelijk agressiviteit als teken van oprechtheid, het ventileren van woede als bewijs van morele eerlijkheid’. Een specificatie laat weinig te raden over: ‘De onmiddellijke verwijzing naar de holocaust of de joodse diaspora is een bijna natuurlijke reflex geworden. Het is een morele maatstaf, en tegelijkertijd een uitvlucht.’ Of gelden voor kunstenaars andere wetten?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten