Vandaag:
Eric Bolle (1954). Hij is filosoof, docent en
vertaler. Naast tijdschriftartikelen publiceerde hij onder meer de boeken Lessen
in ontheemding (1993), Filosofie en
leiderschap (2009) en Hölderlin &
Heidegger. Een andere aanvang voor de filosofie (2017). Onderstaande tekst komt voort uit een filosofische
literatuurkring over Rainer Maria Rilke, dit najaar gehouden in de Haagse Houtrustkerk. Op 14 december 2022
was het de vraag of het vanuit Rilke mogelijk is de kunst van Marcel Wesdorp beter te begrijpen en omgekeerd. De
deelnemers was gevraagd tevoren Wesdorps film Mind over Matter te bekijken. Als opmaat tot een gesprek met hem – omringd door twintig
Wesdorp-werken, tentoongesteld onder de titel Rest– gaf Bolle bovendien een korte lezing. Een verslag van de bijeenkomst.
Wat is een innerlijk landschap? Hoe kan een
landschap onze ziel verbeelden? Is het mogelijk contemporaine kunst als wereldbinnenruimte te
kenschetsen?
Het eerste boek waarover ik met u wil spreken
is van filosoof Wolfgang Janke[1]. Hij beschouwt Rilke als neo-archaïsche
dichter. Wat wil dat zeggen? Archaïsch denken is de erecodex van de Dorische
adel omstreeks 600 voor Christus. De grote dichter is Pindarus. Zijn
wereldbeeld ziet er als volgt uit. Mensen hebben niets te vertellen over wat hen
overkomt. Zij worden geboren, raken verliefd en sterven zonder dat zij dat zelf
kunnen beïnvloeden. Mensen zijn sterfelijk en leven maar heel even. Maar
sterfelijkheid en kortstondigheid zijn eigenlijk helemaal geen eigenschap van hen.
De mensen hebben helemaal geen eigenschappen. Zij worden geraakt door
zijnsmachten die hun leven bepalen. Er is op de eerste plaats het lot (Moira) dat hun leven bepaalt. Voor Moira
is zelfs de oppergod Zeus bang. Oorlogen en burgeroorlogen kunnen alleen maar
worden beëindigd door de gunst van Eirene die vrede brengt. Die vrede is echter
niet genoeg, een andere zijnsmacht moet ook willen meewerken: Dikè, de rechtvaardigheid. Heidegger
noemt haar de zijnsvoeg. Alleen dan treedt maatschappelijke rust in: Hèsychia.
Men kan deze goddelijke zijnsmachten alleen
maar proberen gunstig te stemmen met gebeden en gezangen. Daarvoor zorgt de
dichter. Hij zorgt er ook voor dat voor sommige mensen toch een klein beetje
onsterfelijkheid mogelijk is. En wel door ze te roemen wanneer zij de
Olympische Spelen hebben gewonnen en door een klaagzang voor ze te schrijven
wanneer ze sterven. Mensen moeten eenvoudig leven. De dichter waarschuwt
telkens voor twee doodzonden: overmoedigheid en mateloosheid. Erken dat de
zijnsmachten sterker zijn dan jij, accepteer en vereer ze, en zoek vooral altijd
de juiste maat. Probeer eer te behalen door de beste te zijn, maar weet dat
uiteindelijk het toeval (Tychè) alles
bepaalt. Het leven is een worp van de dobbelstenen. Dat is alles.
Omdat het zo simpel is, is het zo moeilijk om
te begrijpen. Het is niet zo dat goden personificaties of allegorieën zijn. De
wereld is geen theater en de machten die haar regeren zweven niet boven ons.
Integendeel, zij zijn immanent. Er is geen transcendentie, geen ware wereld achter
de werkelijkheid die wij waarnemen en waarnaar de idee zou verwijzen. Dit
denken staat buiten het platonisme, buiten de filosofie en buiten de
wetenschap. Waarheid is niet de overeenstemming van de woorden met de dingen en
ook niet vanuit de verborgenheid in verschijning treden (zoals in Heideggers
duiding van Alètheia), waarheid gaat
ons allemaal aan wanneer wij worden getroffen. En getroffen worden wij op de
eerste plaats door de dood. De dichter benoemt dit geraakt worden en geeft daar
woorden aan. Dat is waarheid voor het archaïsche denken.
Die archaïsche waarheid komt tot Rilke via collega-dichter
Friedrich Hölderlin en diens tekstbezorger Norbert von Hellingrath.[2] Zij
bepaalt zijn dichterschap, met name in zijn Elegieën
van Duino, maar niet alleen daar. Het lot is volgens Rilke ons bewustzijn.
Wij kunnen ons daar niet van bevrijden en staan tegenover de wereld (subject-object).
Wij stuiten op de grens die het leven van de dood scheidt. Voor de dieren geldt
die grens niet, en ook niet voor het dromende kind of voor de stervende die
staart naar het buiten en de openheid. Ook de geliefden ervaren die zuivere openheid,
maar zij staan elkaar daarbij in de weg. Zijn is al-eenheid. Zijn is openheid.
Zijn omvat leven en dood. Mensen zien dit gewoonlijk niet, zij storen zich alleen
maar aan de dood. Toch helpt rouwen de dood te verwerken en wat er is gebeurd
te verinnerlijken. Daarmee is de dood de poort tot het gehele leven en de rouw
een helend proces dat ons bekend maakt met de al-eenheid, met een kosmische
ervaring. Het bewustzijn hindert ons, poëzie helpt ons.
Niet angst leidt tot reflectie, maar reflectie
leidt tot angst. Rilke maakt dingen uit angst. Hij doet dat door de angst te
verinnerlijken. Op alles wat gebeurt heeft Rilke maar één antwoord:
verinnerlijken. Het leven is het enige dat wij hebben, en dat slechts één keer.
Men mag over het lot klagen, maar niet zonder het te roemen. De klacht, de
elegie, gidst de ziel naar het dodenrijk. De klaagzang die wij de dode
achternazenden gaat hem voor op zijn tocht. De dood leidt tot de volledige
heelheid van het zijn, het landschap is de ruimte van de ziel. De Orphische
Imperatief luidt dat wij ieder afscheid vóór moeten zijn, alles moeten
verinnerlijken in het besef dat het alleen in ons zal voortleven en nergens anders.
In Rilkes poëzie krijgen wij te maken met een wereld waarin de mens er niet meer
toe doet omdat hij één is geworden met de omgeving, met een landschap dat de
dichter tot wereldbinnenruimte transformeert waarin de aarde onzichtbaar
herrijst. Dat is de waarheid van zijn poëzie, die net als die van Pindarus haar
karakter ontleent aan dat zij ons allen als sterfelijke wezens aangaat. Zij
geldt voor iedereen. Dit is Rilkes Orphisme, zijn geheel eigen actualisatie van
het archaïsche denken voor onze tijd.
Tot zover de interpretatie van Wolfgang Janke.
Het tweede boek waarover ik, maar dan zeer kort, met u wil praten ter inleiding
van het gesprek met Wesdorp heet Rilke en
de wijsheid. De kunstenaar als leraar. Het is geschreven door literatuurwetenschapper
en hovenier Jan Oegema. Hij zoomt in op een thema van Rilke dat even
fascinerend als raadselachtig is, namelijk een wereld waarin de mens niet meer
van belang is. Het
gedicht ‘Lied van de zee’ gaat over het lege landschap, een landschap
zonder figuren. Het gaat om een gevoel van verlorenheid in de kosmos, om een
ervaring van grondeloosheid. Er is geen God, er zijn geen mensen. Er is de wind
die alleen lijkt te waaien voor de oeroude steen en ”louter ruimte doorsnijdt…”
[3]. Tot zover Oegema.
Wel, de deelnemers aan de kring hadden het boek
van Oegema gelezen en de film van Wesdorp bekeken. Ook waren zij vertrouwd met
de Rilke-duiding door schrijver-filosoof Maurice Blanchot.[4] Ik stelde
als inleidende vraag aan Wesdorp of in zijn werk gebeurt waar Rilke van droomt.
Met andere woorden, rijst hier de aarde onzichtbaar in ons op? Is dit werk
gemaakt vanuit de blik van Orpheus? Zien wij hier het dodenrijk? Gehoorzaamt
diens oeuvre aan de Orphische Imperatief – wees ieder afscheid vóór – of is het
al aan het afscheid voorbij?
Marcel Wesdorp antwoordt dat zijn werk zich na
het afscheid afspeelt. Wat je ziet is niet meer benoembaar. Alles is al
gebeurd. Het is altijd al voorbij. Voorbij de Orphische Imperatief. Voorbij het
voorbij.
Daarop volgden vragen en opmerkingen van de
deelnemers over Mind over Matter. Men
ziet in deze film oerkrachten en oerbewegingen waarin de mens nog niet of niet
meer aanwezig is, een werkelijkheid die voorafgaat aan ons bewustzijn en die
doet denken aan… een woestijn, een vreemde planeet, de binnenkant van onze
cellen en aderen. De vraagstellers blijven als mensen zoeken naar vormen en
betekenissen om zich te oriënteren in deze vreemde landschappen. Klopt deze
interpretatie?
Mind
over Matter kent twee schermen. Waarom die splitsing?
Hoe moeten we het dan weer heftige en dan weer afwezige geluid in deze film duiden?
Gaat het in deze film over de afwezigheid van de tijd of laat het juist het
verlopen van de tijd zien? Marcel Wesdorp reageert dat Mind over Matter niet over tijd maar over ruimte gaat. Het werken
aan zijn films is voor hem zo intensief dat hij het gevoel heeft dat hem zijn
ziel wordt afgenomen. De film is gemonteerd in twee gescheiden beelden om van
codes en ingesleten kijkpatronen af te komen. Het is niet zo dat de beelden op
je afkomen, het omgekeerde gebeurt: jij gaat naar de beelden toe. Het landschap
komt niet naar je toe, maar jij gaat naar het landschap. Het geluid is een
onderwatergeluid, het is een bassin waarbij je je afvraagt of het geluid geeft
of neemt.
Wesdorp is alleen geïnteresseerd in dingen
maken. Het landschap zit in zijn computer. Het enige wat hij doet is het
kenbaar maken door de werken die nu in de kerk hangen en die een stukje naar
voren komen en zachtjes murmelen. Het landschap wil een soort naaktheid laten
zien, het is kwetsbaar en sterk. Het enige wat Wesdorp kan doen is denken en
voelen en werken tot het moment dat hij weet “dit laat zich zien”, en dan laat
hij de computer het werk uitdraaien.
De computer denkt binair, je krijgt alleen
berekeningen. Daardoor wordt taal onderbroken en afgebroken: “Ik breek taal af.
Ik weet niet of het voor of na de taal is.” Keuzes maakt hij op basis van
gevoel, een esthetisch gevoel, maar dat neemt niet weg dat er 0,0% toeval in
zijn werk zit. Wesdorp distantieert zich in zijn werk dus van taal. Hij weet
heel goed welke knoppen hij moet indrukken om specifieke gevoelens op te
roepen, maar de taal zit bij de kijker, niet bij de kunstenaar. Zijn werk
weigert abstract te zijn, en dat roept taal op. Maar dat kan het niet zijn. Het
kan zich niet bedienen van taal maar laat zich aanspreken, en nogmaals – de
taal wordt gebezigd door de toeschouwer. Het werk weigert representatie.
Over het archaïsche denken in Rilkes ‘Lied van
de zee’ merkt Wesdorp op dat wij altijd op zoek zijn naar de oorsprong. Dat
gaat zo ver dat de oorsprong altijd nieuw lijkt te zijn. Wij willen altijd de
juiste woorden, de diepste oorzaak. Je wilt terug naar je eigen begin. Dit
brengt hem op zijn fascinatie voor algen als het alleroudste organisme. Hoe
zijn uit één cel twee cellen geworden? Algen nemen afval op en het wordt
brandstof. We leven ervan zonder het te beseffen.
Vervolgens leest Wesdorp twee fragmenten van
Blanchot over Orpheus voor, waarmee hij dieper op Rilke kan ingaan:
“Orpheus maakt zich schuldig aan ongeduld. Zijn
vergissing bestaat erin het oneindige te willen uitputten, een einde aan het
eindeloze te willen stellen, niet eindeloos de beweging zelf van zijn
vergissing vol te houden.”[5]
“Zo is de blik van Orpheus het uiterste ogenblik van
de vrijheid, waarop hij zich vrij van zichzelf maakt en, wat belangrijker is,
het werk van zijn zorg bevrijdt, het sacrale bevrijdt dat in het werk is
opgeslagen, het sacrale aan zichzelf geeft, aan de vrijheid van zijn wezen, aan
zijn wezen dat vrijheid is (de inspiratie is dan ook de gave bij uitstek).
Alles speelt zich af in de beslissing van de blik. In deze beslissing wordt de
oorsprong benaderd door de kracht van de blik die het wezen van de nacht
ontbindt, de zorg achter zich laat, het onophoudelijke onderbreekt door het te
onthullen: ogenblik van het verlangen, van de onbezorgdheid en het gezag.”[6]
De dwaling van Orpheus is dat hij een einde
wil stellen aan de oneindigheid. Doet Wesdorp dat hier door een werk te maken
waarin het oneindige kan worden ervaren? Het antwoord luidt dat wij het
oneindige willen opzoeken in de oorsprong. Net als voor Orpheus ligt voor
Wesdorp die oorsprong in het landschap.
De god van de onderwereld heeft weliswaar de
macht en stelt de wet, maar het gezag ligt bij Orpheus. Het gezag ligt bij de
dichter omdat hij creëert. Er zit iets religieus in de kunst, de dood te
benaderen en weer terug te keren. Wesdorp wijst erop dat daar het sacrale ligt
dat Orpheus mee terug neemt. Orpheus overwint de dood niet, maar overschrijdt wel
de grens die leven en dood scheidt. Hij slaagt er weliswaar niet in zijn
geliefde terug te halen maar sticht wel een universum waarin alles begint te
zingen en met elkaar overeenstemt. Als grensganger tussen leven en dood is hij
verwant met Dionysos en Jezus. De kerk is de gemeenschap van de mensen die geen
gemeenschap vormen maar die ieder als individu geschaard zijn rondom het
heilige. Dat is hun band.
Die band is een rest, een restant. De
gemeenschap van de mensen die geen gemeenschap vormen – aldus Wesdorp – is een
overblijfsel. Overblijfsel van het archaïsche, van het sacrale. Overblijfsel
van de oorsprong die wil worden herdacht. Daarom heeft hij deze tentoonstelling
Rest genoemd met als bijkomend voordeel
dat dit in het Engels ook ‘rust’ betekent.
Marcel
Wesdorps tentoonstelling in Houtrustkerk is te bezichtigen tot 14 maart 2023 en
sluit aan op de opmerking van Rilke “dat de mens niet langer een
gemeenschapswezen is dat onder zijns gelijken en in evenwicht verkeert. Dat de
mens ook niet langer degene is ter wille van wie het avond wordt of ochtend,
ter wille van wie afstand en nabijheid bestaan. Dat de mens onder de dingen is
gesteld als een ding, oneindig alleen. En dat alle gemeenschappelijkheid zich
uit de dingen en de mensen heeft teruggetrokken in de gemeenschappelijke diepte
waaruit de wortels drinken van alles wat groeit.”[7]
Met
dank aan Loes de Jong en Renée de Rijk
Noten
[1] Wolfgang Janke: Archaischer
Gesang. Pindar – Hölderlin – Rilke. Werke und Wahrheit, Würzburg 2005.
[2] Rainer Maria Rilke & Norbert von Hellingrath: Briefe und Dokumente, Göttingen 2008. Friedrich Hölderlin: Pindaruscommentaren, vertaald door Eric Bolle met illustraties door
Marcel Wesdorp.
[3] Rilke:
‘Lied van de zee’, vertaald door Peter Verstegen, geciteerd door Jan Oegema: Rilke en de wijsheid. De kunstenaar als
leraar, Amsterdam 2021, 133.
[4] Eric
Bolle: ‘Rilke, een leerling van de dood’ in het webtijdschrift Streven. Onder andere ook over de Rilke-duiding door Blanchot (zie noot 5).
[5] Maurice
Blanchot: ‘De blik van Orpheus’, vertaling Frank Vande Veire, in: Het sublieme gemis. Over het geheugen van de
verbeelding, Antwerpen 1993, 218-219.
[6] T.a.p. 221.
[7] Rilke: ‘Von
der Landschaft’ (1902), SW V,
522.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten