Onlangs dacht ik hier de
slimmigaard uit te hangen door te verwijzen naar een comment dat ik elders had
geplaatst. Dat houdt de tent netjes hier wel zo opgeruimd.
Maar nu blijkt die site (rekto:verso) niet
meer aan comments te doen, dus vrees ik alsnog mijn kamp te moeten volstouwen. Mijn
commentaar ging over een recensie van Mia Vaerman op het Klein lexicon van het managementjargon (2016) door Rudi Laermans, Lieven De Cauter en
Karel Vanhaesebrouck.
Misschien kwam het
doordat ik dat boek net had gelezen dat ik niet veel van die kritiek begreep. Vaermans
uiteenzetting valt nog altijd daar te raadplegen, en hier volgt dan nu
vanuit de binnentent wat ik daarop te betweten had:
Heb ik recent hetzelfde boek gelezen? In de opsomming van al dat opgeklopte
Engels systematiseert het lexicon volgens mij termen die al decennia
rondslingeren. Ze zijn clichés geworden voor gelijkgezinden of voor hen die de
hoop hebben opgegeven. En begrijp ik het goed dat volgens Mia Vaerman dit boek
over taal zou gaan, desnoods als geniepig middel? De tekst ageert toch domweg
tegen ‘het’ neoliberalisme dat er maar niet in slaagt inclusief te worden?
Inderdaad verwijzen de lemma’s voortdurend naar elkaar. Het boek
vertelt steeds hetzelfde verhaal, zich legitimerend met usual suspects van wie
het signalement er enkelen aanhaalt. Paradoxaal is dat de lemma’s door
ideologische dubbelzinnigheden bloot te leggen taal uiteindelijk terugbrengen
tot een set van enkelvoudige betekenissen die, stomtoevallig natuurlijk, met
elkaar in een hyperlogisch verband staan.
Hun boodschap heeft zelfs zoveel urgentie dat de auteurs tot
tweemaal toe Luceberts overbekende ‘alles van waarde is weerloos’ aanhalen,
zonder er het feitje bij te vermelden dat die regel, hun stellingen
ondersteunend, de slogan werd van een verzekeringsmaatschappij.
En omdat het zonder
meer intelligente lexicon is opgesteld in een stijl zonder finesse maar met een
aandrang voor aforismen, wordt het lezen op den duur vermoeiend, en ergerlijk
door de wandtegeltjeswijsheden. Vaerman citeert er nota bene eentje, waar een
opzichtige literaire verwijzing in zit: ‘Iedereen moet een onderneming
zijn in het diepst van zijn gedachten’.
Voor gedesillusioneerden geeft het boek een lemma dat geen
managementjargon is, want het bekritiseert: ‘graaicultuur’. En voor
gelijkgezinden volstaat bijvoorbeeld het woord TINA, waarbij de auteurs
‘steekwoorden’ geven (privatisering, deregulering, flexibilisering). Mij
ontgaat wat Vaerman bedoelt met: ‘In de jaren ‘80 injecteerden
Margaret Thatcher en Ronald Reagan voor het eerst het bedrijfsjargon in hun
politieke uitspraken.’
Voor alle potentiële lezers geven de auteurs bij een frame het
allerminst inclusieve voorbeeld van ‘noest werkende Vlamingen’ versus ‘luie
Walen’. Nogal een, eh, afbreukrisico.
Dit lexicon scoort voor open doel. Toch loont dat niet eens altijd
voor mensen die tot hetzelfde team horen. Om maar wat te noemen: verhelderend zou
het zijn om te achterhalen in hoeverre de drie auteurs niet besmet zijn door de
ziekte die ze diagnosticeren.
Ze gebruiken bijvoorbeeld onbesmuikt de uitdrukking ‘de focus
leggen op’ en ‘focussen’ – Christophe Van Gerrewey berichtte ooit al over die
bizarre noviteit. Ook weet het nawoord: ‘Meer flexibilisering werd een must’. Solo
prees De Cauter onlangs in een open brief ‘competenties’ aan (van Rachida
Lamrabet), gesteund door zo’n tweehonderd anti-neoliberalen.
Dit alles vind ik voor de goede orde geen schande. Wel een extra
aanleiding om óók anti-neoliberale teksten onder de loep te nemen. Hoeveel
mensen zien immers al geen ‘uitdaging’ (challenge) om iets aan de
maatschappelijke ongelijkheid te veranderen?
Zelf schrijft Vaerman hierboven dat woorden een mentaliteit
‘creëren’. Zou ‘scheppen’ of ‘maken’ te weinig gewicht in de schaal leggen?
Mijn besmettingsbeeldspraak wil aansluiten bij het sluipend gif
dat de auteurs in taal proeven. Elders is al geconstateerd dat ze hierbij
letterlijk – zonder bronvermelding – citeren uit de fameuze studie LTI van Victor Klemperer. Daarnaast hoop
ik met de besmettingsbeeldspraak een voorbeeldje te geven van taal die steunt
en argumenteert op versteende metaforen. En die werkelijkheid lijkt me pas echt
onderzoek waard, temeer daar ze niet dikwijls zo wordt ervaren.
Het lexicon bevat nogal wat van die metaforen, en ik vrees dat het
signalement er vol mee zit. Vanaf het begin: ‘dat
managementtaal (…) onze hele [sic] cultuur heeft overwoekerd. (…) vertakte zich
snel als taaie klimop verder (…) om uiteindelijk (…) tot in de diepste poriën
van onze identiteit te sijpelen. (…) aangetast (…) valt overboord.’
Misschien zal het onderzoek besluiten dat het voor
iedereen onontkoombaar is niet een beetje ziek te zijn. Dat de titel van het
signalement onaangenaam gedachtegoed ‘doorprikt’ waagt te noemen, lijkt daar al
een bewijs van. Onbekommerd gebruik door de auteurs én recensent van de
uitgeholde begrippen ‘vorm’ en ‘inhoud’ doet de rest.
Houdt een discoursanalyse dus ooit op en
verkeert elke spreker onder het regime van wat de auteurs mooi benoemen als
‘heteronome autonomie’? Of denkt alleen hij, om in stijl te blijven, de perfecte
match met de taal te hebben voor een click met de wereld? Dat zou een tragische
toestand zijn, die bijvoorbeeld notoir is van antifascisten die in hun taal
Julius Streicher naar de kroon steken (ai, versteende metafoor!).
Vandaar dat het lexicon bij mij uiteindelijk een
tegeninstructie oproept: practice what you preach.
Is de kant-en-klaar behapbare vorm van het
lexicon bijvoorbeeld zelf geen voorbeeld van de vermarkting van een tegenidee?
De hopeloos omslachtige titel en ondertitel Klein lexicon van het managementjargon. Een kritiek van de nieuwe
newspeak heeft er twee eindrijmen voor in petto. Terwijl
het filosofisch klinkende ‘Een kritiek van’ die vermarkting misschien tracht
weg te poetsen.
Boeiend vind ik Vaermans observatie dat de
auteurs ‘als één spreken’ omdat de lemma’s niet zijn ondertekend. Zouden de
uiteenlopende lengtes geen signaal kunnen zijn voor een meervoudig
vertellerschap? En hoe komt het dat op het omslag de auteursnamen in een
atypische volgorde staan: Laermans, De Cauter en Vanhaesebrouck? Is dit
een impliciet protest tegen of juist bevestiging van het statuut van de eerste
auteur in wetenschappelijke teksten?
Ik ben ook benieuwd waarom Vaerman de auteurs ‘de bijwijlen zeer
Marxistische inslag’ van hun boek zou moeten vergeven. Die hoofdletter heeft
iets karikaturaals.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten