Blij maakt me Antimetrieën. In dat boek heeft Jan Kuijper teksten over
poëzie verzameld en toont hij de stiel. Hij kan heel vanzelfsprekend schrijven
over techniek, zodat ‘metrum’, ‘versvoet’ en al die termen geen middeleeuws
Kerklatijn worden. Aan apostroffen bij Dèr Mouw wijdt Kuijper vijf spannende
bladzijden, die ook nog eens slim en onverstoorbaar zijn.
In hem vallen redacteur
en dichter samen. Ze hebben poëzie ervaren, maar de uitgeverijmedewerker moest
er tegelijk ook over spreken en kunnen vergelijken. Dat lijkt een stapje verder
dan ‘verslag doen van binnenuit’. Details dienen zogezegd intersubjectief open
komen te liggen. Over luttele regels kan Kuijper dermate geconcentreerd
vertellen, dat hij voor niet-ingewijden verstrooid oogt. Hopelijk reikhalzen ze
naar het behandelde gedicht dat In Antimetrieën
pas na de analyse integraal wordt geciteerd.
Ik ben niet
helemaal correct. Het boek gaat over meer dan poëzie alleen. Antimetrieën bevat ook portretten en in
memoriams, en denkt bijvoorbeeld hardop na over lotsbestemming. Verder geeft
Kuijper er slechts een selectie uit zijn teksten. Hij verantwoordt ironisch zijn
grootse scoop (1974) over thrillerproza
van Willem Frederik Hermans niet te hebben gebundeld, plus vele flapteksten
– een in
het genre ook wel erkend object voor studenten die redacteur
ambiëren te worden.
Maar poëzie is in
Antimetrieën de core business. Voor
zover er een lijn door deze teksten loopt, vaak op aanvraag geschreven of
uitgesproken, lijkt dat vernieuwing. De overkoepelende titel is dan ook een
technische foef die ingaat tegen een regel, een traditie. Alleen al omdat
Kuijper die term in het meervoud plaatst, wordt duidelijk dat zo’n breuk op diverse
manieren kan worden geforceerd. Dé antimetrie, die garantie biedt op
ik-weet-niet-wat, bestaat niet.
Vroegere zelf
Zijn teksten,
waarvan de oudste dit jaar vijftig wordt, herschreef Kuijper niet. Wel laat hij
ze soms volgen door iets ultrakorts dat hij ‘PS’ noemt. Geen ampele brieven aan
huidige lezers dus, wel indicaties. Het langste stuk uit Antimetrieën stamt uit 1986 en betreft Noord-Nederlandse
poëzie tussen 1970 en 1985, en inmiddels frappeert het Kuijper dat hij op
één na (de geweldige
Lela Zečković)
geen vrouwen noemde.
Eigenlijk past
die omissie bij een idee dat meermaals in dit boek opduikt, van besef dat per
saldo achteraf opdoemt. Dat hoort natuurlijk bij het redacteursvak, dat ook een
beetje afhangt van gokken, zo beredeneerd mogelijk. Maar de dichter Kuijper
vindt evenzeer baat bij voortschrijdend inzicht – een toevallig rijm, toont hij,
kan de loop van een gedicht veranderen en nopen tot herschrijving.
De afwezige
dichteressen wijt Kuijper aan zijn ‘vroegere zelf’, met drie puntjes, zodat hij
actuele
rechtzettingen over paradigma’s en systemen omzeilt. Ook vraag ik me af wie
hij nu voor die periode had genoemd. Gertrude Starink, vermoed ik, maar verder?
Het komt alvast mooi uit dat Antimetrieën
door de chronologische opzet eindigt met een korte analyse van een Rozalie
Hirs-gedicht, zodat het boek niet alleen de vergetelheid goedmaakt maar ook een
voorschot op de toekomst waagt.
Een
miniem stuk naar aanleiding van Botho Strauß en een relletje van bijna dertig jaar geleden, tot
aan Theo van Gogh toe, zou dan weer echt een uitgebreid PS verdienen, met
historische duiding. Maar die wijsheid achteraf staat Kuijper zich niet toe.
Misschien wil hij dit boek authentiek laten en het moet gezegd dat zelfs deze
miniatuur kiemen in zich draagt voor verklaring, interpretatie en debat. Het
schetsmatige van het boek als geheel heeft voordelen.
Zelf noemt
Kuijper zijn teksten ‘opstellen’. Dat klinkt bescheiden, maar misschien
verwijst de term vooral naar het gelegenheidskarakter. De vroegste opstellen
maken we immers op vraag van de juf of de meester (de volwassen versie is misschien
wel een ‘causerie’, een term die eenmaal in een PS valt). En een redacteur
leidt een druk bestaan, getuigt Kuijper in Antimetrieën,
zodat er naast verzoeknummers die al interessant genoeg kunnen zijn, weinig
plaats is voor structurele studie.
Met dat woord
‘studie’ dreig ik Kuijper opnieuw incorrect voor te stellen. Zelfs zijn kortste
opstellen getuigen van een enorme belezenheid – studie is voorafgegaan aan de
tekst, die louter het gewenste zoeklicht kan projecteren. Daarom lijkt me de
term opstel adequaat en historisch verantwoord. Bijvoorbeeld de eerste boeken van
Kees Fens, over wie Antimetrieën een
in memoriam herbergt, droegen die genreterm.
Routine
De drukte van het
redacteursbestaan toont Kuijper in een terugblik op een andere mastodont uit de
laaglandse letteren, Reinold Kuipers. Deze neemt de neerlandicus-in-opleiding
aan bij Querido en intimideert hem met, letterlijk, stapels werk. Al snel moet
de student het idee laten varen in de avonduren zijn wetenschappelijke
opleiding te voltooien. Kuijper bekent schitterend dat hij in al de jaren daarna
‘geen enkele vorm van routine’ heeft kunnen ontwikkelen.
Mij trof die
passage ook omdat ik onlangs dagboekfragmenten
las waarin Cees Nooteboom aan de andere kant van het touw trekt, als
auteur die commentaar wil op een versie: ‘Oncomfortabel, men heeft altijd
medelijden met degenen die je kwetsen, en die, ondanks de nabijheid, niet weten
wat het is om iets gemaakt te hebben of die door een ander gebrek zich niet
kunnen uiten, zelfs niet als ze weten dat je erop wacht.’
Tussen die posities bestaat er allicht iets als de
dagelijkse werkelijkheid waarin een redacteur moet voldoen aan tientallen van
die verlangens. Antimetrieën doet daar niet moeilijk over, ademt veeleer
gelukzaligheid over het voorrecht om tekstueel zo dicht op auteurs te zitten.
Ik weet niet in hoeverre Kuijper valt te situeren in een generatie die
dergelijke arbeid, waarvan zijn opstellen een verlengde zijn, in relatieve rust
kon verrichten, nu de macht van de representatie zo absurd groot is geworden.
Wel onderstreept Antimetrieën dat hij een fondsredacteur was met een echt profiel (technisch-ideologisch). Querido-poëzie tussen pakweg 1975 en 2010 was simpelweg Kuijpers poëzie. Door het altijd wonderlijke toeval van het doorklikken bleek me onlangs dat zijn huidige opvolger deze baan tegelijk voor De Arbeiderspers vervult. Ooit had dat ondenkbaar geleken, sowieso poëticaal. Nu is het logisch en gewoon kostenbesparend.