zondag 28 mei 2017

Wittemannenbastions (3)


  
Dumoulin wint de Giro! NAC terug in de eredivisie! En Gijsbert Pols dient me weer van repliek!
Behalve trots ervaar ik schaamte, bijvoorbeeld omdat ik onhelder blijk te zijn geweest. Zo meent Pols dat ik een bepaalde interpretatie van het Boekenweekgeschenk (van zelfkritiek) oninteressant vind. Maar volgens mij heeft het boekje Pols’ andere (moreel veroordelende) visie er slechts mee uitgelokt en bij voorbaat gedemonteerd. Mijn punt is dan dat hij die essentiële truc verzwijgt.
Aan dat onder de pet houden van informatie verleent Pols de neoliberale term focus. Hij leest teksten dus niet singulier maar meet ze af aan zijn privé-eisen. Die houding benoemde hij al na een comment op zijn Hermans-lezing: ‘Ik vind zijn werk niet doorleefd, wel harteloos en steriel.
Voorbij poëticale voorkeuren stelt zo’n houding morele voorschriften. Op zichzelf geen probleem, ware het niet dat Pols dan een onhandig teksttype kiest. Literatuur speelt bij uitstek met meerduidigheid of tenminste met ambivalentie. Voor wat Pols eist, zijn alleen dagboeken geschikt. En dan nog alleen van gelijkgezinden?
Aangrijpend vind ik dat die kritische opstelling welbewust kiest voor de fameuze bubble (normaliter louter bij les autres waarneembaar).
Ik was niet zozeer misogyn als wel pervers benieuwd naar de reactie op mijn flauwigheidje dat partnergeweld in de buitenfictionele wereld niet alleen van man op vrouw gaat, maar dat alle seksen (elkaar) matten. Die optie meldt het Boekenweekgeschenk niet, zegt Pols, dus een recensie hoeft het daar evenmin over te hebben.
Dat vond ik equivalent aan vele conclusies die Pols trekt voor de wereld:

-        - hij is tegen een marktlogica, behalve wanneer hij die met een recensie ondersteunt
-        -  hij is tegen een marktlogica, behalve bij een partnership van een ideële site met een opinieweekblad voor de middenklasse
-        -  hij volgt de antihegemonische instructies van de Lezeres des Vaderlands, die alleen niet gelden voor het podium waarop hij ze etaleert
-        -  van zijn kruistocht tegen privileges vrijwaart hij een groepje mensen dat werk moet verrichten naast een baan.

Pols’ kritiek belichaamt zijn hoon van de keuze voor een holle Boekenweekschrijver. Zelf heeft hij nog altijd geen enkel inhoudelijk argument gegeven waarom vijf door hem opgevoerde alternatieven (één heeft hij inmiddels laten vallen) wel geschikt zijn. Die namen zijn dus geurvlaggen [reukvlaggen], zoals Hans Groenewegen dat noemde.
Pols pareert mijn kritiekpunten op zijn podium De Reactor met intentieverklaringen. Zijn aanhankelijkheid is zelfs zo groot dat hij zijn principes moet overtreden. Met zijn strijd tegen machtsstructuren die gesloten werelden opleveren, hangt Pols een project aan dat vanuit zijn redactie en raad van bestuur een op neoliberale basis opererend netwerk faciliteert (UU, DWB, deBuren, nY, UGent).
Daar is enige uitbreiding op gekomen. Pols vertelt dat er sinds enige tijd incentives zijn. En prompt doen er bekendere namen mee, vertrouwd uit de printniche. Zo mag De Reactor zich verheugen – ik zeg dat zonder ironie – in de medewerking van Ger Groot, die wegens ‘emancipatiekramp’ niet door de ballotage van Pols’ leidster de Lezeres des Vaderlands was geraakt.
Zelf heb ik beweerd, voor zover de moeite waard te memoreren, dat het gemiddelde niveau van Reactor-bespreking hoger ligt dan elders. Daar kan de site niet genoeg om geprezen worden. Wel ligt het niveauverschil vooral aan de beperkingen door formats bij andere media, inclusief impressionisme van columnisten. In het land der blinden…
Pols maakt van zijn podium een martelaarsmissie door belangeloosheid te claimen. Zijn nadruk op onbezoldigdheid van Reactor-redacteuren vind ik onaardig voor vele auteurs die sinds jaar en dag collega’s met detailkritiek bijstaan. Voor redacties van literaire tijdschriften. Voor bloggers. Voor vrijwilligers in alle geledingen van de maatschappij.
Even selectief dunkt me het drama dat Pols maakt van poëzierecensies die beantwoorden aan de kwaliteitseis van De Reactor. Ze blijken niet te vinden. Gaat dit over de ‘sneeuwwitte academische neerlandistiek’ die Pols zo aanstekelijk karakteriseerde? Wie eens op Meander of Tzum kijkt, kan geregeld redelijke besprekingen vinden. Er is Klecks, op Ooteoote heeft Jeroen van den Heuvel een rubriek over openingsgedichten, beide van een intensiteit die ik niet associeer met De Reactor. Literaire tijdschriften en privéblogs hebben sporadisch zeker ook aansprekende poëziekritiek te bieden.
Wie buiten de eigen wereld weigert te kijken, zou nog een zelfkritiek kunnen formuleren. Met de vraag bijvoorbeeld of er in de neerlandistiek veel poëzie gelezen wordt. Er is al bericht over onvoldoende garantie op return on investment bij het genre. Daarnaast heeft het begrip frame de aandacht van interpretatie verlegd naar leeswijzen. Nog een stap verder weg van de primaire literatuur is de studie van poëziekritieken en van dichterspostures.
Dat de primaire tekst bijzaak dreigt te worden, bewijst volgens mij ook Pols’ reactie op mijn kanttekening dat er door het Boekweekgeschenk een veel belangrijker boek, van Samuel Vriezen, van De Reactor aanmerkelijk geringere aandacht kreeg: ‘Ik wil best geloven dat het historische belang van de recensie van Serge Delbruyère alleen benaderd wordt door het Evangelie van Johannes en het Communistisch Manifest. Maar als dat zo is, dan vertrouw ik er op dat het besef daarvan ook wel bij de goegemeente zal doordringen zonder dat het stuk op de website van Knack geplaatst wordt.’ Of dit humor is, of populisme of opportunisme of conformisme of kolonialisme of domineestalent, of een combinatie ervan, weet ik niet. Wel dat Pols ook expliciet laat zien dat voor hem alleen de bespreker telt.
Toch blijf ik Vriezens boek aanbevelen. Er staat bijvoorbeeld een lastig retweetbare analyse in van hoe neerlandici Arnon Grunberg lezen.
Ik vind het fatsoenlijk dat Pols De Reactor verdedigt. Wel lijkt dit eenrichtingsverkeer. De redactionele begeleiding waar hij hoog van opgeeft, heeft bij zijn Boekenweekgeschenk-recensie plaatsgemaakt voor cynisme. Zoveel rammelende en tegensprekelijke informatie toelaten is één ding. Een ander ding is als kennelijk neutraal platform Pols’ moreelpolitieke boodschap verbreiden dat witte, mannelijke hegemonieën moeten worden doorbroken.
Turflijstje erbij, ik speel nu even Lezeres des Vaderlands. Op de voorpagina van De Reactor stonden gisteren besprekingen van 30 titels. Die boeken waren geschreven door 26 mannen (28 feitelijk wegens trio) en 4 vrouwen. Van de dienstdoende recensenten waren er 26 (feitelijk 27 wegens duo) mannelijk en 2 vrouwelijk.
Voor zover mij bekend waren alle titels en recensenten wit.
Verder bood de site een rijtje comments, alle van witte mannen – onder wie ik. Nog een laatste steekproefje in verband met Pols’ pleidooi: wat deed De Reactor met het werk van Rachida Lamrabet en Karin Amatmoekrim? Oeps.
Is dat alles niet toch een pietsiebeetje, zoals Pols het uitdrukt, ‘binnen de culturele context machtsaffirmatief’? Minstens zou ik durven denken dat de boodschap brengen dat witte, mannelijke hegemonieën moeten worden doorbroken, bij De Reactor even geloofwaardig wordt als veganisten die vleesrecepten verspreiden.
Zelf heeft Pols echter goed nieuws over de invulling van dit personeelsbeleid: er zit geen racist tussen.
Misschien mag ik die evidentie nog belichten vanuit mijn eerste commentaar. Ik stelde daar, plastisch eigenlijk, dat er extra plaksel wordt gegeven aan het weerzinwekkende etiket Gutmensch. Pols velt immers een vernietigend moreel oordeel over de Boekenweekgeschenk-auteur. En aangezien hij opbiechtte welbewust boeken te bespreken ‘met een groot bereik, omdat ze maatschappelijk meer gewicht hebben’, doet hij dus aan volksverheffing. Internet leert dat de standaardreactie daarop luidt: en wat doe jullie zelf dan?
Da capo.


[Dit feuilleton sleept zich hier voort.]

vrijdag 26 mei 2017

Wittemannenbastions (2)



Ik voel me gevleid dat mijn commentaar op een recensie antwoord heeft gekregen van de recensent zelf. Gijsbert Pols reageerde vandaag, nota bene een hete dag die louter draaglijk is met de luiken dicht, op mijn vorige posting. Die ging over zijn Koch-bespreking voor het recensieplatform De Reactor.
Ik begrijp nu beter waar Pols heen wilde en waarom hij redeneert zoals hij redeneert.
Pols erkent nu dat zijn interpretatie van Kochs Boekenweekgeschenk Makkelijk leven een reductie was. Ik poogde te demonstreren dat Koch – nogal simpel en studentikoos, voeg ik zekerheidshalve toe – de mogelijkheid open liet satire als zelfkritiek te lezen. Maar Pols verdraagt domweg het verhaalrelaas niet en verlangt empathie die het boek bewust niet geeft.
Waarom dan zo’n lange bespreking gemaakt, zou een nuchtere kanttekening luiden. Of waarom het literaire boek gelezen, als de trukendoos ervan door Pols opzettelijk dicht wordt gehouden? Wel snap ik nu waarom hem in het Boekenweekgeschenk het decorstuk Vedett opvalt: het is zijn biermerk niet.
Mij bekruipt inmiddels vooral de vraag waarom Pols’ eigen empathie zich eveneens schijnt te beperken. Hij wraakt met een beroep op statistieken namelijk uitsluitend geweld tegen vrouwen. Terwijl er ook, zij het op minder grote schaal, geweld van vrouwen tegen mannen voorkomt.
Als man neemt Pols het dus op voor vrouwen. Galant en terecht, daar niet van. Maar is het misschien ook niet een beetje, letterlijk, paternalistisch? Feministe Rebecca Solnit begint en eindigt haar vlammende betoog tegen (seksueel) geweld tegen vrouwen juist met de nuance dat niet alle mannen gewelddadig zijn, dat de daders een minderheid uitmaken in hun sekse dat vrouwen evengoed partnergeweld ontketenen.

Pols weerlegt mijn idee dat hij over zijn alternatieve namen voor het Boekenweekgeschenk eerst moest hebben geschreven. Daar heeft hij uiteraard gelijk in. Toch worden die auteurs bij gebrek aan enige bewijsvoering veeleer gratuit dan singulier. Ze krijgen symboolwaarden te dragen.
Dat frappeert vooral aan Pols’ rijtje Marja Brouwers, Sana Valiulina en Astrid Roemer. Ik durfde dat in eerste instantie niet te schrijven, maar ze belichamen evident de rijkdom van de multiculturele samenleving: een vooruitstrevende witte, een begaafde immigrante en een geëngageerde zwarte. Wenst Pols ook hier louter de geluiden die hij nu eenmaal wil horen?
Omdat Brouwers niet meer lijkt te publiceren, onderstreept Pols slechts haar representatie. Over Valiulina was ik trouwens inexact. Haar roman Honderd jaar gezelligheid heeft niet Kochs Grachtengordel als decor (daartoe dient de Bijlmer), maar als afzetpunt. Haar diagnose bevestigde daar wel hetgeen Pols graag blijkt te lezen.
Roemer is volgens Pols een ‘totem’ geworden. Op mijn beurt moet ik bekennen dat die hoedanigheid in de hand gewerkt kan zijn door het gemor dat opsteeg nadat bekend werd dat zij de P.C. Hooftprijs zou krijgen. Een onsmakelijke reactie op een kolossaal oeuvre, die nog schriller wordt in de wetenschap dat het een jaar later stil bleef na de toekenning van dezelfde prijs aan Bas Heijne (voor essay, maar ook voor de lifestyle van een blanke middenklasse?).

