Recent verschenen
er twee artikelen over de literatuurbranche die de somberaar uit mij opdelfden.
Eerst was er een met interviewcitaten doorspekt betoog over de ondergang van fictie, daarna een duogesprek over het failliet van de traditionele uitgeverij.
In plaats van
fictie zou non-fictie de harten van lezers hebben gestolen. Margot
Vanderstraeten poneerde dat consumenten bij het overaanbod, waaronder fake news, in elk geval enig nut uit hun
leesinvestering willen halen. Dat klinkt geloofwaardig; de observatie stond ook
in het
pamflet Eerlijk waar? van Anne
Provoost. Wel vraag ik me af of ontspanning, wegzeilen naar andere werelden, evenzeer
een factor is (of denk ik dat door mijn huidige lectuur van Harry Potter)?
Ook Jeroen
Olyslaegers sprak. Zijn succesroman Wil ontleende
hij aan bronnen over de collaboratie. Dit ‘waargebeurde’
verweefde Olyslaegers in een conventioneel verhaal, waarmee hij zichzelf bleek
te hebben heruitgevonden. Hij nam zich voor die aanpak te handhaven.
De wending die Wil heeft gemaakt, wordt in een groter
verband verklaard door uitgever Harold Polis. Volgens hem is het publiek
dusdanig veranderd dat inbedding in de cultuurgeschiedenis zinloos wordt. Toespelingen
blijven onopgemerkt. Zou een hele
laag uit Het verdriet van België dan
verpulveren? Soortgelijke simplificaties ziet Polis in het vertellen. De
houdbaarheidsdatum van onbetrouwbaarheid – die Polis op jaloersmakend orakelachtige wijze
aanduidt met ‘Je est un autre, weet u
nog wel’ – als artistieke en kennistheoretische strategie zou verlopen zijn.
Autobiografisch vertellen beantwoordt de wensen en capaciteiten van de huidige consument
beter.
Wow, wat een
eensluidendheid! In een reflex dacht ik al dat ze berustte op provinciale
myopie (alle deskundigen kwamen uit Antwerpen). Maar het klopt dat sociale
media de vorm van getuigenissen-zonder-context hebben gelegitimeerd. Toch lijkt
me die survival op basis van wat dan ideologische non-fictie mag heten geen lang
leven beschoren. Wanneer dit de enige literatuur is die zichtbaar blijft, wint
het scherm.
Het tweede artikel
was een gesprek tussen Saskia De Coster en Marnix Peeters. Om cruciale redenen
hadden beide schrijvers de deur van dezelfde uitgeverij dichtgeslagen. De
eerste vertrekt naar Das Mag, de tweede heeft een geavanceerd eigen beheer
geregeld.
Hoewel Peeters iets
van een inhoudelijk conflict zag met zijn Noord-Nederlandse redacteur, lag zijn
motivatie in de publiciteitsvoering, vooral via sociale media. Traditionele
uitgeverijen hadden een wereld te veroveren. Hij verweet eerdergenoemde Polis
niet direct een persbericht te hebben uitgestuurd toen iTunes een van zijn romantitels
censureerde.
Bij De Coster telde
publieksbereik. Maar ze suggereerde vooral dat bij Das Mag de redactionele begeleiding
beter is en ze vergeleek het community-gevoel
dat die uitgeverij wekt met de Bloomsbury Groep rond Virginia Woolf of The
Factory rond Andy Warhol.
Ik bewonder de achteloosheid
waarmee iemand zich afmeet aan groten uit de geschiedenis, hoewel de
interviewer, al spraken hier twee vaste medewerkers aan het medium, misschien proporties
had kunnen aanbrengen. Maar dat hier serieus een poëticaal programma
verondersteld wordt wil er bij mij niet in.
Ooit bestudeerde ik een literair tijdschrift van Das Mag, las een opiniestuk van de uitgever en daarna letterkundige
beginselverklaringen in een anthologie – waarna me geen andere conclusie restte dan dat
originaliteit, vakmanschap of visie op de wereld juist ontbreken. Ideaal om het
fraaiste en het lelijkste op te projecteren.
Misschien steek
ik mijn licht beter op bij een bekwame lezer: Christophe Van Gerrewey. Hij las
het Dag Mag-tijdschrift ook, meticuleuzer, bovenal annoteerde hij het bekendste boek uit het
fonds, met ontluisterende
gevolgen voor de hardnekkigheid van de overtuiging van wat professionele
uitgevers vermogen. Etaleren.
Tegelijk nam Van
Gerrewey het collega-critici kwalijk hun werk niet goed te doen. Nu ligt een
aantal van hen aan de ketting doordat ze bij papieren media in luttele zinnetjes
merkloyaliteit moeten opbrengen, terwijl Van Gerrewey ruim 2000
woorden kreeg (van het literaire tijdschrift De Gids). Toch zijn er ook recensenten buiten loondienst. Waarom
geven ze niet thuis?
Een argument kan
zijn dat de dienstdoende bestseller in spe te onbenullig is om publiekelijk
over te reflecteren. Dat er onvoldoende
podia zijn. Maar ik hoor evengoed dat men liever de vingers niet brandt aan
merknamen met een doorgesponnen netwerk: opdrachten blijven nodig.
Het is boeiend om
dezelfde Van Gerrewey, wederom in een literair tijdschrift (DWB), te lezen over de romans van Stefan Hertmans. Diens Oorlog en terpentijn fungeerde in het artikel over de wending in
het vertellen en de hang naar het waargebeurde niet alleen als bewijs, maar werd
ook uniform bewierookt en verkocht. Op een hoffelijke manier betoont
Van Gerrewey zich ontgoocheld en bespreekt de enige kritische reactie, van Arnon Grunberg, een soevereine speler.
Intrigerend dunkt
me dat Van Gerrewey romanoeuvrekritiek zowel literair-historisch als personage-getrouw
opzet. Daardoor worden oordelen uiteindelijk moreel en gaan over empathie. Zo’n
waagstuk slaat terug op de beschouwer die zijn eigen plaats in de wereld moet meewegen.
Daarom noem ik Van Gerreweys analyse essayistisch.
Is daar een markt
voor? Zijn essaylezers überhaupt consumenten? Uiteraard! Daarom werd mijn genoegen
gesmoord doordat het betreffende DWB-nummer
opende met de mededeling minder nummers te maken en meer digitaal te gaan
publiceren, om als geheel een ‘dynamisch model’ te brengen.
Een
soortgelijk besluit nam onlangs een ander meestal urgent tijdschrift, Streven.
Enfin, ze bestaan
nog.
Gelukkig groeide
het genoegen aan, toen het DWB-nummer
ook ‘Marokkaanse jongens van Molenbeek’ bleek te bevatten, een tekst van Pol Hoste.
Het veronderstelde autobiografische schrijven staat in dienst van een onderzoek
naar misstanden in de wereld. Hoe verhoudt het ik, hier belicht vanuit opvoeding
en school, zich tegenover mensen die in de knel zitten, met gevoelens van
ontwrichting die iedereen aangaan?
Dat onderzoek
betreft, net als Het verdriet van België doet
trouwens, ook onze taal en metaforiek. Hoste noemt bijvoorbeeld ‘het bindweefsel
van de samenleving’. Aanvaardbaar over anderen spreken veronderstelt een
antenne voor registers die in- en uitsluiten. De antenne valt scherp te stellen door te luisteren. ‘Nu konden
ze alleen maar bewijzen hoe slim ze wel waren wanneer ze erin slaagden om anderen
te bedriegen.’
Voor mij hebben
de Das Mags en die non-fictionalisten best bestaansrecht. Zolang teksten als van
Hoste maar kunnen verschijnen.
Naschriftje
Geen fake news: Vanderstraeten
blijkt haar succesboek Mazzel tov
te hebben opgezet als roman, waarna het op advies van haar uitgeverij werd
ondergebracht bij ‘non-fictie’. Ook gaf ze het
op aanraden van een expert de ondertitel ‘Mijn leven als werkstudente bij een
orthodox-joodse familie’.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten