Na een welkome voorpublicatie die het openingshoofdstuk bleek, verscheen in februari 2020 Het lag aan mijn opvoeding dat ik geen
moeite had om Marokkaanse jongens van Molenbeek te accepteren van schrijver
Pol Hoste. Hij baseerde deze roman op ervaringen uit 2003
in de genoemde Brusselse deelgemeente, toen hij er in opdracht van de KVS (Koninklijke
Vlaamse Schouwburg) theaterteksten schreef met Belgische jongeren met een Marokkaanse
achtergrond.
Sinds november
2015, met de aanslagen in Parijs en een klein halfjaar later in en rond Brussel
zelf, is Molenbeek alom berucht en fungeert het als pars pro toto voor een hell hole. Daarbinnen onderging één jongerentype nog
een reductie, als zijnde de aanstichters van het onheil, behorend tot ‘de’
islam. Momenteel heeft in Molenbeek 82% van bewoners een migratieachtergrond.
Deze deelgemeente zou net zoals de Schilderwijk in Den Haag het failliet van de
multiculturele samenleving tekenen.
De tweelandelijke
parallel kan evengoed anders worden getrokken. Decennia voordien, toen de
genoemde buurten werden bevolkt door zogenaamde autochtonen, vond je er geen
dwarsdoorsnee van de bevolking. Welgestelden zaten elders. De buurten waren een
toevluchtsoord voor minder gefortuneerden, wier kinderen evenmin een
florissante opleiding genoten. Al in Het
Belgisch labyrint vertelde Geert van Istendael over een hyperslim Molenbeeks jochie dat in zijn
schoolloopbaan nog net niet werd gedwarsboomd door beschaafde Brusselaars, maar
wel vernederd.
Dit
sociaaleconomische licht werpt Hoste op de deelgemeente waar hij zijn opdracht
krijgt, toen resulterend in de theatertekst La
vie commence à Molenbeek. Anderhalve decennium later hekelt hij verkeerde
investeringen. Niet aan criminaliteitsbestrijding, maar aan onderwijs,
huisvesting en gezondheidszorg mag van hem geld gespendeerd. Vanuit scheve
kansen heeft Hoste ook ethische bedenkingen bij de wettelijkheid van straffen
aan Molenbekers, die zelf legaal zouden zijn beroofd van lonkende
vooruitzichten.
Het lag aan mijn opvoeding kiest evenmin de zijde van welzijnswerkers
die ter plekke proberen goed te doen. Misschien staat hun discours Hoste niet
aan, misschien hun inkapseling in maatschappelijke krachten waardoor ze even verlamd
raken als ambtenaren die, zoals de roman meewarig beschrijft, absurde voorwaarden
trachten toe te passen op aanvragen van een werkloosheidsuitkering.
Maar hoe lees ik
nu? Ik doe aan classificatie door te reppen van een roman en leg die vervolgens
onbekommerd op de werkelijkheid, terwijl de peritekst van Het lag
aan mijn opvoeding geen genre geeft. Het enige verraad aan een opgelegde leeswijze
komt onvermijdelijk van de NUR-code, hier 694, die blijkt te verwijzen naar ‘cultuur-
en mentaliteitsgeschiedenis’. Ook stel ik de ik-verteller doodleuk gelijk aan de auteur. Zo vergaat het
mij steevast bij dit oeuvre dat één grote figuur schept over wie ik me niet slaag
uit te laten met gebruikmaking van comfortabele aanhalingstekens. Anders ligt
dat bij de objecten van diens beweringen.
Tot op zekere
hoogte identificeert Hoste zich met ‘zijn’ Belgisch-Marokkaanse jongens (aan het
eind ontdekt hij niet te hebben samengewerkt met meisjes). Afkomstig uit de
provinciestad Lokeren in het Waasland verhuist hij in de jaren zestig voor zijn
studie naar Gent, waar dik tweehonderdduizend meer mensen wonen. Aan inburgering,
een concept dat in deze roman als zijnde bruut assimilerend ter discussie
staat, levert Hoste zich niet over. Veeleer waant hij zich ‘een vreemdeling in
de vooruitstrevende en toekomstgerichte open stad Gent’. Identificatie grijpt bij
hem ook plaats met ‘foute’ oorlogsvrijwilligers in de Eerste en de Tweede
Wereldoorlog, en met Syriëstrijders.
De onvervaard
kritische blik van de ‘Waaslandse vreemdeling’ bevordert evenmin zijn artistieke
inburgering. Aan de zijlijn blijft ook de literaire schrijver Hoste. Hij bestaat
volgens Het lag aan mijn opvoeding zonder
werkbeurs van het dienstdoende fonds dat daartoe geen motivatie weet te geven,
schetst het boek droog, terwijl zijn personage Karima op soortgelijke wijze constateert:
‘We worden gezien als iets uit het Noord-Afrikaanse verleden dat hier
overleeft. Verloren gevlogen trekvogels?’ Aldus gaat dit boek over wat er zoal
gebeurt wanneer mensen, met welke achtergrond dan ook, aan hun lot worden
overgelaten.
Natuurlijk heeft
Hoste de hoofdmoot van zijn boek gewijd aan Belgisch-Marokkaanse jongeren, die
hun eigen stem van hem krijgen. Vermoedelijk lezen we niet de theatertekst La vie commence à Molenbeek, maar het
voor- en na stadium ervan, het werkmateriaal plus overwegingen achteraf bij het
schrijven, in onbewerkte taal. Bijna integraal worden we geconfronteerd met gesprekken
die geen zelfcensuur toepassen. Wie een roman leest omwille van een plot, zal
hier aan het verkeerde adres zijn. Wel dist Hoste energiek anekdotes op, door
alles ‘recente gebeurtenissen’ te noemen zoals filosofen over ‘grote verhalen’
spreken.
Het is inzichtelijk
te begrijpen wat ‘recent’ heeft ingehouden in de biotoop van de theateropdracht.
Het KVS-project kaderde in een koerswijziging. Daar was in 2001 als artistiek
leider Jan Goossens aangetreden, die het accent onder meer verlegde naar
een ‘stedelijke werking’. Twee jaar eerder was de schouwburg onder
Franz Marijnen verhuisd naar de Bottelarij in Molenbeek, van
waaruit Hoste met zijn Belgisch-Marokkaanse jongens opereert. Zelf zeggen zij
tegen hem: ‘Daarvoor hoefde men ons niet eens de toegang te verbieden. Er werd
avant-garde theater gebracht voor net geklede dames en heren die hun dure
auto’s in de straten van Molenbeek parkeerden. We staken de banden door, braken
de spiegels af, sloegen de lichten stuk, gingen er met de autoradio’s vandoor.’
Voor Hostes
oeuvre is zo’n observatie consequent. Reeds zijn debuut De veranderingen
(1979) stelt lucide dat in openbare bibliotheken tijdschriften te vinden zijn
met artikelen over de drempelvrees van arbeiderskinderen voor openbare
bibliotheken. Dat leidt daar onder meer tot de conclusie dat boeken worden
geschreven voor wie boeken schrijft. Ten tijde van de Molenbeek-opdracht zit de
KVS vlak voor een verhuizing in 2004 naar de Arduinkaai, toen een paar panden
vanaf dagblad De Morgen. Op 20 maart
van dat jaar, vertelt een voetnoot in Het
lag aan mijn opvoeding, viel de Verenigde
Staten, gesteund door Engeland, manu militari Irak binnen. Aan hun
bombardementen, gaat de noot verder, deed België mee. Als lid van een internationale
vrijheidscoalitie.
Naar goede
hostiaanse gewoonte herbergt Het lag aan
mijn opvoeding tevens andere talen dan het Nederlands. Er zijn hele lappen Frans, een voertaal immers in Molenbeek, en
soms Engels. Cynisch is de vraag van de jongens aan de auteur om alles op te
schrijven wat ze zeggen, want de politie doet dat ook altijd. Existentiële dialogen
dus, volgens de facilitator:
‘Iedereen kent je als degene die je bent. Niet
zoals je voor jezelf bent, dat weet ik wel, maar als diegene die je voor hen
bent. Misschien ben je zelfs voor iedereen iemand anders. Dat zou ook nog
kunnen. Maar je bent altijd wel zoals je spreekt.’
Een krachtige
passage. Het feit dat identiteiten geconstrueerd zijn, redeneerde socioloog Nathalie
Heinich, maakt ze niet gelijk
aan verzinsels, rijp voor de prullenbak. Hoste durft het aan voorbij die reflex
te raken. Hij laat zowel overeenkomsten als verschillen klinken. Tegelijk
zetten door hem getransponeerde stemmen redenaties en legitimaties op. Zijn het
dan nog dialogen op basis van uitwisseling? Hoe dan ook argumenteren de
personages uit Molenbeek, en dat is mijn belangrijkste motief om toch van een
roman te spreken, erg hostiaans – zo pertinent en hardnekkig logisch dat ze een
komisch effect sorteren bij tragische omstandigheden. Dat deze jongeren gehard
lijken door het leven, doet niets af aan hun beroerde lot. En laat hen niet
wezenlijk afwijken van hun gelegenheidsreporter.
Niet voor het
eerst in zijn oeuvre vertelt Hoste over zijn eigen jeugd, als zoon van
afgrondelijk onverschillige communistische ouders. Hij meldt dat het leger hem
wel interessant vond omdat hij ‘karaktersterkte’ zou moeten bezitten, gekneed in
hiërarchie en gehoorzaamheid. Gelukkig was Hoste, als bekend uit eerdere
boeken, ook een kleinzoon van een liefdevolle selfmade vrouw, onwankelbaar
onder beproevingen, wier naam Paula Saey blijkt en die door de buitenwereld Leineken
genoemd werd. Wat deze grootmoeder bij wijze van herstelwerk expliciet ‘humanistisch’ betekende voor haar Pol, tracht de schrijver te
zijn voor Belgisch-Marokkaanse jongens.
Hostes identificatie
met hen heeft iets ironisch, omdat hij, geboren in 1947, hoort tot een
generatie die, uitgezonderd nu tijdens de coronacrisis, door de tijd juist begunstigd is
geweest. Zo beschrijft Het lag aan mijn
opvoeding babyboomers ook, geëngageerd en gezond – én verwend tot en met
verblijf op het authentieke Franse platteland, na jarenlang te zijn aangehoord
in therapie. Toch is het contact met buitenbubbelse mensen voor deze generatie niet
helemaal vreemd. Boekenutopisten onder hen gingen ‘de fabriek’ in om ‘de arbeiders’
te bekeren tot bewustwording. Hoste evoceert dat in zijn debuut De
veranderingen met hoofdfiguur Achternet als ‘links revisionistisch
kleinburgerlijk intellectueel’. Wie beïnvloedde uiteindelijk wie, voor zover
standpunten permeabel waren? Ook in Hostes recentste boek zijn de machtsverhoudingen,
ditmaal tussen ogenschijnlijk bevoorrechte autochtonen en achtergestelde
allochtonen, niet eenduidig.
Vooral is de
identificatie met gelovig opgevoede Molenbekers ironisch omdat Hoste vanuit zijn openlijk
politieke afkomst onbekend is met godsdienst. Er zijn kennelijk hogere banden,
die Het lag aan mijn opvoeding – hoe
bitter kan een titel zijn! – meteen benoemt: ‘Eenzaamheid symboliseerde onze
onuitgesproken solidariteit en oversteeg hun traditionele islamisme en mijn
spirituele atheïsme’. Dezelfde ideologische afkomst is er de reden voor geweest
dat, stelt het boek, Hoste ondanks zijn wetenschappelijke kwalificaties werd geweigerd
voor banen in het onderwijs.
De communistische
bloedband lijkt ook aan de basis te liggen van een Gladio-relaas in de roman, waarbij de auteur zou zijn geschaduwd. Op mij in een
studeerkamer komt het enigszins paranoïde over, maar tenminste is er thematisch
een verband met ‘preventief’ als terrorist opgepakte Belgisch-Marokkanen in Verviers, Charleroi, Vilvoorde,
Antwerpen en in Molenbeek zelf. In Het
lag aan mijn opvoeding wordt de Hoste-figuur ook opvallend vaak door de
politie verzocht zijn identiteitsbewijs te tonen. Impliceert dit mede dat hij
in de ogen van de buitenwereld minder een klassiek literair auteur geworden is
dan een strijder?