dinsdag 30 november 2021

Cynisch citeren (1)

 


 

 

De veelbesproken demonstratie tegen het Belgische coronabeleid, gekaapt door Vlaams Belang, trof me zeker ook qua taal. Dan doel ik niet eens op de term ‘dictatuur’, waarin de Lage Landen volgens de overkoepelende organisatie Samen voor Vrijheid veranderen. Of op het begrip ‘vrijheid’ zelf, dat voor mij inmiddels zo onnavolgbaar geworden is dat ik het louter nog wantrouw.

Nee, mij troffen twee grotere verbluffendheden.

De eerste ritmeert de communicatieadviezen die Dries Van Langenhove gaf: ‘Samen voor Vrijheid brengt mensen samen bla bla tegen bla bla over alle grenzen heen bla bla’. Nou mag het digitale wapen dat hier wordt ingezet dan wel Telegram heten, de afkortingen die dat medium in zijn analoge tijd te zien gaf waren van een andere aard dan Van Langenhove met ‘bla bla’ presenteert.

Voordat ik dat uitleg, moet het me in mijn functie van schoolmeester van het hart dat de spelling niet klopt. Het is ofwel ‘de blabla’, als zelfstandig naamwoord ofwel, zoals Van Langenhove hier wil doen, ‘blablabla’ als tussenwerpsel. Maar goed, waarop hint hij?

Als Hollands kind, ongeveer ten tijde van de Guldensporenslag, hoorde ik mijn vader schamperen over ‘blablafiguren’ wanneer mensen wel erg vaak het woord namen. Achteraf ontdekte ik dat het dan vaak academici betrof. Maar toen was me van Gruppo Sportivo al de song ‘Blah Blah Magazines’ bekend, waarmee gemakkelijke want namedroppende muziekkritieken werden bespot uit veredelde roddelbladen.

Ik denk niet dat bij Van Langenhove die betekenissen meetrillen. Voor een bondgenootgenootschap in aanzwelling zoekt hij volgens mij wel de goede verstaander met behulp van hoon. Of ben ik echt te wantrouwig geworden dat ik in ‘bla bla’ van zijn communicatieadvies Greta Thunberg hoor? Rond Glasgow CO26 drukte zij daarmee meer dan eens haar afkeer uit voor klimaatpolitiek zonder daden.

Mocht ik wel degelijk goed hebben verstaan wat Van Langenhove deed, dan zou zijn strategie geheel de tijdgeest volgen. Hij herexploiteert zijn ideologische tegenpool Thunberg, met een even brutale vanzelfsprekendheid als waarmee de nieuwe versie van Windows in een hoekje van het scherm, naast de temperatuur, nu ook beurskoersen vermeldt.

De containerterm voor zulke herexploitaties is volgens mij neoliberalisme. En wie zich daartegen zou verzetten wordt automatisch ‘hypocriet’. Want wie kan zich aan de wereld onttrekken, en wie is zelf een haar beter? Die indruk krijg ik althans ogenblikkelijk, maar wil daar even verder over nadenken. Volgende keer hopelijk meer dus, samen met mijn tweede ergernis aan de coronademonstratietaal.

Maar dat het hypocriet-oordeel zo makkelijk in me opkomt, zal eventuele volgers van dit blog en lezers van mijn studie over opinisme niet verbazen. Naar mijn overtuiging is de jij-bak (‘wat je zegt ben je zelf’) al jaren hét argumentatiemiddel. Wel heel efficiënt produceerde ik er dan ook voor mijn komende boek, een encyclopedie van de val, een lemma over.

Uiteindelijk heb ik het toch maar geschrapt. Ik zal er deze post mee afsluiten, als zogeheten deleted scene:

 

Hypocriet, De. Figuur die overuren maakt bij debatten op het internet. Nu steevast de ander, ooit een prototypisch katholieke gestalte. Ik vermoed dat de oorsprong moet worden gezocht in de omgang met het geweten, welks bestaan krimpt in een veranderende, van conflicterende belangen uitpuilende wereld. Om die allemaal te counteren moet het geweten inspanningen doen die grenzen aan het onmogelijke. Lui als de hypocriet eigenlijk is, arbeidt hij zonder ophouden omdat de werkelijkheid hem dwingt tot de notoire improvisatie. Frappant is dat hij zich in de praktijk bewust is van en handelt naar de onmogelijkheid van zijn onderneming, maar tegelijk in theorie het geweten boven alles plaatst als leidraad. En dat vooral ook ventileert, in zacht aangeblazen taal die hij nodig heeft voor zijn voornaamste activiteit: het goedpraten. Daarmee is de tegenspraak vlees geworden. In de taalventilatie zit een aantal eigenschappen van de hypocriet: moralistisch, ideëel, betrokken. Dat laatste uit zich in de term ‘heus!’, die hij bezigt wanneer men twijfelt aan zijn oprechtheid. Men moet de hypocriet vertrouwen, hij meent het, heus. Zo niet, dan ligt pathos op de loer, edele verontwaardiging. Hij is betrapt en gaat in de tegenaanval. Met zijn halfvolle geweten detecteert hij ‘principes’ bij de ander en laakt de onbuigzaamheid daarvan. Van zalvend wordt de stem schril, maar niet als die van de geprangde Nina Simone in ‘I’m just a soul whose intentions are good / Oh lord, please don’t let me be misunderstood’. De hypocriet ambieert een biografische benadering en moet duidelijk nog door het poststructuralisme heen. Daarom drukt hij taal geregeld naar de achtergrond met wijsheden die zo ruimhartig zijn dat hij zich in de ontstane bomkrater van het zwijgen even ritueel als bewonderenswaardig blijmoedig kan opstellen. Zijn geestelijke en opzichtig beleden standpunten manifesteren zich aldus ook beter, in een direct altruïsme. De ander komt dan zozeer tot zijn recht, dat de hypocriet zelve oplost tot er niet meer van hem rest dan een façade. Bij de openbaarheid die hij sowieso betracht, wordt hij een tragische figuur, die medelijden wekt om de uitkomsten van zijn niet-aflatende inzet. Alles en iedereen wordt beter dankzij hem en zijn huiveringwekkende goedheid, behalve hijzelf. Gunt hij het zichzelf niet of durft hij het niet? Misschien floreert hij bij of zwelgt zelfs in de glorie van anderen.

maandag 22 november 2021

If it's not open

 

Met klimaatverandering en milieu associeer ik in het Nederlands inmiddels twee termen, die elk hun geschiedenis hebben.

Tegen verspilling is er ‘recupereren’. Een ethische activiteit. Desnoods op creatief-artistieke wijze hergebruik je wat voorheen zou worden weggegooid. Uit de praktijk van die gedachte leerde ik in België het woord ‘recupmateriaal’ kennen. Aan de grondstofstatus ontsnapt niets.

Voordien was ik in mijn woonland bij politieke analyses op ‘recupereren’ gestuit. Daarvoor leek de waardering wel niet erg groot. Het heette schaamteloos of goedkoop dat ideeën van anderen voor het eigen karretje gespannen werden.

Uit mijn geboorteland, nog een paar eeuwen eerder, herinner ik me dan weer wielerreportages waar heerlijk gedetailleerd gebabbel van Jean Nelissen opklonk. Als hij een renner zag ‘recupereren’, dan pufte die atleet na een inhaalsolo uit in het wiel van een collega. Deze betekenis blijkt echter niet exclusief Noord-Nederlands.

Tot slot vermeldt Léon Werth in zijn tweedewereldoorlogsboek Adieu Parijs een nieuwe dimensie van ‘recupereren’. Hij ontwaart een geknapt elastiek rond eigendom als burgers profiteren van de chaos en het geweld door zich spullen toe te eigenen. In het Nederland uit de bange jaren veertig heette dat volgens mij ‘organiseren’.

Grappig dat Werth al de betekenis kent van grondstoffenhergebruik. Des te vreemder dat we heden nog klungelen met producten, door er, aangemaand door Black Fridays, eindeloos nieuwe aan te schaffen. Dat er überhaupt winkels durven te bestaan met 1 eurowaar van zogeheten prijsvechters, de kiloknallers onder de ondernemers!

Dit zeg ik onvermijdelijk vanuit een ruimer budget dan velen die zulke winkels aandoen en het zich niet kunnen permitteren om meer geld neer te tellen voor gecertificeerde waar (bio, groen). Toch zou je hun de vraag kunnen stellen wat de lol is aan een plastic flutlampje dat na een uur de geest geeft.

Die vraag dringt zich op vanwege het tweede woord dat ik met het klimaat verbind: ‘urgent’. De nood is domweg te hoog; ook voor mijn taalallergie die deze term niet verdraagt. Natuurlijk hoort ‘urgent’ van oudsher bij spoedingangen en problemen die voorrang verdienen. Maar blijkbaar heb ik er iets anders mee, iets spiegisch dat een trauma doet vermoeden.

Misschien dit. Toen ik me in literatuur begon te verdiepen, was ‘urgent’ een paswoord waarmee autoriteiten van mijn generatie het belang van die teksten verdedigden. Raar vind ik dat ik dit, volkomen ijdel, met hen eens was over mijn eigen boeken, maar niet overtuigd raakte van andere literatuur, recent en historisch, die hun stellingen moesten bewijzen.

Teksten die dus, Vlaams-politiek, ‘gerecupereerd’ werden.

Dat ik heb besloten een dikke huid te kweken voor ‘urgent’, ligt aan desastreuze ontwikkelingen die onze planeet doormaakt. Uit de inleiding van de bloemlezing Zwemlessen voor later (2020) door de Klimaatdichters: ‘De urgentie die we voelen komt voort uit een verlies en het verdriet, de angst en de woede die daarmee gepaard gaan’.

Ook wetenschappers geven het urgentiesein. Wanneer er tabellen en grafieken bij worden geplaatst is dat prettig streng. Maar door een interview kreeg ik de indruk dat er iets aan voorafgaat, waarvan de relevantie me ontgaat: ‘een gevoel van urgentie’. Reduceert dat juist de onomstotelijkheid niet? Of maakt ‘voelen’ deel uit van een strategie die dan nooit retorisch is?

donderdag 11 november 2021

Een grote achtender

 


 

 

Eindelijk schiep beeldend kunstenaar Anne Semler (*1947) een aparte ruimte voor het woord. Haar verhalenbundel Imbosch vernoemde ze naar een heuvelachtig idyllisch natuurgebied van nog geen 15 vierkante kilometer aan de zuidoostkant van de Veluwe waar ze geboren werd en, grotendeels, haar jeugd doorbracht. Ik weet alleen niet of ik van verhalen mag spreken.

De teksten zijn ultrakort en registreren een gebeurtenis die, zoals dat heet, een onuitwisbare indruk heeft achtergelaten. Samen doorlopen ze in de derde persoon chronologisch de jeugd van Anna, de hoofdpersoon aan wie Semler een betekenisvolle variant op haar voornaam geeft: de papieren versie spiegelt zichzelf, zodat er tegelijk een Inbosch ontstaat. Dat hoort misschien wel bij het genre. Met enige regelmaat geeft het hier de nevenschikking ‘Anna is xx[jaar] en…’ De eerste leeftijdsaanduiding in de bundel is tien, en de laatste achttien. Vormende jaren dus, of in ieder geval de tijd waaraan herinneringen het sterkst zijn.

Aan het grillige geheel brengt dit tellen een basisritme, het begin van eenheidsschepping. Net zoals in Imbosch losse woorden dat bewerkstelligen die, om de zoveel pagina’s opduikend in diverse corpsen, grijstinten en hoeveelheden, de registraties als het ware picturaal onderbreken. Die kerntaal legt niet zozeer uit, maar doet iets met een mythische geografie. Meer dan eens valt bijvoorbeeld het woord ‘Kouwerik’, en ‘Varkenslaagte’, en ‘Hindenberg’. Alsof het herhaald uitspreken Semlers geheugen activeert. Of zijn het vlaggetjes op de stafkaart van het jeugddomein dat Imbosch her en der ook met foto’s laat zien?

Subtiel wijkt Semler van conventies af. Kijk maar naar de openingszin: ‘Een klein, blond meisje in een zomerjurkje bekijkt voor het eerst in haar leven heel aandachtig de voorjaarsbloesem van een paar kromme, dunne bomen die naast het kippenhok staan’. Ik heb alles onderstreept wat volgens de oer-Hollandse kunst van het weglaten overbodig zou heten. Aandachtig bekijken, het staat er, is echter het programma. Daarbij hoort evenmin de laaglandse kunde van het morele oordeel. Nee, Semler legt zo nauwkeurig mogelijk iets vast, ‘zonder romantiek of sentiment’, zoals het in haar bio staat. Aandacht geven is kennis vergaren, een proces dat nooit zou mogen stoppen. Voor Anna heeft Semler het ene bijvoeglijk naamwoord na het andere nodig, dat haar precisie vergroot. Toch blijft Imbosch een dunne bundel en lijkt benoemen niet per definitie uit te monden in direct begrip.

Dat kippenhok uit de openingszin krijgt lading aan het eind van de betreffende registratie, doordat er een haan de kop wordt afgehakt en vervolgens, zoals ook stedelingen weten, wegrent, ‘een spoor van bloed op gras en dennennaalden achter zich latend’. Een mooi beeld voor de verhalen zelf, die soms gruwelijk zijn maar ook feestelijk en die altijd hulpeloos naar de bron willen. En een bloedspoor keert letterlijk terug in een verhaal over intrusie. Adelijken uit de stad komen met rijke vrienden jagen, eten een deeltje van de buit, laten de overgrote dode restanten achter, net als een edelhert, ‘een grote achtender’, dat door minstens één kogel is geraakt en na drie dagen spoorzoeken dankzij ‘bloeddruppels op bosbesstruiken’ eindelijk in een kuil wordt gevonden, brullend van de pijn. Het krijgt alsnog een genadeschot. En in het slotverhaal is het de inmiddels achttienjarige Anna zelf wier bloed stroomt wanneer een herdershond haar in het bovenbeen bijt.

maandag 8 november 2021

Druppendheden

 

 

 

Zo ben je even van de wereld afgewend en blijkt er van allerlei voorgevallen.

Over de naam van dit weblog hangt plots straling van een film die Honey Pot heet, gemaakt door het controversiële kunstcollectief KIRAC. Ditmaal heeft het een studente filosofie bereid gevonden haar lichaam experimenteel uit te besteden aan een rechts-radicale filosoof die al gepromoveerd is. De filmtitel verwijst naar een spionagetechniek om mannen te chanteren.

Ik weet niet, mij klinkt het James Bond-achtig, en nu is daar dus een laaglandse variant van. Zelf voel ik vooralsnog geen aandrang na de trailer de film te bekijken. Uit plaatsvervangende schaamte voor het mannelijke object, maar ook voor de studente filosofie wier wetenschappelijke methodes me treurig stemmen.

Dus zelfs na een lawine niet-Twitter-opinies, van links tot rechts, kan ik niets vinden van Honey Pot. Hooguit bevreemdt het te snappen dat in het plaatje van mijn blog Winnie the Pooh met zijn kop nu ook beklemd is geraakt in een geslachtsdeel.

 

En dan. Friture Kombuis is niet meer, sinds een maand of wat. Ons jaarlijkse bezoek aan Oostende was sinds corona onderbroken. Toen we vorige week eindelijk terug waren, was de opengeklapte mossel verdwenen die als uithangbord diende (en door Honey Pot ook al dubbelzinnig wordt).

Een geheimtip was dit restaurant zeker niet. Grootstedelingen konden er hun authenticiteitsidee op kwijt. Het afscheid van Friture Kombuis blijkt al bezongen. Ook hebben we aan tafel BV’s gezien. Hoe vaak zaten we daar immers uit de zee te schransen – een beter woord is er niet?

Toch bracht de Koningin der Badsteden evenzeer iets nieuws, uitgerekend bij een bakker waar we ook al jaren komen. Maar liefst drie soorten koffiekoeken bleken ‘ingezegend voor Sint-Hubertus’. De anijs die er volgens de vakliteratuur in schuilgaat proefden we niet, maar veranderden we met onze buikjes vol, anders dan Winnie, dan minstens in superjagers?

 

In zee vingen we, ter hoogte van Mariakerke, Pillage of the Sea van Rosa Barba. Dit beeld kadert in de tentoonstelling Beaufort 2021. Door de vloed konden we niet dichtbij komen; ik werd geïntrigeerd door een stapel platte stenen. In werkelijkheid bleek het om zakken van textiel te gaan, volgegoten met beton. Ik bleek niet de eerste die er halt bij had gehouden.

Op de zakken staan namen van wereldsteden die, onder de huidige ontwikkelingen van het klimaat, onder water zullen lopen. Eens te meer een gepast kunstwerk bij het begin van Glasgow COP26, met wat goede wil vanuit Oostende over de Noordzee te bereiken per boot, via de monding van de Clyde.

Minstens zo relevant toont Pillage of the Sea zich voor het klimaatplan van de Vlaamse regering, die elektrische auto’s wil voorschrijven. Waarom worden deelauto’s niet verplicht, waar is het breekijzer van rekeningrijden? Waarom niets over salariswagens die vervuiling blijven bevorderen? Desnoods te vervangen door speed pedelecs, toch?

Wéér maatregelen die rijken kunnen bekostigen, en misschien zelfs de middenklasse niet meer. Laat staan het precariaat dat op (wegbezuinigd) openbaar vervoer is aangewezen en hautain ‘in het zak wordt gezet’. Bijna simultaan raakte nota bene onderzoek van Oxfam bekend dat zo voorspelbaar pijnlijk is dat ik het copy-paste. De rijkste 1 procent van de wereldbevolking stoot twee keer zoveel CO2 uit als de armste helft. Dat betekent dat zo’n 70 miljoen mensen dus twee keer zoveel uitstoot veroorzaken als de armste 3,5 miljard mensen.

 

Wie zullen uiteindelijk waar wonen? Pillage of the Sea refereert aan Algiers, Bangkok, Rio de Janeiro, Miami, Jakarta, Havana, Koeweit-stad, Madras, Manila, Dublin en Buenos Aires. Met wolkenkrabberij zullen vermogenden allicht de voeten droog kunnen houden, maar de overgrote rest?

Als hobbyfiloloog ben ik bovendien gegrepen door bijkomende informatie bij het kunstwerk: ‘De titel – letterlijk vertaald als “plundering door de zee” – verwijst naar een gedicht van Emily Dickinson. De zee maakte het haar onmogelijk om nog woorden voort te brengen, en beroofde haar zo letterlijk van haar woorden. Tegelijk roept het een onmogelijk denkbeeld op van een plundering van de zee, die niemand toebehoort.’

Google geeft me echter geen Dickinson-tekst en verwijst onverbiddelijk terug naar dit beeld vlak bij Oostende. In gedicht 1267 zegt het Amerikaanse genie wel: ‘Accept the pillage / For the progress’ sake’ (in de mij beschikbare, tweedelige vertaling van Peter Verstegen: ‘Aanvaard de roof maar / Je kwam er verder door’).

Daarmee volg ik de oude nummering van Thomas H. Johnson. Hij had onder 1470 ook een kwatrijn dat de recentere editie van Ralph W. Franklin herordent op 1504 en dat afgaand op mijn boekenkast onvertaald bleef:

 

The Sweets of Pillage, can be known

To no one but the Thief –

Compassion for Integrity

Is his divinest Grief –

 

Ik durf hier zelfs niet aan te beginnen. Die komma na vier woorden! Dat vernietigende ‘no one’ dat het optimistische ‘known’ weergalmt! Een pot mosselen voor wie dit in het Nederlands weet om te zetten.

 

En toch en dan. In hoeverre verschilt een vertaler van een dichter? Een andere Peter toont zich in 2050, jaar waarin Rosa Barba’s beeld allang onder water zal staan, het lekkerste uit de zee vergiftigd naar de consument toe komt en het hoofd van Winnie is losgeweekt. Uit die dystopische bundel van Verhelst gaf een recensie dit voorbeeld:

 

Je staat bij het water maar er is geen water.

 

Je kijkt in licht maar er is geen licht.

 

Zo sta je in de branding, de zon
stijgt uit de zilverige verte op,

 

het licht is te fel en uit de verte
komt als een glazen vouw een golf.

 

Zo totaal spoelt de zon over je heen
en vloeit de golf in een zucht uit.

 

In licht kijk je maar het is geen licht.

 

Bij het water sta je maar het is geen water.

 

Faverey in de eenentwintigste eeuw!

Door de Honey Pot-berichtgeving las ik ‘vouw’ eerst even als ‘vrouw’, maar hier metaprovoceert geen camera en waarschijnlijk is de studente filosofie al Master, onderweg naar een proefschrift, terwijl ze, voetjes los op een verandarand, de blues zingt over de doctor met borstharen als bassnaren.

En wat er ook voorvalt, één ding blijft, steeds en steeds weer.


Naschriftje

Ontdek dat Paul Rigolle ook in Mariakerke, bij minder hoog water, Barba’s beeld heeft gezien en beschreven. Voor Dickinson geeft hij dan een link naar een artikel dat de ‘Pillage of the Sea’ bij Franklin determineert op 1456A. Die editie kan ik echter niet raadplegen en het exacte nummer staat evenmin op een overzichtslijst. Wel relateert het artikel deze Pillage aan ‘a delivered syllable’, dat volgens mij verwijst naar een ander gedicht, een relatief bekend kwatrijn: ‘Could mortal lip divine / The undeveloped freight / Of a delivered syllable, / ’T would crumble with the weight.’