Wat is de status van Pols’ bespreking? Net als ik deinst hij terug voor spektakel en nepdiscussies. Maar ik blijf denken dat zijn Koch-arbeid de door ons beiden verafschuwde marktlogica slechts huldigde. Alleen principiële kritiek als die van Pols kan een mainstream titel namelijk ensceneren als ‘spraakmakend’ dan wel ‘controversieel’ – gelukkig heb ik geen weet van wat de tekst aanrichtte op sociale media.
Het dunkt me ook vanzelfsprekend dat De Reactor én Knack Pols’ stuk publiceerden, terwijl de minstens zo bekwame recensie op Samuel Vriezens Netwerk in eclips beperkt bleef tot De Reactor. Daarbij durf ik de stelling aan dat beide participerende media Vriezens boek vele malen belangrijker hebben gevonden dan dat van Koch. Maar geen aansprekende auteur, geen aansprekend genre… Indien echter een merknaam als Arnon Grunberg over Netwerk in eclips had willen schrijven, dan had Knack uiteraard de loper tot en met de printversie uitgerold.
Dergelijke waarheden vallen onder de marktlogica, waarbij ditmaal Pols voor het verwachte spektakel mocht zorgen.

zondag 21 mei 2017

Wittemannenbastions (1)



Vertraagd reageer ik op een recensie van Herman Kochs Boekenweekgeschenk door Gijsbert Pols op De Reactor. Wat me aan openbare formulering deed twijfelen was dat de materie in eerste instantie specifiek literair oogde. Ook ken ik de criticus een beetje en heb een blauwe maandag geprobeerd aan genoemde site mee te werken, dus ik stond niet echt te popelen iets publiekelijks te opiniëren. Maar Pols moedigde me aan, en gelukkig woont hij zo ver weg dat hij grotendeels afgekoeld zal zijn voor hij me verpulvert.
Pols formuleert in zijn lange recensie, waarvan de inzet mij voorbeeldig voorkomt, diverse bezwaren tegen Makkelijk leven. In dit Boekenweekgeschenk slaagt Tom Sanders, een extreem succesvolle Amsterdamse schrijver van zelfhulpboeken, er niet in op te treden tegen geweld van zijn zoon tegen zijn schoondochter, op wie hij ook nog verliefd wordt. Het decor is naar Pols’ overtuiging al te vaak uitgelicht en te bevoorrecht.
Ook mist het boek volgens hem een vrouwelijk perspectief: het slachtoffer krijgt geen stem. Dit is echter het gevolg van Kochs keuze voor een ik-vertelling. Indien Pols’ wens een eis zou worden, kan een fikse portie literaire geschiedenis in de prullenbak. De vertelwijze speelt ook met betrouwbaarheid, waarbij lezers de werkelijkheidsaanspraak kunnen napeilen, inclusief empathische bekwaamheid. (Recent voorbeeld: de roman Compassie van Stephan Enter.)
In dit geval verkoopt hoofdpersoon Tom als Nederlander miljoenen exemplaren in Amerika en is dus een karikatuur. Zijn stilistische beheersing oogt navenant: ‘Wie met alle winden meewaait maakt veel meer mee dan wie zich zijn leven lang uitsluitend aan zijn eigen wind vastklampt’.
Sterker, Makkelijk leven behandelt het fenomeen van de tunnelvisie, over hetgeen ons ontgaat. Pols vindt het nota bene te gek voor woorden dat het hoofdpersonage niet in de peiling heeft verliefd te zijn op de schoondochter.
In de wel erg vertrouwde wereld waardoor Tom zich beweegt, gelden argumenten uit een populistische variant van het nationalistisch discours. Hij vraagt zich bijvoorbeeld af in hoeverre privélevens geschonden worden ‘door mensen die ongevraagd van buiten komen’, zodat ‘de oorspronkelijke bewoners massaal’ wegtrekken bij gebrek aan werk.
Deze Tom haalt wijsheden uit zijn verwendheid, waardoor zijn narcisme radicaliseert: ‘Veel mensen beseffen niet dat ze zichzelf doodongelukkig maken met hun reizen naar almaar exotischer bestemmingen’. Zoiets kan alleen worden beweerd bij gelijkgezindheid. Hij zegt dan ook: ‘Het behoeft hier geen betoog…’
Door zulke nadruk op een parallel onder-ons-universum met zogenaamd pragmatische wisecracks, laat Koch basaal en pesterig wrijving ontstaan met het voornemen iets te doen tegen huiselijk geweld: ‘Ook door na te laten doen we iets, ik kan dit niet vaak genoeg benadrukken’. Er wordt ‘met de beste wil van de wereld’ ontkend dat er een patroon zit in misstanden. Men moet van Tom positief blijven, of nooit ‘te negatief’.
Voortdurend ordent het personage fenomenen op binaire wijze: je hebt mensen die… en je hebt mensen die. Steevast verbindt hij daar twee waardeoordelen aan, die sterk uiteenlopen. Komt nogal bekend voor, misschien?

vrijdag 12 mei 2017

Godzijgeprezen




Bij de recentste toekenning van de P.C. Hooft-prijs, voor het genre van het essay, lijkt er iets te zijn misgelopen. De wereld heeft vernomen dat de eer gaat naar Bas Heijne, volgens mij door een administratief slordigheidje.
Daarmee wil ik Heijnes capaciteiten niet betwisten. Aan zijn recentste boek Staat van Nederland is een interview toegevoegd met de scoop dat zijn ‘zijn naam al jaren rondging’. Wel liggen zijn teksten mij niet zo erg, ik vind ze eigenlijk al meer dan een decennium hetzelfde punt maken, maar ze bereiken ook België geregeld, waar ze als kritisch-realistisch gelden. En Heijnes collega’s vinden hem de beste.*
Waarom denk ik toch dat de prijs per abuis aan hem is toegekend? De afhandeling wordt overgelaten aan een stagiaire die met wat copy-and-paste het dossier gewicht moet geven. En dit jaar zal het een hamerstuk geweest zijn. Zo evident dat het bestuurslid van de prijs even niet op de naam kon komen.
‘Dé columnist van NRC Handelsblad’.
Misschien past het wel bij Maxim Februari dat hij door zo’n misverstand wordt gepasseerd. En draagt hij het wederom op zo’n waardige wijze, dat het beter wordt zijn verhaal door te vertellen. Hij is de enige columnist die ik volg vanwege zijn onthechtheid die het toestaat een professionele omgeving samen met zichzelf te beoordelen zonder verlies aan solidariteit.
Zijn columnbundels Park Welgelegen en Ons soort mensen waren dan ook, zoals dat heet, gebeurtenissen. ‘Er staat iets op het spel.’ Waarschijnlijk wijkt Februari’s werk hierom af, omdat hij zich een echte onderzoeker betoont.
Zou een andere schrijver in het Nederlandse taalgebied genres zo vernieuwd hebben? De zonen van het uitzicht herzag de roman, God. Een collage de bloemlezing, Een pruik van paardenhaar & Over het lezen van een boek het doctoraat, De maakbare man de autobiografie… Daarom beschouw ik Februari als een oer-essayist. Dit lijkt een scheldwoord, maar ik bedoel het complimenteus.
Dat het naar klinkt, komt misschien door de stortvloed van ‘literaire non-fictie’, van schrijvers aan wie eigenlijk die naam niet toekomt maar die veeleer het honorabele vak van journalist of wetenschapper beoefenen. Die het allemaal wel erg goed weten.
Mijn compliment geldt een beweeglijkheid die opportunistisch noch snobnomadisch is. Door essayistiek lopen dan ook twee lijnen: studie en moraliteit. Ergens, hopelijk niet in het oneindige, snijden ze elkaar in een punt dat de waarheid heet.

Ik begrijp niet dat voorafgaand aan de toekenning van de recentste P.C. Hooft-prijs er, nota bene in een column, twijfel is gezaaid over de relevantie van het essay voor de huidige tijd. Romans en desnoods poëzie zouden voorrang mogen krijgen.
Op basis waarvan is die bewering gedaan? Volgens mij bestaat er consensus dat Multatuli een zeer groot literair schrijver was. En in de kern is hij een essayist die fictionele technieken op de koop toe neemt.
Hij is niet de enige. Op het gevaar af namen te vergeten: Carry van Bruggen, J. van Oudshoorn, Til Brugman, W.F. Hermans, Paul Rodenko, Christine D’haen, Willy Roggeman, Jan Hanlo, Sybren Polet, Tip Marugg, K. Schippers, J.F. Vogelaar, Kees Ouwens, Jacob Groot, Pol Hoste, Frans Kellendonk, Charlotte Mutsaers, Patricia de Martelaere, Joris Note, Anneke Brassinga, Dirk van Weelden, Bindervoet & Henkes, Marie Kessels…
Naar mijn overtuiging is er, ondanks of dankzij de non-fictie, nog steeds toekomst voor het genre. Bijvoorbeeld Netwerk in eclips van Samuel Vriezen benut de heterogeniteit die goede boeken aankleeft maximaal. Er zijn ook blogposts en comments in verwerkt, bij mijn weten voor het eerst in een essay, dus het boek is zelfs formeel al mee.
Volgens Vriezen moet voor vernieuwing (de impliciete definitie van het ambacht van de essayistiek) het primaat van de krant opgegeven worden, samen met de droom een centrum te veroveren. Wie nu denkt dat hij ‘een ouderwetse avant-gardist’ is, met dito clichés over ‘de marge’, vergist zich. Tenzij die persoon wordt bezien als een individu dat in onderzoeksnetwerken gemeenschapsdienst verricht.
De ideale blog volgens Vriezen spreekt informeel, en is dus een podium voor uitwisseling. Het geeft bovendien de mogelijkheid een hyperlink aan te brengen, naar een zijspoor. Ook daarin floreert essayistiek, waarbij de rol van de lezer me veel bepalender lijkt dan bij proza of poëzie.
Uit het te raadplegen deel van het juryrapport voor Heijne: ‘Hij schrijft als een denker én denkt als een lezer.
Verder puilt Netwerk in eclips in montaigneaanse geest uit van de citaten, waarop de auteur-verzamelaar kan voortdenken. Als een architect bijvoorbeeld de noodzaak van originaliteit bepleit, reageert Vriezen:

‘Om deze opvatting van originaliteit te kunnen waarderen moet je af van elk idee dat originaliteit een al dan niet wenselijke eigenschap van een werk of oeuvre is. Liever: origineel is diegene die in staat is om het eigene van zijn situatie te begrijpen – waarzonder overleving niet mogelijk is. En elke situatie, in welk premodern, postromantisch, experimenteel of eventueel volstrekt traditioneel paradigma gelegerd dan ook, is iets eigens dat begrepen moet worden, dat je enkel tot je schade niet begrijpt. Originaliteit is dan een universeel gegeven – dat misschien door zekere takken van het romantisch denken gethematiseerd is, maar daarmee niet enkel aan die artistieke opvattingen vastzit. (…) Bij originaliteit gaat het er niet om dat ik iets zeg wat nog niet is gehoord. Het gaat om de mogelijkheid om een stem van buiten te horen. Deze stem van buiten is niet mijn stem; het is ook niet een stem die het Buiten of de Stilte of het Niets zelf toebehoort en hoorbaar maakt, maar een stem die spreekt over onze situatie en in onze taal; alleen, op een vreemde manier. Vreemd tenminste voor diegene die het vreemde in zijn eigen taal kan – wil – horen.’

De P.C. Hooft-prijs pretendeert godzijgeprezen kwaliteitsoordelen te vellen – zoals de columnist al zei: zonder nominaties, stemmen of weddenschappen. De oer-Hollander in mij is ondertussen benieuwd naar wat Heijne ‘met het geld gaat doen’. Hij schijnt het te moeten investeren in een bijzondere uitgave.
Spannend was zijn project Kleine filosofie van de volmaakte mens, dat verhoudingsgewijs wetenschappelijk was. Mag er ter gelegenheid van PCH een tikkeltje meer essay in?

*Maarten Dessing vermeldt voor Septentrion dat sociologische feit eveneens, plus het ontbreken van commotie nadat bekend was geworden dat de P.C. Hooftprijs naar Heijne ging. Maar dit onderstreept dat er geen literaire kritiek meer bestaat. En dat controverses alleen nog anekdotisch kunnen zijn.