Vandaag, maar volgens Wikipedia gisteren, zou Hans Groenewegen 65 jaar zijn geworden. In een klassieke verzorgingsstaat ging hij dan met pensioen
(Nederland) of op pensioen (België). Dit statuut lijkt me niets voor een
essayist, criticus en dichter die zo hard werkte en zo productief was, dat
dagen in zijn tijd 48 à 72 uren zullen hebben geduurd.
Officieel werd
Groenewegen maar 57. Daarbij hoort een miniportie van een nieuw levensjaar
dat hij aanvatte toen hij al, doodziek, tot dadenloosheid was veroordeeld.
Productietechnisch is het reëler om Groenewegen in te schatten als 56-jarige.
Die leeftijd komt me bekend voor. O ja, van Hitler, toen deze in een Berlijnse
bunker zelfmoord pleegde.
Elke vergelijking tussen Hitler en Groenewegen gaat
mank. Dan bedoel ik niet eens dat Groenewegen de zachtmoedigheid zelve was en,
in een zoom van de geschiedenis, veel meer voor elkaar heeft gekregen dan die
humeurige langslaper uit Branau am Inn. Mij gaat het er vooral om dat Hitler de
wereld wou herscheppen in een orde die zijn ongetoetste ideeën zo dicht
mogelijk benaderde.
Speciaal aan Groenewegen was dat hij mensen hun
eigen werelden liet ontdekken. En dat hem dit helemaal geen inspanning leek te kosten.
Sterker, hij was een soort alternatieve energiebron die uit verhalen van derden
steeds meer stroom begon te leveren. Door met hen mee te denken en zich
volledig te verplaatsen, moest Groenwegen dan wel vragen stellen, die genoemde
derden ertoe dwongen hun motieven te expliciteren.
Ik heb nog nooit iemand ontmoet die zo’n
hernieuwbaar vermogen bezit. In mijn geheugen huist wel een extreem andere
dichter. Hij laadde zich voor festivals op om belangstelling te tonen voor
collega’s en die batterij raakte gaandeweg leeg, zodat de man bij het eind van
die sessies louter nog linea recta naar huis wilde.
De ecologische metafoor gebruik ik mede
omdat ik benieuwd ben naar hoe Groenewegen actuele taalontwikkelingen zou inschatten.
Bijvoorbeeld in de kwestie van zuivelproducten, waar volgens
hardliners alleen nog ‘zuivere’ ingrediënten een vermelding zouden verdienen,
in plaats van milde indicaties voor uitvindingen die hen milieuvriendelijk vervangen.
Prachtig dat Greta Thunberg ook in dit taaldebat een logische positie heeft
gekozen.
Thunberg strijdt voor het klimaat, een
onderwerp dat op de achtergrond is geraakt tijdens (of door?) de
coronatoestanden. Hoe zou Groenewegen haar hebben ontvangen? Hij was een natuurfanaat
en een universalist, dus met Thunberg moet hij zeker hebben ingestemd. Maar wat
met het wij-zij-onderscheid dat ze pregnant aanbracht in how dare you-toespraken, die daders aanwezen onder wier passiviteit
quo jongeren slachtoffer waren? Groenewegen zal er minstens ongemakkelijk onder
zijn geweest.
Voor mij is dat onderscheid de
uitzondering op de regel niet te veralgemeniseren. Het klimaat treft elke
aardbewoner en misbruik moet domweg worden aangepakt. Recent miste ik dat
principe in de Belgische marathonoperette over de salariswagen. Er kwam dan wel
kritiek dat elektrische auto’s, zonder fijnstofuitstoot dus, andermaal voor een
happy few zijn, maar onbelicht bleef
dat die dingen veel stroom vergen en het milieuprobleem dus verplaatsen.
En dat constateer ik in een posting
over iemand die Groenewegen heet.
Bij een andere kwestie, die direct over
leven en dood gaat, is taal meer dan ooit
gevoelig geworden. Geweldsopflakkeringen, tot
aan lynchpartijen toe, vallen Gaza andermaal ten deel. Zo kende Hans
Groenewegen deze brandhaard ook, maar bij mijn weten heeft hij het niet
meegemaakt dat ieder woord daarover op een goudschaaltje wordt gewogen en er,
net als bij zuivelproducten dreigt te gebeuren, verboden worden ingesteld. Wel zal
hij het hilarisch gevonden hebben dat daarbij de grootste repercussies bekendheden op sociale
media treffen.
Tussen de Gaza-literatuur passeerde aan mijn ogen een schermafbeelding bij een artikel dat die herwogen taal verklaarde uit impulsen bij een ander onrecht: racisme, zoals aan de kaak gesteld sinds Black Lives Matter. Stelling was dat – andere – sociale media zendingsarbeid verrichten terwijl zogenoemde klassieke media als onbetrouwbaar gelden (volgens politiek volkomen anderen dan die dit gewoonlijk beweren). De passende taal is ontleend aan de academische wereld. Dan is het woord een concept geworden binnen een ‘narratief’, waarmee de wereld restloos verklaard kan. De schermafbeelding illustreerde dat:
Hoe moet universalisme hier werken? Ik ben zo’n idioot die ‘solidariteit’ koestert, maar wat betekent het in deze internetversie? En wat is voor mij als in België uitbottende Nederlander mijn eigen vlag? Of gaat het om een banner?
Groenewegen zou hier minstens bij
grijnzen. Afkomstig uit een intellectueel milieu waar op basis van een paar
woorden altijd een kerkscheuring loerde, wist hij vermoedelijk elk haakje en
oogje te benoemen. Kon hij nu maar even bijlichten! De bedoeling van die nieuwe
termen kan niet genoeg geprezen worden omdat ze genegeerde stemmen erkennen.
Maar hun ecologische effect?
De uitdrukking bij deze termen luidt:
’Ik identificeer mij als…’. Fascinerend. Groenewegen wist zich juist mét
anderen te identificeren. Conform zijn universalisme, maar ook uit een
filosofisch idee van gelijkwaardigheid en verantwoordelijkheid. Emmanuel
Levinas heeft daarover geschreven en er generaties mee heropgevoed. Niet voor
het eerst merk ik dat nieuwe termen nu geesten splijten die in principe
hooglijk verwant zijn. Gelukkig wordt ook elders
vastgesteld dat deze taal, vol met wat ik maar amerikaanslatijnsismen heb genoemd,
niet meer door elke leeftijdscategorie even makkelijk, laat staan overtuigd, wordt
opgepikt.
De laatste tijd groeit mijn onbegrip
over millimeterdefinities van identiteit omdat er gelijktijdig een tegengesteld
fenomeen optreedt: tanende taalbeheersing, juist bij jongere
generaties. (Ach Marc, hoe oud ben je nu, stop hier toch mee, met dat geklaag
van hier tot Goeree Overflakkee.) Hoewel cultuursomberheid van alle tijden is,
blijken nu er meer
redenen voor bezinning. Zowel schrijven als lezen gaat steeds lastiger,
waarbij de tekstomvang en medium bepalender worden.
Iets banaals als een boek, waarin
Groenewegen dusdanig veel tijd
en aandacht investeerde dat die inspanning dinosaurisch
oogt, is toch wel voorbijgestreefd. Ook voor sommige taaldocenten. Recent deed iemand
een bekentenis door
een ‘taboe’ te doorbreken niet geïnteresseerd te zijn in dat soort lezen, spijts
‘een liefde voor de taal’ en ondanks het feit dat een boek ‘intelligent’ zou
ogen.
Kunde en belangstelling en wil lopen hier volgens
mij dwars door elkaar. En dat maakt het extra lastig om een zwiep in de goede
richting te geven met schrijven. Omdat dit samenhangt met gedurig lezen van
teksten, die het toegankelijkst zijn in boeken waarvan het belang, weet
iedereen die begaan is met de toekomst, nooit mag worden onderschat.
Er is in dat verband wel
gerept over de drempel van 10.000 uur, nodig om iets te leren. Dan blijkt
internet geen voordeel. Dat zegt iemand wiens ouders klaagden over het medium televisie,
wier ouders ook zullen hebben gemekkerd, over de uitvinding van de telefoon
bijvoorbeeld. Dus moet ik bij mijn onheilsdiagnose vermelden dat jongeren
nu via sociale media en WhatsApp waarschijnlijk meer tekst tot zich nemen dan
welke generatie ook. Alleen is die taal niet geredigeerd en heeft ze geen omvang van betekenis. Behalve triest voor hen vind ik dit misdadig voor het
milieu, omdat servers al die halfwasproducten opslaan.
En dat constateer ik op internet.
Digitale woordwoeker kenmerkt zich
door meningen,
in zogeheten éénzinsteksten. Over dat feit heeft Groenewegen zich nog, voor
zijn doen pertinent, uitgelaten:
‘Als
we nog in de tijd van de loodzetters zouden leven, sleten alleen de
uitroeptekens en de dubbelepunt. Vraagtekens, beletseltekens en zelfs komma's
bleven glinsterend schoon in de letterkast liggen.’
Misschien verbaast die dubbelepunt. Ik
vermoed dat het ding hier de directe rede dient – en dan niet van het type ‘A
zegt: xxx’ maar van ‘Ik vind: xxx’. Toegegeven, de dubbelepunt kan evengoed worden
ingezet in een redenatie. Maar dan volgt er meestal een conclusie. Een eindpunt
dus, dat niet echt besteed was aan Groenewegen.
De puntkomma zal hem het best gelegen hebben. Hij las en herlas, en wist zo proefondervindelijk wat afscheid nemen behelst. Veel van zijn essays beschrijven het proces van herroepen of nuanceren van een interpretatie die soeverein had aangevoeld. Daar had Hitler wat van kunnen opsteken met zijn destructiedrift.