maandag 2 april 2018

Het moment suprème




Begrijp ik dat miljarden mensen zitten te zweten, nu een bedrijf met de door en door betrouwbare naam Cambridge Analytica (niet te verwarren met het Oxford Haarinstituut) iets heeft uitgespookt met privégegevens? Zou het de eerste en enige speler op de markt zijn die interesse heeft in onze opvattingen – en in consumptiepatronen?
Wij mensen, onschuldige bloedjes, hebben op Facebook nota bene het beste van onszelf gegeven, tot en met de overbodigste vakantiefoto. Kennelijk is de profileringsdrang nog even groot als toen kolonialen zich met geweer en tropenhelm lieten portretteren boven een gedood zeldzaam wild dier, één been losjes op de gevulde pels.
Ik las tijdens deze zoveelste onthulling over Facebooks alomtegenwoordigheid toevallig de studie Het geheim van de laatste staat door Paul Frissen uit 2016. Hij zou heden onmiddellijk de zijde van de slachtoffers kiezen want kant zich tegen algehele transparantie. Om goede redenen, zeker in een maatschappij waarbij digitaal zoveel ongrijpbaars voorvalt. Toch ergerde Frissen me, doordat hij transparantie steevast verbindt met utopieën, die per definitie verwerpelijk zouden zijn want totalitair.
Wat een populisme! Ook het dreigen met de gevolgen van technologie is natuurlijk vruchtbaar, zeker wanneer Frissen er een term voor leent die schitterend is: ‘hersenvredebreuk’. Maar hij betoont zich net iets te volgzaam aan Dave Eggers’ romanpamflet The Circle, en berispt me net iets te eenvoudig activisten als Edward Snowden en Julian Assange die juist het gebrek aan transparantie aanklaagden, en ook de democratische besluitvorming wilden verbeteren.
Bij de liberaal in Frissen staat individuele vrijheid voorop, en heet kritiek uit gemeenschapsmotieven paternalistisch.
Toch stemde zijn studie me uiteindelijk redelijk mild wegens haar sterkste deel tegen het einde, dat met ‘Kleine antropologie van het geheim’ een wat wufte titel draagt. Dit hoofdstuk bevat interviews met medewerkers van geheime diensten. Omdat ze alleen anoniem mogen spreken, maken ze een komische indruk, die versterkt wordt doordat Frissen hun beweringen tussen aanhalingstekens in zijn redenaties monteert.
Op die manier wordt een bewering over de betrekkelijkheid van slimme analisten weergaloos: ‘als het erop aankomt, zijn het toch de mensen in de operaties die “op het moment suprème de hete kooltjes uit het vuur halen”, helden die met “gevaar voor eigen leven” het werk doen.’
Het heeft wel iets van een subtiele onthulling dat deze medewerker licht op bezigheden gunt door het circonflex-dakje boven suprême te halveren, maar bovenal charmeert de aanschouwelijkheid van het citaat over de hete kooltjes. Er wordt aldus vuur uit vuur gehaald, terwijl de getuige natuurlijk de spreekwoordelijke kastanjes bedoelde. Op hete kolen kun je in zegswijzenland louter zitten, wanneer je geduld danig op de proef wordt gesteld. Bij veiligheidsdiensten kan men nu eenmaal nooit zijn cool verliezen.
Misschien inderdaad maar goed dat zoiets in het duister gebeurt, voor de personen in kwestie dan. De burger heeft echter niet helemaal dezelfde belangen. Precies op dat snijvlak tussen privaat en algemeen leverde de gevallen prins Laurent recent een open brief, waarin hij zijn versie bracht over een niet-aangekondigd optreden in militaire kledij.
Hij beklaagde zich over zijn lot van beroemde edelman. Nu krijgt zoiets, zeker in België, sneller het odium van Calimero dan van Don Quichotte, maar Laurent deed iets groots. Hij onderkende, zoals vermoedelijk louter een prins kan, een heel leven lang te worden ‘geïnstrumentaliseerd’.
Kijk, wanneer witte academici hun engagement uitdrukken in verwante termen als ‘objectiveren’ en ‘dekoloniseren’ heeft dat iets potsierlijks. Maar een Laurent die daar met ‘instrumentaliseren’ moeiteloos aan meedoet…?
Die witte academici bevestigen met hun patois louter het systeem. Een kwestieus begrip, uiteraard, maar in de protestjaren, toen het meer in de mond genomen werd, legde Václav Havel uit wat het inhield: ‘Wat wij onder het systeem verstaan is geen maatschappelijk orde die door de ene groep wordt opgelegd aan een andere, maar eerder iets waarvan de gehele maatschappij is doortrokken, en een factor die daarvan vorm geeft, iets dat onmogelijk is te begrijpen of is te definiëren kan lijken (want het is eigenlijk alleen maar een principe), maar dat door de gehele maatschappij tot uitdrukking wordt gebracht als belangrijk kenmerk van het leven.’
En Havel ondervond wat het systeem ter plekke inhield, net als Laurent nu. Een belangrijk verschil, denk ik, met spreken van buitenaf. Van witte academici die kritisch willen zijn, wordt verondersteld dat ze woorden als ‘objectiveren’ en ‘dekolonaliseren’ bezigen!
Wie is immers onderwerp en wie lijdend voorwerp?
Ik zou dat verder moeten uitleggen, ware het niet dat ik in een staat van ontkenning verkeer. Mijn directe omgeving is namelijk in de ban geraakt van The Sound of Music, een film die ik altijd ontlopen heb uit veronderstelde zeemzoetigheid. Nu word ik tot aan tafel geconfronteerd met liedjes die zo’n grote vanzelfsprekendheid hebben (‘Edelweiss’) dat ze uitmonden in een huzarenstuk (‘Do-re-mi’).
Bij voorgerecht, hoofdschot en dessert.
Hors concours blijft ‘My Favorite Things’ dat, biechtte ik al eens op, voor wijlen mijn poëzie van enig belang geweest is. Bij die biecht pleegde ik wel geschiedvervalsing, omdat mij eerst leek dat de invloed van elders kwam. Namelijk in de uiterste grenzen die bij dat liedje de improvisator opzoekt op een basaal wijsje.
Veel zinnen om te bekennen dat ik het liedje toeschreef aan John Coltrane. Een instrumentaaltje, luidde mijn overtuiging. Bij de presentatie van mijn debuutbundel kwam het ter sprake, en werd er vanuit de zaal terecht opgemerkt dat het uit The Sound of Music was, met tekst. Daar wilde ik niet aan, maar zocht het thuis zekerheidshalve na.
Verrek. 
Hoewel.
Na kennisname van de woorden had ik alsnog een alibi om het invloedsvermoeden te handhaven. Wat Hammerstein voor Rodgers aan heterogene elementen bij elkaar had verzameld, kende louter het verband van het momentane. Een ervaring die zo gelukkig kan stemmen dat ze geheimzinnig wordt.
En van ‘Do-re-mi ‘ blijken versies in allerlei talen te bestaan. Zodat de gourmande en het taalkundig genie me op lyrische wijze deelgenoot hebben gemaakt van het feit dat sol Spaans is voor de zon.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten