Begrijp ik dat
miljarden mensen zitten te zweten, nu een bedrijf met de door en door
betrouwbare naam Cambridge Analytica (niet te verwarren met het Oxford
Haarinstituut) iets heeft uitgespookt met privégegevens? Zou het de eerste en
enige speler op de markt zijn die interesse heeft in onze opvattingen – en in
consumptiepatronen?
Wij mensen, onschuldige
bloedjes, hebben op Facebook nota bene het beste van onszelf gegeven, tot en
met de overbodigste vakantiefoto. Kennelijk is de profileringsdrang nog even
groot als toen kolonialen zich met geweer en tropenhelm lieten portretteren
boven een gedood zeldzaam wild dier, één been losjes op de gevulde pels.
Ik las tijdens
deze zoveelste onthulling over Facebooks alomtegenwoordigheid toevallig de
studie Het
geheim van de laatste staat door Paul Frissen uit
2016. Hij zou heden onmiddellijk de zijde van de slachtoffers kiezen want kant
zich tegen algehele transparantie. Om goede redenen, zeker in een maatschappij
waarbij digitaal zoveel ongrijpbaars voorvalt. Toch ergerde Frissen me, doordat
hij transparantie steevast verbindt met utopieën, die per
definitie verwerpelijk zouden zijn want totalitair.
Wat een
populisme! Ook het dreigen met de gevolgen van technologie is natuurlijk vruchtbaar,
zeker wanneer Frissen er een term voor leent die schitterend is: ‘hersenvredebreuk’.
Maar hij betoont zich net iets te volgzaam aan Dave Eggers’ romanpamflet The Circle, en berispt me net iets te eenvoudig activisten
als Edward Snowden en Julian Assange die juist het gebrek aan transparantie
aanklaagden, en ook de democratische besluitvorming wilden verbeteren.
Bij de liberaal
in Frissen staat individuele vrijheid voorop, en heet kritiek uit gemeenschapsmotieven
paternalistisch.
Toch stemde zijn studie
me uiteindelijk redelijk mild wegens haar sterkste deel tegen het einde, dat met
‘Kleine antropologie van het geheim’ een wat wufte titel draagt. Dit hoofdstuk
bevat interviews met medewerkers van geheime diensten. Omdat ze alleen anoniem mogen
spreken, maken ze een komische indruk, die versterkt wordt doordat Frissen hun beweringen
tussen aanhalingstekens in zijn redenaties monteert.
Op die manier
wordt een bewering over de betrekkelijkheid van slimme analisten weergaloos:
‘als het erop aankomt, zijn het toch de mensen in de operaties die “op het
moment suprème de hete kooltjes uit het vuur halen”, helden die met “gevaar
voor eigen leven” het werk doen.’
Het heeft wel iets van
een subtiele onthulling dat deze medewerker licht op bezigheden gunt door het
circonflex-dakje boven suprême te halveren, maar bovenal charmeert de
aanschouwelijkheid van het citaat over de hete kooltjes. Er wordt aldus vuur
uit vuur gehaald, terwijl de getuige natuurlijk de spreekwoordelijke kastanjes bedoelde. Op hete kolen kun je in zegswijzenland louter zitten, wanneer je
geduld danig op de proef wordt gesteld. Bij veiligheidsdiensten kan men nu
eenmaal nooit zijn cool verliezen.
Misschien inderdaad maar
goed dat zoiets in het duister gebeurt, voor de personen in kwestie dan. De
burger heeft echter niet helemaal dezelfde belangen. Precies op dat snijvlak
tussen privaat en algemeen leverde de gevallen prins Laurent recent een open
brief, waarin hij zijn versie bracht over een niet-aangekondigd optreden in militaire kledij.
Hij beklaagde zich over
zijn lot van beroemde edelman. Nu krijgt zoiets, zeker in België, sneller het
odium van Calimero dan van Don Quichotte, maar Laurent deed iets groots. Hij
onderkende, zoals vermoedelijk
louter een prins kan, een heel leven lang te
worden ‘geïnstrumentaliseerd’.
Kijk, wanneer witte academici hun
engagement uitdrukken in verwante termen als ‘objectiveren’ en ‘dekoloniseren’ heeft dat iets potsierlijks. Maar een
Laurent die daar met ‘instrumentaliseren’ moeiteloos aan meedoet…?
Die witte academici bevestigen
met hun patois louter het systeem. Een kwestieus
begrip, uiteraard, maar in de protestjaren, toen het meer in de mond
genomen werd, legde Václav
Havel uit wat het inhield: ‘Wat
wij onder het systeem verstaan is geen maatschappelijk orde die door de ene
groep wordt opgelegd aan een andere, maar eerder iets waarvan de gehele
maatschappij is doortrokken, en een factor die daarvan vorm geeft, iets dat onmogelijk
is te begrijpen of is te definiëren kan lijken (want het is eigenlijk alleen
maar een principe), maar dat door de gehele maatschappij tot uitdrukking wordt
gebracht als belangrijk kenmerk van het leven.’
En Havel ondervond wat
het systeem ter plekke inhield, net als Laurent nu. Een belangrijk verschil,
denk ik, met spreken van buitenaf. Van witte academici die kritisch willen
zijn, wordt verondersteld dat ze woorden als ‘objectiveren’ en ‘dekolonaliseren’
bezigen!
Wie is immers onderwerp
en wie lijdend voorwerp?
Ik zou dat verder moeten
uitleggen, ware het niet dat ik in een staat van ontkenning verkeer. Mijn directe
omgeving is namelijk in de ban geraakt van The Sound of Music, een film die ik altijd ontlopen heb uit veronderstelde
zeemzoetigheid. Nu word ik tot aan tafel geconfronteerd met liedjes die zo’n
grote vanzelfsprekendheid hebben (‘Edelweiss’) dat ze uitmonden in een
huzarenstuk (‘Do-re-mi’).
Bij voorgerecht,
hoofdschot en dessert.
Hors concours blijft
‘My Favorite Things’ dat, biechtte ik al eens op, voor wijlen mijn poëzie van enig belang
geweest is. Bij die biecht pleegde ik wel geschiedvervalsing, omdat mij eerst
leek dat de invloed van elders kwam. Namelijk in de uiterste grenzen die bij
dat liedje de improvisator opzoekt op een basaal wijsje.
Veel zinnen om
te bekennen dat ik het liedje toeschreef aan John Coltrane. Een instrumentaaltje, luidde mijn overtuiging. Bij de
presentatie van mijn debuutbundel kwam het ter sprake, en werd er vanuit de zaal
terecht opgemerkt dat het uit The Sound
of Music was, met tekst. Daar wilde ik niet aan, maar zocht het thuis
zekerheidshalve na.
Verrek.
Hoewel.
Na kennisname van
de woorden had ik alsnog een alibi om het invloedsvermoeden te handhaven. Wat Hammerstein voor Rodgers aan heterogene elementen bij elkaar had
verzameld, kende louter het verband van het momentane. Een ervaring die zo
gelukkig kan stemmen dat ze geheimzinnig wordt.
En van ‘Do-re-mi ‘
blijken versies in allerlei talen te bestaan. Zodat de gourmande
en het taalkundig
genie me op lyrische wijze deelgenoot hebben gemaakt van het feit dat sol
Spaans is voor de zon.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten