De
inkt van mijn vorige posting is als het ware amper droog, of het proces-Hermans
wordt in herinnering geroepen! In de NRC
stond een ‘onthulling’
dat achter de obscure anti-EU-roman Oneigentijds
(2010) van een zekere Vossius niemand minder dan Pepijn van Houwelingen
schuilging, medeorganisator van het anti-EU-referendum.
Voor
zover ik het vanuit het verre België overzie, sprongen er verontwaardigerds
en likkebaarders
bovenop. Tot de eerste groep behoorde de complete, nochtans in de ik-vorm
schrijvende, ‘redactie’ van de website OpinieZ
die in literatuur als vorm van onderzoek ziet, en als voorbeeld dan met Willem
Frederik Hermans komt. De redactie citeert uit diens verdediging voor de
rechtbank:
‘Aangezien ik in de eerste plaats literator ben, meen ik de literatuur, die
mijn levenswijze en levensmogelijkheid is, met alle middelen te moeten
beschermen tegen iedere aanslag op haar ontplooiingsmogelijkheden, hoe ook de
wetgeving van Nederland moge wezen en hoe ook deze wetten à la rigueur kunnen
worden toegepast en uitgelegd. Dat zij door u dusdanig zullen worden toegepast
dat er voor de vrijheid van meningsuiting geen voetbreed gronds meer
overblijft, ik hoop niet zulks te moeten ondervinden.’
Is het toevallig dat dit het enige fragment uit die rede is dat op internet staat? Hier schakelt Hermans van een technische identificatiekwestie over naar een abstracter, maatschappelijker niveau: de vrijheid van meningsuiting. Gelukkig liet het Sociaal Cultureel Planbureau, de dagelijkse werkgever van Van Houwelingen, in een reactie op de scoop weten dat de onderzoeker kon voortgaan met zijn activisme – geen ebru-emarrerij.
De vraag blijft natuurlijk of het meningsuitingsargument ook
plausibel is. Ofwel: kan een auteur in literatuur alles beweren?
Mensen die hier ‘ja’ op antwoorden, is door Van Houwelingen inmiddels een heel
rijtje namen met illustere voorgangers gegeven. Daar staan behalve Hermans ook
Reve, Céline en De Sade bij, van wie bij mijn weten De Sade martelaarsaura geniet
wegens langdurig verblijf in de gevangenis.
Mensen die op de vraag of alles in literatuur gezegd mag
worden ‘nee’ antwoorden, kunnen dat ironischerwijs doen op basis van het
onderzoeksmotief. In een goed laboratorium heersen immers ethische standaarden.
Geëngageerde literatuur die eruit tevoorschijn komt, hoeft
zelfs niet de meest toegankelijke te zijn. In de anthologie Vuur!
van A.H.J. Dautzenberg, die een
mooi overzicht geeft van twee eeuwen ‘bezieling en betrokkenheid in de
Nederlandstalige letteren’, ontbreekt elke wereldverbeterende experimenteel van
Vogelaar tot en met Van Bastelaere.
Verontwaardigerds over de scoop zien een gebrek aan
manieren bij de NRC. De term
‘karaktermoord’ valt. Of zoals Van Houwelingen het uitdrukt: ‘Van Powned had ik
dit misschien verwacht – niet van een “kwaliteitskrant”.’
Ik ben teleurgesteld in dat ‘misschien’ en eveneens in
die aanhalingstekens. Maar ze zijn klein bier vergeleken bij OpinieZ die NRC zag terugslaan wegens bedreigingen van een D66-achtig
‘kosmopolitisme’ en bij ThePostOnline die
twijfelde aan de verstandelijke vermogens van de hoofdredacteur
onder wiens verantwoordelijkheid het artikel verscheen.
Van Houwelingen lijkt vooral ontluisterd door de fysieke handelwijze.
Als ik het goed begrijp, stonden de journalisten voor zijn deur. Dat is
inderdaad onnozel, en wordt mogelijk gestimuleerd door een andere recente
auteurskwestie, die zelfs Teletekst haalde: ‘Wie
is Hendrik Groen?’
Bij de Vossius-affaire zijn de belangen groter, gedacht
vanuit gemeenschappen die tegenwoordig vanuit het concept natiestaat ter
discussie staan. Maar die belangen interfereren hier tragisch met human
interest.
Tegelijk dunkt me Van Houwelingens verdediging moeilijk
te volgen door zijn grillige niveau van pretentie. Hij noemt Oneigentijds een ‘boekje’ dat hij ‘in
een aantal vakantieweken’ maakte. Toch karakteriseert hij de betreffende 220
pagina’s in de zin erna als ‘een filosofisch-literaire dialoog-roman, in de
traditie van De Maistre, Maurice Joly, Nietzsche, Gabriele d’Annunzio, Dante,
Adorno en Foucault – met een vleugje Malaparte en Norbert Elias’.
Wel vind ik het prachtig dat van Houwelingen in zijn
dialoogidee fictie beschouwt als een strijdtoneel van opvattingen, conform de agonistische
overtuiging van Chantal Mouffe die politiek hoogstwaarschijnlijk aan de
overzijde van het spectrum zal staan.
Ook mooi dat NRC
voor een eerste ontrafeling van de romantekst een paginagroot podium biedt,
naar aanleiding van een boek bij een weinig
verbreide uitgever, in plaats van de reguliere, door de geringe omvang al samenvattende
esthetische recensies van voorspelbare titels.
Des te spijtiger lijkt me dat Van Houwelingen een relaps
beleeft door louter het technische argument in de strijd te gooien. Net als
Hermans stelt hij het veiligheidsslot in werking dat opvattingen van personages
niet samenvallen met die van de auteur.
Dat veiligheidsslot respecteert de complexiteit van
literatuur. In de stelligheid waarmee elk verband tussen auteur en personage wordt
opgezegd, raakt deze opvatting echter alsnog eendimensionaal – en tekent, als
gezegd, het morele failliet van kunst.
Wat vervolgens mijn wantrouwen aanwakkert, is dat Van
Houwelingen verder gaat. Om het verschil tussen auteur en personages te accentueren,
blijkt hij altijd onder pseudoniem te publiceren. Waarna zijn conclusie: ‘Mijn
schrijverschap staat volledig los van mijn eigen (al dan niet politieke)
opvattingen.’
De toevoeging tussen haakjes maakt de auteur voor mij
waarlijk een Comical Ali. Had ik al onthuld dat deze Irakees
een typetje van André van Duin is? Het is gafferpielekes altijd hetzelfde
liedje.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten