vrijdag 20 november 2020

Saillant

 

  

Gedienstig vul ik mijn bibliografie aan, wanneer er een nieuw stukje is verschenen. Tot zover veelal de ruchtbaarheid, maar onlangs gebeurde er tweemaal iets met teksten op Neerlandistiek.

Eerst schreef ik een lange beschouwing over De langste adem, het boek dat Arielle Veerman had gewijd aan haar voormalige echtgenoot Joost Zwagerman. Een onthutsend boek, omdat het verhaalt hoe het met manvrouwverhoudingen en met de cultuurindustrie gesteld is.

Mijn tekst ontlokte een wemeling van comments. Ze gingen zelden over mijn beweringen, noch over die van Veerman. Wel over de dichter Nijhoff, een overeenkomst die ik zelf veeleer zag als verschil – dat ik tot overmaat van ramp beroette door in een reactie te stellen dat Nijhoff door zijn collega’s werd gewaardeerd.

Ik bedoelde: Nijhoffs werk.

Unvollendet bleef nog een raadsel dat de comments opriepen: dat er over Zwagerman een biografie in de maak is. Uit het vele dat reeds over zijn privéleven naar buiten is gekomen blijkt immers dat hij vooral een kantoorleven leidde. Maar ook dat hij heel wat contacten onderhield –misschien wil de biografie een tijdsdocument worden?

Verder recenseerde ik uitgebreid (deel 1 - deel 2) de studie Dit is geen vrouwenboek van Corina Koolen. Daarover bleef het stil. Hoewel, van wat ik als niet-lid kon zien werd op de Facebook-account van Neerlandistiek geprotesteerd tegen de ‘racistische en validistische titel’ van mijn artikel.

Die titel luidde: ‘De beate mongoloïde glimlach van de wereld’. Tussen aanhalingstekens, want het betrof een citaat. En wel van een tekstfragment dat door een groot testpubliek van Koolen als hoog literair was ingeschaald. En waarover de literaire kritiek soortgelijk oordeelde.

De Facebookster zag dat, net als ik, kennelijk heel anders. Maar wat er racistisch is aan het citaat, ontgaat me. Dat steekt. Als witte persoon mag ik geen ervaringsdeskundigheid met racisme hebben, mij bekruipt wel degelijk verontwaardiging bij het zien van, actueel, de televisie-episode Mangrove, uit de reeks Small Axe door Steve McQueen.

Hoe zou de auteur van het citaat de racismediagnose van de Facebookster opvatten? De moeilijkheid was bovendien dat er een emoji achter stond van een boos of huilend gezichtje. Een plaatje in plaats van een argument voor een zware aantijging.

Er doemt nog een ethische hinderpaal op: hoe kan ik als niet-Facebooker mijn democratische recht gebruiken om te reageren? Ironischerwijs moest mijn recensie weer melding maken van de (door Koolen geraadpleegde) Lezeres des Vaderlands, die aan personen soortgelijke morele verwijten kon maken, zij het vanuit de anonimiteit. De naam van de Facebookster was gelukkig zichtbaar, maar onontkoombaar is dat ik haar ethische bezwaar evenmin kan beantwoorden, tenzij ik me aanmeld bij Facebook.

No way! In het publieke domein, onder het stuk, had ze haar kritiek toch ook kunnen uiten? En had elke burger desgewenst toch mee van gedachten kunnen wisselen?

Verder was het Facebook-commentaar voor mij nuttig omdat ik me moest inlezen in het tweede verwijt. Nu ik weet wat validisme inhoudt – ‘discriminatie, marginalisering en stigmatisering van mensen met een functiebeperking op grond van hun lichamelijke, verstandelijke en/of psychische gesteldheid’ – bespringen me twijfels. Doet het tweede bijvoeglijk naamwoord in mijn titel kwaad? Heb ik dat, door te citeren, verbreid? En zo ja, wat zijn de gevolgen voor literatuur van de Oudheid tot Morgen?

In de marge van haar studie gaf Corina Koolen enige leestips. Ik kende geen enkele titel. Dat tekort kon ik rationaliseren, omdat het volgens Koolen geen boeken zijn uit de hoogculturele niche. Toch hoop ik een ruime blik te hebben. Dus las ik alsnog de roman Marsepeinen vingers van Öznur Karaca, door Koolen aldus aangeprezen:

Dit is de meest ‘literaire’ van mijn selectie, want sterk geschreven en met een onderwerp dat zeer relevant is voor deze eeuw. Het verhaal is naargeestig en bevreemdend, over een Turkse migrantenfamilie in België die simpelweg probeert te overleven. Ik krijg het beeld van de marsepeinen vingers niet meer uit mijn hoofd. Voor de aanhangers van hoge literaire kwaliteit is dit werk van de Vlaamse auteur Karaca een om op het lijstje te zetten.

Het boek speelt grotendeels in Gent en heeft een gezichtspunt dat in laaglandse literatuur helaas nog altijd zeldzaam is. Na enige tientallen pagina’s komt de vaart er goed in en vertelt Karaca een gezinsrelaas dat tot nadenken stemt.

De literariteit die Koolen in Marsepeinen vingers ziet, proefde ik minder. Wel vertoonden de meest dramatische momenten in de tekst een herhaald procedé, waarbij de pijn als het ware verdeeld en doorleefd wordt door een personaal perspectief en ik-vertelling af te wisselen. Ook leerde ik een vakterm nadat een dominante moeder het zwijgen wordt opgelegd door ‘polaire vragen’.

Het belangrijkst aan Marsepeinen vingers dunkt me het wedervaren van een Turkse familie in een vreemde cultuur die makkelijk ‘de onze’ wordt genoemd. Zelf weet ik daar bar weinig van, zelfs niet uit lectuur. Ik vind de recensie-exemplaren niet meer die me lang geleden doorgegeven waren om, als stagiaire bij een kunstredactie, Halil Gür te interviewen. In mijn herinnering waren zijn verhalen basaler – Karaca kan ondanks de schrijnende toestanden een zeker vertelgenot niet onderdrukken.

Google Ngram maakt aanschouwelijk dat ‘migrant literature’ zich pas in 1986 in de collectieve taal nestelde en toen aan een klim onder de onwetenden begon.

In mijn bespreking sympathiseer ik met Koolens houding tegenover literatuur. Vond ik het al leuk dat ze met onconventionele leestips kwam, de aanleiding ertoe is nog leuker. De Groene Amsterdammer wijdde namelijk een nummer aan ‘de beste eenentwintig boeken van de eenentwintigste eeuw’ en op verzoek mochten stervelingen daar suggesties voor aandragen:

Onder de 81 respondenten waren er 34 vrouwen en 47 mannen. Saillant: een stuk of twintig mensen mailden terug zichzelf niet genoeg gekwalificeerd te vinden om een oordeel te vellen, omdat ze vonden dat ze niet genoeg hadden gelezen, of twijfelden aan hun overzicht van de contemporaine literatuur. In deze bescheiden groep zaten gerenommeerde schrijvers, recensenten, hoogleraren en uitgevers. Op twee na waren dit allemaal vrouwen.

De top 5 van superwinnaars was voorspelbaar: Sebald, Houellebecq, Cusk, Littel, Uphoff.

Des te geweldiger dus dat Koolen kwam aanzetten met Öznur Karaca. En met Vijftig tinten grijs als schoolvoorbeeld van fan fiction die dankzij het internet wordt voortgebracht. Het zal wel geheim blijven wat de andere respondenten bewoog. En de redactie? Tussen de autoriteiten stond Koolen vermeld als ‘Koole’.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten