Ooit ging iemand
die 65 werd met pensioen, inmiddels is er voor deze persoon een kletskassa. Pas dit weekend raakte ik op
de hoogte van dit – in sweet old
Brabant voorkomende – fenomeen, terwijl het al even blijkt te bestaan.
Iemand die niets meer omhanden heeft en ‘om de eenzaamheid te bestrijden’ een
gesprekje wil, kan het in de rij van die kassa krijgen.
De alliteratie in
kletskassa belooft een spervuur van dialogen,
meer dan zijn synoniem
keuvelkassa dat volgens Google een jaar langer op de teller
heeft. Kennelijk was er onvoldoende vertrouwen in het effect van praten, babbelen en ouwehoeren. Of van converseren,
kouten of kwekken, die wel een alliteratie
hadden opgeleverd.
Zouden medewerkers
er een speciale cursus voor moeten volgen?
De kletskassa
werd uitgevonden door supermarktketens. Cynici kunnen denken dat langer
wachten door het kletsen kan leiden tot meer aankopen (bij de finish staan de
verleidelijkste artikelen), pragmatici merken op dat juist ouderen geneigd zijn
voor te dringen.
Maar wat mij frappeert is dat hier iets op bedrijfsniveau wordt uitgeprobeerd
dat onder beheer van de overheid stond.
Het welbevinden
van bepaalde burgers hoeft niet meer te worden uitbesteed. Net als kinderen
onder de twaalf zijn ouderen onvermijdelijk een interessante doelgroep. Hun
belangen worden behartigd door one-issuepartijen.
Maar uit die politieke boezem hoort eigenlijk iets anders te komen dat de koopkracht
garandeert, dankzij de AOW die in
1956 begon.
Demografisch zouden pensioenen niet meer evident zijn. Te
veel mensen worden te oud. Mij intrigeert de ideologische weerstand. De signalen
om dit basisrecht op te heffen kwamen vroeg. Pal na de zogenaamd verkwistende jaren
zeventig hadden Jacobse
en Van Es al een oplossing. Er hoefde louter geïnvesteerd voor autochtonen die
de handen uit de mouwen staken en die het gogme
hadden nieuwe markten aan te boren. ‘De miljoenen van de pensioenen, de miljarden van het gas’: met deze inkomsten
kregen sommige burgers wat hun toekwam.
Satire uiteraard,
maar de kletskassa had er een selectief publiek door gekregen. Al was het om
één taal tot standaard te promoveren die nooit heeft bestaan. Gelukkig heet praten
niets te kosten, in tegenstelling tot gebakken lucht geloof ik.
Zou het pensioen ooit
onomstreden zijn geweest? In de Verenigde Staten lag de hoogste
belastingschaal op 92%. Dat weet ik uit een boek over Coca-Cola, waar de baas
dit tarief schokken moest. Wel ontving hij na terugtreding, behalve een
adviseurshonorarium van 20.000 dollar per jaar en wat inkomsten uit zijn aandelen
ter waarde van 250 miljoen dollar, elke maand een portie van zijn
staatspensioen.
In dit voorbeeld staat rechtvaardigheid ter discussie: moet
iemand gebruikmaken van een basisrecht wanneer zelfbedruiping volstaat?
Een ander type rechtvaardigheid kreunt onder het besef dat babyboomers ook in het slotstuk
van het leven de mazzel van een inkomensgarantie kennen. Geinig, na revolutionaire
overtuigingen uit hun jeugd. Een pensioen wees op stabiliteit, wat burgerlijk kon zijn. Opnieuw is al vroeg
een tragische scheiding van geesten te ontwaren. De revolutie zou officieel namelijk
zwakkeren ten goede moeten komen, maar zelfs de iets oudere Roel
van Duijn beweerde toen al:
‘Wij provoos
aksepteren het anarchisme als (antipolitieke) tejorie. We zien de tejoretiese
mogelijkheid van een anarchie. De praktiese verwezenlijking lijkt mij ver van
de rejaliteit. De arbeidersbeweging is ingedommeld achter de teeveetoestellen
in zelfgenoegzame tevredenheid over de behaalde resultaten: ouderdomspensioen
en arbeidsvitaminen.’
Dit idee van permanente beweging zal ten grondslag liggen aan
nieuws dat ertoe aanzet hypocrisie te
ontwaren. Ik denk bijvoorbeeld aan het bericht dat Mick Jagger, uit Van Duijns
bouwjaar, al vroeg in zijn Stones-tijd een levensverzekering had afgesloten.
Mogelijk sorteert zo’n effect omdat Jagger een zelfstandige is
die van stonde af vrijwillig buiten de overheid om heeft geopereerd. Heden zijn
er door de afname van vaste dienstverbanden echter nogal wat verborgen
werklozen wier virtuoos
vage statuut (zzp’er) de schijn van ondernemerschap hoog moet houden. Moeten
kunstenaars de idee van permanente beweging helemaal genegen zijn? Dan zal de
vooronderstelling ongeveer luiden dat ze als consequentste mensen ter wereld
door een pensioen zouden worden beledigd in hun nooit aflatende scheppingsdrift.
Hoe treurig het verschil met de werkelijkheid. Dateert de
AOW dus van na de Tweede Wereldoorlog, uit brieven van kleinkunstenaar
Jean-Louis Pissuisse blijkt dat er vlak na de eeuwwisseling al ideeën rezen
over een Pensioenfonds
voor Artisten, die decennia
later hun beslag kregen. Toen ging het nog maar om liefdadigheid.
Aan de andere kant is zeker in kunst zoveel concurrentie gekomen
dat zwijgen in de vorm van een (vroegtijdig) pensioen uitkomst kan bieden. Ik
moet denken aan Christine
D’haen, de grote schrijfster die na haar 65e tot een
verbluffende productie kwam. Haar ultra-originele boek Schreef in de aarde, dat louter
brieven aan haar bevat, wilde ze eerst afsluiten met een missive van het Letterenfonds. Vriendelijk ried het haar aan te genieten van haar vrije tijd – en geen werkbeurzen
aan te vragen voor nieuwe projecten.
Uiteraard kan zo’n economisch argument voorkomen de
kunstenaar te confronteren met een verdict dat gênanter is. Wie wijst graag op het etaleren van achterhaaldheid
in postjeugdig werk? Al was het om geen strijdvaardig antwoord te krijgen over the survival of the fittest, waarbij
aanpassing, en dus opportunisme, het zou winnen.
In dat darwiniaans perspectief kan ten slotte taal zelf
worden bezien. Voor Elisabeth Costello,
auteur-personage van J.M. Coetzee, is banaal
een term die ‘should be retired’. Woorden komen en gaan, dus is het de vraag
hoe lang de eeuwigheid duurt die ‘kletskassa’ gaat trotseren. Iets zegt me dat
er meer kans is voor het digitale winkeltje dat Albert Heijn nu uittest. In het
persbericht staat wel nog geen ander jargon dan plug and play en grab and go.
Maar de alliteraties lonken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten