1.
Volkomen verloren gereden door de hyperadequate fiets-gps vroeg
ik, aan de voet van Medina-Sidonia, in mijn beste gebarentaal aan de ober van
een wegrestaurant waar de camping lag. Eerste rotonde rechts, tweede rotonde
links, begreep ik. Maar hij bleef praten, met meer armbewegingen, waarop mijn
verwaande middelbareschoollatijn zo mogelijk nog minder vat kreeg.
Dat zijn antwoord op mijn vraag een dubbelspoor kende, daagde mij
pas echt toen we die eerste rotonde hadden bereikt. Er was een klim van
minstens vijftienhonderd meter aan voorafgegaan, met klassieke haarspeldbochten
die telkens de hoop lieten vervliegen. Ons bepakt gezin haalde een snelheid van
drie tot vijf kilometer per uur. Geregeld moesten we afstappen.
De ober had bij zijn antwoord dus een kritische repliek gevoegd:
waarom in hemelsnaam met de fiets naar de camping?
Dat kruisverkeer in de communicatie, bedacht ik later in vlakker
landschap, is voor mij poëzie. Gedichten lezen is niet alleen interpreteren,
maar zeker ook: op de proppen komen met een tegenoffensief.
Het is nodig. Mij heeft het altijd gehinderd, afhankelijk te zijn
van een taalgevoel dat zich tot mijn privéradar beperkt. Luisteren en lezen
heft dat tekort maar gedeeltelijk op. Luceberts
regels ‘maar mij het is blijkbaar is wanhopig / zo
woordenloos geboren slechts / in een stem te sterven’
worden volgens mij pas grafschriftwaardig wanneer ‘een’ als ‘één’ wordt
begrepen.
Wat een opluchting dat lezers te hulp kunnen schieten. Als het
goed is, bieden dichters bij hun stellingen voldoende ruimte om de opties van
alternatief door derden te wegen.
2.
Ik las op de e-reader Jemig
de pemig! van Ewoud Sanders, over de taalvernieuwing die Koot en Bie in het
Nederlands gebracht hebben. Van dit onderwerp, met name Jacobse en Van Es,
dacht ik uit mijn hoofd wat te weten, maar indertijd blijkt een kranslegging
bij monumenten van De Ruyter, De Witt en Van Oldenbarneveldt wegens hun
ondernemerschap, als collega-vrijejongens, me te zijn ontgaan.
De meest gebruikte frase in Jemig
de pemig! is ‘zoals al gezegd’ en demonstreert haar eigen redundantie.
Sanders betoont zich een brave studax. Onbedoeld schept hij een minder
florissant beeld van de heren Koot en Bie, in elk geval over mijn punt van
ruimte voor een alternatief. Wanneer zij eens tegenwind kregen, schoten ze in
de verdediging.
Met name Van Kooten stelt teleur in een afwerende reflex op
christelijk protest tegen het liedje ‘Stoned als een garnaal’,
of bij extreemrechtse sympathieën voor het politieke programma van Jacobse en
Van Es. Alsof alles wat onwelgevallig is aan de wereld principieel op afstand
moest blijven. Hij bestreed nota bene minderheidsstandpunten; de opinie van
Koot conformeerde zich aan verwachte visies.
Die onverwachte hautainiteit van een innemende persoonlijkheid
deed me denken aan Remco Campert, als Vijftiger nog zo’n prototypische
vernieuwer. De vroege bundel Dit gebeurde
overal is me dierbaar, maar ik vrees dat het ‘gemompel van bedelaars’ dat
Campert daar restloos afwijst ten gunste van zijn swingende wereld behoort tot
een even onontkoombare werkelijkheid als die Van Kooten niet verdraagt.
Die persoonlijkheid moet juist los van de wereld zelfs
authenticiteit garanderen. Een geruchtmakend vroeg gedicht van Campert bewijst
het:
Alles zoop en naaide
heel Europa was één groot matras
en de hemel het plafond
van een derderangshotel.
En ik bedeesde jongeling
moest nodig
de reine berk bezingen
en zijn bescheiden bladerpracht.
Merk op dat de dichter hier van zichzelf een publiekspresentatie
maakt, met een gevoel voor welke relativering wordt gewaardeerd.
Of is het flauw de ontwikkeling van Campert buiten beschouwing te
laten? De vraag is misschien of hij zich ontwikkeld heeft? Is ‘het café’ niet
altijd de habitat gebleven? Betaamt het daarom om burgers met milde maar
besliste spot uit die habitat te weren? Samen met selecte soortgenoten voor ons
eigen?
Ik weet niet of het aan ‘de poëziekritiek’ of aan de
voorleesvriendelijkheid ligt dat Camperts bekende
lange gedicht ‘Lamento’ zo’n grote reputatie heeft, maar voor mij is het
een overschatte tekst die met knipogen naar Van Ostaijens klassieke
‘Melopee’ zijn pretentie blootlegt. Campert toont hier hooguit dat van de
Vijftigers Lucebert wél een muziekdichter was. ‘Lamento’ verandert de
stijlfiguur van de ellips in een kant-en-klaar-saus uit de supermarkt. Het is
een als spiritual verkleed hoempawijsje en duldt geen tegengeluid. Welkom is
alleen sentiment, dat de verschijningsvorm heeft van verfijnde aarzeling.
