woensdag 26 juni 2019

Vervellen


  

Eerlijk gezegd vond ik het nog lang duren tot, na de beschamende verkiezingen, iemand op het idee kwam gewoon een nieuwe naam voor een verliezende partij te verzinnen. Grappig argument dat het in dit geval weer bijna twee decennia geleden was dat sp.a zo’n lumineus kunststukje had volbracht. In datzelfde jaar 2001 was het ook CD&V die zich als nieuw herpresenteerde. Groen volgde in 2003 (nog met een uitroepteken) en Open Vld in 2007.
Tussendoor moest Vlaams Belang in 2004 die naam aannemen, na de veroordeling wegens racisme van het Vlaams Blok.
Uiteraard is zo’n plastische chirurgie ook buiten de politiek schering en inslag. Bedrijven en scholen en musea, ze etaleren graag hun nieuwe logo, lettertype, een website, gebouw, een ‘onze missie’, enz. En spekken in eerste instantie de rebrandingsbranche.
De laatste jaren klinkt er een werkwoord dat volgens mij op deze praktijk wijst: ‘vervellen’. Het sloeg op slangen die een nieuwe huid krijgen, net als mensen indien ze te lang in de zon gezeten hebben. Of blootgesteld zijn aan een atoombom, waarvoor Hugo Claus op Nieuwjaardag 1962 waarschuwde met zijn lange performancegedicht Bericht aan de bevolking:

Is er daarna niets meer? Zullen schromelijk
Al onze oog- en tandloze kleinkinderen
Tot op hun zestien tenen vervellen?
Wààr ziet een blinde in het zwart van de nacht een lichter zwart?

Het vervellen is hier de uitkomst van een wetenschappelijk geperfectioneerd wapen. En bij slangen van een proces dat even fysisch is. Hopelijk wordt zo mijn simpele punt duidelijk dat rebranding aan den volke gelegitimeerd wil worden als een even authentieke als onontkoombare vorm van rijping. Imagokenners als artisanale alchemisten!
Ik moet bekennen hier toch met de handen in mijn niet bijster overvloedige haar te staan, omdat het idee van vernieuwing me dierbaar is, zij het als uitkomst van een experiment.
Zo begon ik enthousiast in Arie Storms Het laatste testament van Frans Kellendonk (2015) dat op de voorflap achteloos roman heet. Het geeft meteen een wending aan het genre van de biografie door, inderdaad als in een roman, aan het object zelf het woord te geven en daar de overwegingen en beslissingen tijdens het schrijven in te verwerken:

‘Kijk hem daar nou zitten, mijn biograaf. In het hart van de schepping heb ik een leemte ontdekt waar hij mooi in zou passen (…)’.

Fijn ook dat Storm hier het beroemdste Kellendonk-citaat geeft, waardoor de lezer wordt gecoiffeerd met de illusie een kenner te zijn. En anders dan gemiddelde biografieën is Storms boek dun, bevat het geen noten of secundaire literatuur en is de stijl bovengemiddeld.
Aangehaald begin richt de volgspot eerst op de biograaf, daarna op zijn object. Dat is eerlijk want passend voor wat in Het laatste testament van Frans Kellendonk gebeurt. Het boek vertelt minstens zozeer over Storm. Kellendonk betoont zich simultaan diens biograaf.
Misschien is die aanvulling nodig. De informatie over de persoon Kellendonk, de locaties en de beginnetjes met interpretaties van zijn oeuvre, gelukkig geen hogere inlegkunde, dragen weinig nieuws. Wel veerde ik telkens op als een zin of fragment mij terugleidde naar een roman, interview of beschouwing. Dit opveren vermoeide mijn oude spieren. Ik lees toch niet om het reeds bekende, laat staan om mezelf te complimenteren met een soort geheugen?
Storm schrijft dat hij al sinds zijn studie gegrepen is door de boeken van Kellendonk. Hij gebruikt diens posture om verwantschap uit te spreken, wederzijds. Een coproductie, waarin de beroemde auteur van ‘wij’ spreekt over de ontstaande tekst (dit woord krijgt als zijnde nepwetenschappelijk vertoon hoon). En zich afvraagt of die een dagboek is, memoires, een plakboek van herinneringen, een biografie, een autobiografie, een roman.
Kellendonk kiest voor testament, Storm dus voor roman.
Voor zover het boek al geen opzichtige constructie was, wordt het steeds gammeler. Steeds moet de asymmetrie als gelijkwaardig worden bijgewrikt. Zo kruisen van de twee schrijvers hun blikken elkaar ook letterlijk, in een boekwinkel. Alsof dat niet overduidelijk was, vertelt Storm deze anekdote in het waarschijnlijk nabokoviaans bedoeld nawoord nogmaals. Uit The Real Life of Sebastian Knight had hij voordien geciteerd:  ‘Ik ben Sebastian of Sebastian is mij, of misschien zijn we beiden iemand die we geen van tweeën kennen.’
Het schier geacheveerde nawoord dat culmineert in een pleidooi voor het wegcijferen van eigen belang, kan dienen als relativering omdat Storm door de romanconstructie Kellendonk frases in de mond heeft gelegd die deze, volgens mij, nooit zou gebruiken: van herinneringen die door hem heen flitsen, een droom die uit elkaar spat,…
Wel is de identificatie van Kellendonk met Storm een heel dappere truc. Ik ken onvoldoende boeken van de biograaf, maar vooralsnog ontgaat me de congenialiteit. Wel zijn er vanachter de rug van zijn Kellendonk-figuur aanvallen op giganten uit het actuele Amsterdamse literaire leven – en op een andere, kennelijk concurrerende biograaf.
Op de achterflap wordt Storm geprezen om zijn ‘radicaliteit van een kamikazepiloot’. Hoewel ik met radicaliteit sympathiseer, weet ik niet of kamikazepiloten het onder de leden hebben. In literair verband vind ik de aanprijzing dwaas, want voortkomend uit de biotoop waarop de piloot het heeft gemunt. De laatste tijd zijn me meer boeken onder ogen gekomen waarbij de opstand uiterlijke tekenen draagt, ‘diep van binnen’ conformistisch is en het narcisme van de macht streelt.
Voor mij gaat het boek over gestrande pogingen om de biografie van Frans Kellendonk te schrijven. Natuurlijk meldt dit type tekst dat ook, als een ‘project’ waaraan het ‘verrassend montere karakter’ van Arie Storm een draai heeft gegeven. In die pogingen tot recycling vervelde hij. Vernieuwend is dit mogelijk in het bewijs dat ‘roman’ geen restcategorie is. Welke genrenaam het wel verdient zou ik niet weten. Maar dat is uitgeefpolitiek.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten