De veelbesproken
demonstratie tegen het Belgische coronabeleid, gekaapt door Vlaams Belang, trof
me zeker ook qua taal. Dan doel ik niet eens op de term ‘dictatuur’, waarin de Lage
Landen volgens de overkoepelende organisatie Samen voor Vrijheid veranderen. Of
op het begrip ‘vrijheid’ zelf, dat voor mij inmiddels zo onnavolgbaar geworden
is dat ik het louter nog wantrouw.
Nee, mij troffen twee
grotere verbluffendheden.
De eerste ritmeert
de communicatieadviezen die Dries Van
Langenhove gaf: ‘Samen
voor Vrijheid brengt mensen samen bla bla tegen bla bla over alle grenzen heen
bla bla’. Nou mag het digitale wapen dat hier wordt ingezet dan wel Telegram heten, de afkortingen die dat medium in zijn
analoge tijd te zien gaf waren van een andere aard dan Van Langenhove met ‘bla
bla’ presenteert.
Voordat ik dat
uitleg, moet het me in mijn functie van schoolmeester van het hart dat de
spelling niet klopt. Het is ofwel ‘de blabla’, als zelfstandig naamwoord ofwel,
zoals Van Langenhove hier wil doen, ‘blablabla’ als tussenwerpsel. Maar goed,
waarop hint hij?
Als Hollands kind,
ongeveer ten tijde van de
Guldensporenslag, hoorde ik mijn vader schamperen over ‘blablafiguren’
wanneer mensen wel erg vaak het woord namen. Achteraf ontdekte ik dat het dan
vaak academici betrof. Maar toen was me van Gruppo Sportivo al de song ‘Blah Blah Magazines’ bekend,
waarmee gemakkelijke want namedroppende
muziekkritieken werden bespot uit veredelde roddelbladen.
Ik denk niet dat bij Van Langenhove die betekenissen meetrillen. Voor een bondgenootgenootschap
in aanzwelling zoekt hij volgens mij wel de goede verstaander met behulp van hoon.
Of ben ik echt te wantrouwig geworden dat ik in ‘bla bla’ van zijn
communicatieadvies Greta Thunberg hoor? Rond Glasgow
CO26 drukte zij daarmee meer dan eens haar afkeer uit voor klimaatpolitiek
zonder daden.
Mocht ik wel
degelijk goed hebben verstaan wat Van Langenhove deed, dan zou zijn strategie
geheel de tijdgeest volgen. Hij herexploiteert zijn ideologische
tegenpool Thunberg, met een even brutale vanzelfsprekendheid als waarmee de
nieuwe versie van Windows in een hoekje van het scherm, naast de temperatuur, nu ook beurskoersen
vermeldt.
De containerterm
voor zulke herexploitaties is volgens mij neoliberalisme. En wie zich daartegen
zou verzetten wordt automatisch ‘hypocriet’. Want wie kan zich aan de wereld
onttrekken, en wie is zelf een haar beter? Die indruk krijg ik althans ogenblikkelijk,
maar wil daar even verder over nadenken. Volgende keer hopelijk meer dus, samen
met mijn tweede ergernis aan de coronademonstratietaal.
Maar dat het hypocriet-oordeel
zo makkelijk in me opkomt, zal eventuele volgers van dit blog en lezers van
mijn studie
over opinisme niet verbazen. Naar mijn overtuiging is de jij-bak (‘wat
je zegt ben je zelf’) al jaren hét argumentatiemiddel. Wel heel efficiënt produceerde
ik er dan ook voor mijn komende boek, een encyclopedie van de val, een lemma
over.
Uiteindelijk heb
ik het toch maar geschrapt. Ik zal er deze post mee afsluiten, als zogeheten deleted scene:
Hypocriet, De. Figuur die overuren maakt bij debatten op het
internet. Nu steevast de ander, ooit een prototypisch katholieke gestalte. Ik
vermoed dat de oorsprong moet worden gezocht in de omgang met het geweten,
welks bestaan krimpt in een veranderende, van conflicterende belangen
uitpuilende wereld. Om die allemaal te counteren moet het geweten inspanningen
doen die grenzen aan het onmogelijke. Lui als de hypocriet eigenlijk is,
arbeidt hij zonder ophouden omdat de werkelijkheid hem dwingt tot de notoire
improvisatie. Frappant is dat hij zich in de praktijk bewust is van en handelt naar
de onmogelijkheid van zijn onderneming, maar tegelijk in theorie het geweten
boven alles plaatst als leidraad. En dat vooral ook ventileert, in zacht
aangeblazen taal die hij nodig heeft voor zijn voornaamste activiteit: het
goedpraten. Daarmee is de tegenspraak vlees geworden. In de taalventilatie zit
een aantal eigenschappen van de hypocriet: moralistisch, ideëel, betrokken. Dat
laatste uit zich in de term ‘heus!’, die hij bezigt wanneer men twijfelt aan
zijn oprechtheid. Men moet de hypocriet vertrouwen, hij meent het, heus. Zo
niet, dan ligt pathos op de loer, edele
verontwaardiging. Hij is betrapt en gaat in de tegenaanval. Met zijn
halfvolle geweten detecteert hij ‘principes’ bij de ander en laakt de
onbuigzaamheid daarvan. Van zalvend wordt de stem schril, maar niet als die van
de geprangde Nina Simone in ‘I’m just a soul whose intentions are good / Oh
lord, please don’t let me be misunderstood’. De hypocriet ambieert een
biografische benadering en moet duidelijk nog door het poststructuralisme heen.
Daarom drukt hij taal geregeld naar de achtergrond met wijsheden die zo
ruimhartig zijn dat hij zich in de ontstane bomkrater van het zwijgen even
ritueel als bewonderenswaardig blijmoedig kan opstellen. Zijn geestelijke en
opzichtig beleden standpunten manifesteren zich aldus ook beter, in een direct
altruïsme. De ander komt dan zozeer tot zijn recht, dat de hypocriet zelve
oplost tot er niet meer van hem rest dan een façade. Bij de openbaarheid die
hij sowieso betracht, wordt hij een tragische figuur, die medelijden wekt om de
uitkomsten van zijn niet-aflatende inzet. Alles en iedereen wordt beter dankzij
hem en zijn huiveringwekkende goedheid, behalve hijzelf. Gunt hij het zichzelf
niet of durft hij het niet? Misschien floreert hij bij of zwelgt zelfs in de
glorie van anderen.