Samen met onder meer Van Kooten is Campert vereeuwigd in
lolligheid op een foto bij een bezoek aan Hugo Claus, aan wiens talent ook zij
zich warmden. Diens misschien wel beroemdste vriend Guy Verhofstadt is onlangs
gekenschetst als liberale vernieuwer. Hoe moet ik dat plaatsen? Deze
politicus lijkt in vergelijking tot de andere twee een absolutist, zo fervent
hij alleen al Europa als zijn project voorstelt.
Alle drie hebben een radar voor de gevoeligheden en verlangens van
de tijdgeest en vertolken wat een gesettelde groep mensen graag hoort om het gevoel
te krijgen kritisch en smaakrijk te zijn. De term salonpopulisme is al gereserveerd voor een ander fenomeen. Elitebehagen dan, of anti-intellectueel intellectualisme? Hoe
dan ook is bij Verhofstadt voor een tegenoffensief geen plaats.
3.
Toen we, mede gegidst door een papieren kaart, in Mérida
aankwamen, belandden we in een optocht met vlaggen. Felle slogans stegen op uit
kelen die goed leken gesmeerd. Die avond begrepen we uit journaalbeelden dat er
in heel Spanje werd geprotesteerd voor waardiger pensioenen.
Hoe zou de oude dag zijn van Verhofstadt, Van Kooten en Campert?
Over de eerste hoeft niemand zich zorgen te maken; als Europapoliticus is zijn
kostje gekocht. De twee anderen hebben gewerkt in decennia dat de banen en
opdrachten voor het oprapen lagen, in een culturele sector waar de overheid
graag bijsprong, in een boekenmarkt die een hoogconjunctuur kende.
De journaalbeelden zagen we in een prachtig, net en goedkoop
hotel, met baliemedewerkers die reuzevriendelijk waren en opvielen door hun
beheersing van de Engelse taal. Volgens ons, want wat zegt dat over wie, waren
het hoogopgeleiden. Later bezochten we een weergaloos klooster in Guadalupe dat
op de Werelderfgoedlijst staat, en de rondleiding was exclusief in het Spaans
en werd afgesloten door een monnik zonder enige gelaatsuitdrukking die zijn
uitleg afsloot met een minutenlang gebed, zijn rug naar de bezoekers toe.
Met mijn gezin sta ik aan het begin van een fietstocht langs de
randen van Europa. Wat betekent dat cruciale project nu precies? En wat houdt
dat in voor het schijnbaar tegenovergestelde, de natiestaat die
voorbijgestreefd heet te zijn?
Daar hopen we een klein halfjaar het een en ander, hopelijk niet
te folkloristisch, bij te beleven. Ik durf te zeggen dat we redelijk ervaren
fietsers zijn internationaal. En dus ook heel wat mensen in allerlei
windstreken meegemaakt hebben. En vandaaruit kunnen beweren dat fietsers bij
route- of materiaalproblemen tot nog toe louter in België letterlijk de rug wordt
toegekeerd.
Uiteraard geven veralgemeniseringen geen pas. Toch staat het nog
op ons netvlies gebrand dat we door Hongarije fietsten in het jaar dat deze
natie een nieuwe lidstaat van de EU werd. Om elf uur ’s morgens bereikten we
een dorpje, waar we het café aandeden. Het zat vol, met uitsluitend mannen die
uitsluitend bier dronken. We vroegen om koffie, uit een kast werd een koffiezetapparaat
getrokken, de stekker ging in het stopcontact – en alle stroom viel uit.
Momenteel bevinden we ons, voor zover de plaatsnamen Medina-Sidonia
en Merida al geen licht hadden doen opgaan, in Spanje. Zo bar als het weer is,
zo warm is de ontvangst.
Tegenstellingen frapperen. Een enkel voorbeeld: we stoppen om
middagbrood te smeren op een speelpleintje. Er staan fitnesstoestellen (voor
het hoge percentage rokers?). Onze kinderen worden meteen benaderd door andere
kinderen die, net als wij gehuld in kleren van de Decathlon, zijn gewapend met smartphones.
Men verstaat elkaar niet, maar Google Translate en een spraakprocessor leggen
eigen contacten. Ondertussen zitten alle ouderen, onder wie de wegkapitein
en ik, op witte muurtjes bij het pleintje. Maar als de autochtonen opstaan,
nemen ze ieder voor zich een stuk dubbelgevouwen karton mee, dat ze al die tijd
onder zich hadden liggen.
Constant blijft de gewaarwording dat we stinkend rijk kunnen
worden, als we onze kleine karavaan kunnen verzilveren: 1 tandem met de mama en
de gourmande,
1 fiets met het taalkundig
genie, 1 fiets met de honingpottist. Al was het maar 1 euro per (verbaasde,
meewarige, enthousiaste, geïrriteerde, vertederde) blik: zouden we dan echte
ondernemers zijn, die werken aan een eigen pensioen? Een omgekeerd toerisme
komt naar je toe deze zomer.