Vandaag hebben we
afscheid genomen van de locoburgemeester. Dik twee jaar nadat we zijn boezemvriend weg brachten. In de mini-gemeenschap die een straat
mag heten is het nu echt stil. De herfst was nota bene maar net officieel
begonnen toen hij om de hoek, bijna terug van een boodschapje voor de lunch, van
zijn fiets viel. Toen was het al voorbij.
Gelukkig dat er
mensen bestaan voor wie topzwaar metaforisch bedoelde woorden als ‘verbinden’
onnodig zijn. Met zijn lila-lichtblauwe trui en bril met getinte glazen sprak de
locoburgemeester iedereen aan die wilde horen en zwaaide naar iedereen die het
wilde zien. Behoudens een dagelijkse
pelgrimage naar de vaart om de eendjes te voeren, verplaatste hij zich uitsluitend
per fiets.
De eendjes kregen
de restanten van het brood dat elke morgen in een zak voor zijn deur klaar werd
gezet door een andere buur. Dat noem ik, misschien wat makkelijk, een mini-gemeenschap.
Natuurlijk kennen
we inmiddels het begrip ‘deeleconomie’. Het is nog van toepassing ook. Op zijn
koer kweekte de locoburgemeester meticuleus zo veel tomaatjes en prinsesjes (in
Nederland: sperziebonen) dat hij het meeste weggaf.
Onwezenlijk om op deze
dagen verbouwingsgeluid te ervaren van de nieuwe achterburen die aan hun tuin
geen prioriteit geven, zodat ik geregeld op mijn platte dak bolsters van hun
kastanjeboom uit mijn afvoerbuis vis. Deze jonge tweeverdieners communiceren
met geprinte briefjes maar schijnen ook te bellen vanuit de auto.
Om te delen moet
je elkaar eerst kunnen verstaan. Dat was bij de locoburgemeester, geboren en
getogen in Mechelen, voor mij als Hollander niet eenvoudig. In Antwerpen had de
ervaring al geleerd dat het begrip toeneemt naarmate het volume daalt. En op mijn
beurt snapte ik ‘goeiemorgend’ meteen.
Bij de
locoburgemeester voelde ik me sowieso gesterkt, doordat hij van stonde af grappen
plaatste die uitliepen op een soort universeel nazagend keelgeluid. Waarna ik
oprecht en in onbegrip altijd schaterde.
(In Antwerpen had
een medebewoonster van het appartementengebouw me na een week toegebeten dat
zij door mij, omdat ik de deur naar de binnenkoer zou hebben laten openstaan,
‘een valling’ had gekregen.
Zo uitgebreid mogelijk verontschuldigde ik me en nam daarna
polshoogte bij de deur. Een drempel ontbrak! Zou dit zo iemand zijn die denkt
nog één traptree te moeten maar al op het bedoelde niveau is aangekomen?
Het duurde maanden voordat ik uit een andere context de mededeling
alsnog ontcijferde.
Overigens gelooft Louis uit Hugo Claus’ Het verdriet van België niet dat zijn
Bomama in bed ligt wegens een valling, omdat oude vrouwen geen kinderen meer
kunnen krijgen.)
Spoedig konden de
locoburgemeester en wij aan onze deeleconomie beginnen. Hij leverde groenten, wij
lieten onze bereidingen daarvan, en ander baksels, door onze prinsesjes (in
Nederland: kids) aan de deur bezorgen. Waarna klonk: ‘Zeg tegen uw ouders dat
ze vriendelijk bedankt zijn.’
Wanneer driemaal de
deurbel ging of er, meer keren per dag, werd geklopt op het raam, wisten we wie
het was. Hij bracht ook zonnebloemen en legde uit hoe we de pitten eruit konden
krijgen en op smaak moesten brengen.
Nu al missen we
hem. Dat belooft wat voor zijn nabestaanden! Ze hebben geen afscheid kunnen nemen.
Op het gedachteniskaartje stond dan ook een
gedicht van Toon Hermans:
Ga nooit weg zonder te groeten
Ga nooit heen zonder een zoen
(…)
Wat je ’s morgens hebt verlaten
Kan er ’s avonds niet meer zijn
Dit kun je beschouwen
als een reeks aanbevelingen uit De tuinman en dood
door P.N. van Eyck. Op wat onontkoombaar is bereidt een slimme aardbewoner zich
maar beter voor. Dus geen ruzie meer maken zonder het bij te leggen! Bwoeaah. Lief
zijn voor de wereld!
Behalve met een
onstandvastig lichaam heeft de mens rekening te houden met dusdanig stupide ongelukjes
dat het niet-bestaan van God zich ook volmaakt woordeloos openbaart. In onze vaart
bijvoorbeeld zwemmen behalve eendjes ook metaalrestanten – een jong koppel had in
het holst van de nacht een bocht gemist.
Achter de op
Belgische wijze inderhaast opgetrokken vangrail is het aangrijpende
herdenkingstekstje op een geplastificeerd A4tje inmiddels verdwenen.
Van
Reybroucks Para verhaalt onder meer van een militair
die na een geslaagde missie wacht op het vliegveld voor vertrek. Om de
verveling te verdrijven kruipt hij met een maat in de cockpit van een wrak. De
maat drukt op een knop en de schietstoel blijkt nog te werken. ‘Zijn lief was
al onderweg vanuit Duitsland naar Melsbroek om hem op te halen.’
Misschien had iemand
met de handigheid van onze locoburgemeester die stoel gerepareerd. Hij was een echte
fikser. Of hij daarmee ook ‘proactief’ opereerde, weet ik niet. Volgens mij beantwoordde
hij gegeven omstandigheden. Zoals de hoofdpersoon van de film Oh Boy
zijn sigaret, bij gebrek aan alternatief, aansteekt via een broodrooster.
Is streetwise dan
het woord? Ik zou het wensen, gelet op het gemeenschapje dat de
locoburgemeester mede heeft gesticht. Bij het afscheid werd verteld dat hij, ‘zoals
dat toen ging’, op zijn veertiende
van school is gegaan om te gaan werken. Inmiddels spreekt men daaromtrent, geloof ik, van
de universiteit van het leven.
Welke instituut de
opleiding ook mag hebben verzorgd, nu weten we zeker niet meer weg te mogen gaan
zonder te groeten. Wel staat er een Addy Kleijngeld-liedje
op YouTube, in een
uitvoering van Dolf ‘Van Oekel’ Brouwers, dat die Ga-nooit-weg-tekst als
refrein draagt.
Ik hoor het momenteel
liever dan laaglandse regeringen, al dan niet in spe, die zich beroemen op economisch
perspectief of op kansen voor ‘normale’
burgers. Of, aan de andere kant van het spectrum, op wie het meest
recht in de leer is bij de edele sport van het ‘verbinden’.
‘Broere’, zei de
zus van de locoburgemeester vanmorgen.
Mijn slotherinnering
aan hem is non-verbaal. Hoe hij de laatste kastanjes uit bomen gekregen had.
Eerst maakten zijn armen trekkende bewegingen, daarna vouwde hij ze schaterlachend
om zijn hoofd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten