vrijdag 26 september 2014

L.S.

Het zal wel vakidiotie zijn, maar het lijkt wel of een aanzienlijk (voor mijn part ‘significant’) aantal furieuze reacties op de Septemberverklaring in het algemeen en de bezuinigingen op één post in het bijzonder, dezelfde vorm heeft gekregen: de open brief.
Dit ontroert me. Waarom?
Tenminste is er hoop dat het zin heeft een persoonlijk standpunt te delen. En dat een politicus zich als mens aangesproken kan voelen. Het veelgehoorde verwijt dat er op de Wetstraat blind en abstract dingen worden besloten waar de Dorpsstraat concreet de gevolgen van ondervindt, keert terug in het gezicht van de veroorzaker.
Ook de meest wanhopige open brief voelt even geen kloof tussen burger en politiek, zelfs niet wanneer die kloof wordt aangeklaagd. Zo’n tekst is een gebed.
Een andere reden waarom ik gegrepen ben door al die open brieven, is dat ze dit genre weer even een beetje doen heropleven. Althans, de mogelijkheden ervan blootleggen in zijn meest basale vorm: de brief in een envelop, bezorgd aan de analoge deur. Mijn ouders hebben het meegemaakt dat de postbode tweemaal per dag langskwam, ook in het weekend.
Je hoeft geen met ganzenveren zwaaiende cultuurpessimist te zijn om te vermoeden dat door technologische ontwikkelingen de brief nagenoeg van het toneel der menselijke communicatie verdwenen is. BPost zal daar cijfers bij hebben.
In volgorde van opkomst hebben fax, e-mail, Facebook en sms de brief de nek omgedraaid. Wanneer men het vervolgens betreurt dat het persoonlijke uit de communicatie verdwenen is, klopt dat niet helemaal. De boodschap is soms persoonlijker dan ooit. Alleen wordt er wat minder uitgewisseld – meer weggeslingerd dan met open armen ontvangen.
Het verschijnsel revenge porn is daar een extreem voorbeeld van. En de door een notaris te formuleren ‘sociale media-clausule’ in een huwelijks- of samenlevingscontract het logische gevolg.
Dat er valt te communiceren met één druk op de knop na wat vingerwerk op een smartphone, komt de oprechtheid ten goede, maar heeft ook consequenties voor de afgewogenheid van het dienstdoende betoog. Hoewel ik het stadium van Facebook nooit bereikt heb, staan me van mijn e-mails al exemplaren bij waar ik met afgrijzen aan denk.
Tegelijk besef ik een fanaat briefschrijver te zijn geweest, en daar bijna volledig mee gestopt te zijn na de komst van e-mail. Wel had ik toen al zo’n twintig jaar met grote regelmaat papier beschreven of geprint, in een envelop gestopt, een postzegel erop geplakt, naar de brievenbus gelopen, enz.
Achteraf gezien heb ik mezelf zo de kans geboden allerlei stijlen te ontwikkelen. Met de ene correspondent spreek je nu eenmaal anders dan met de tweede, en behandel je ook andere onderwerpen. Diverse inside jokes kregen hun beslag, roddels, opinies – die al ‘maatwerk’ vereisten voordat deze vakterm bestond. Stijl en woordkeus konden op het zelffeliciterende af zijn, om bij de betreffende persoon aan te komen.
Op dat punt stelden de vele open brieven van de laatste week, hoe verheugd ik er ook over was, me soms toch wat teleur. Het verbaast me op wat voor een uniforme toon er geklaagd en betwist werd. Na de versteende metafoor deed het fossiele spreekwoord definitief zijn intrede.
Voor ik me vanuit mijn bureaustoel – omgeven door boeken, speelgoedbeesten, een kaart van Nederland, een poster van Lenin met boeken en papier en inktpot, een hobbelpaard, een metallic bureau van Gispen, een oranjegeel bureau van Ikea, mikado, een busje Yardley Lavender Talc Powder, familiefoto’s en een thermoskan – alsnog een ouwe zeur ga voelen uit een generatie die nog vol aan de slag behoort te zijn, in ziedende haast naar een koppel berichten uit mijn geboorteland.
In Dordrecht is een zogeheten veelschrijver civielrechtelijk gegijzeld. In plaats van de 440 die hij dit jaar al op de teller heeft, mag hij per maand nog maar 2 brieven naar de gemeente sturen (die wettelijk verplicht blijkt om erop te reageren). De strijdlust van de man was na het vonnis ongebroken: ‘Er zijn meer wegen die naar Dordrecht leiden.’
Onrustbarend leek me een noodkreet van de VPRO-gids. De fameuze rubriek Achterwerk raakt niet langer vol. Kinderen hebben er sinds 1976 legendarische brieven gepubliceerd over hun belevenissen en ervaringen. En nu sturen ze niet meer in, zelfs geen e-mails?! Tezelfdertijd schijnen Facebook en WhatsApp ook voor hen onverminderd populair te zijn.
Wat is de status van een tekst of schrijver, wanneer die niet buiten eigen kring komt? En aan wie moet die vraag worden gesteld? Kwatongen beweren dat God nu al overuren draait.

maandag 22 september 2014

Kan Wilders gelijk hebben?


De zwartepietenwet die Geert Wilders in voorbereiding zou hebben om de Nederlandse cultuur te beschermen (en kinderen te vrijwaren van ouderlijke betweterij), smeekt bijna om lacherigheid, in angstige afwachting van een gebed zonder einde.
Het was ook niet niks dat de publieke opinie vorig jaar gestadig deed overkoken. Het bewerkstelligde dat een mensenrechtenprofessor van de Verenigde Naties het racistisch percentage van Zwarte Piet becijferde en, met haatmail tot gevolg, uitkwam op slavernij. Of dat er compromispiet ontworpen werd, uit wie het meeste roet was gefilterd, en die toen meer leek op een Antilliaan, Marokkaan of Turk. Of dat tegenstanders een bodemprocedure hadden aangespannen, nadat een ‘voorzieningenrechter’ het verzoek om een verbod van de Sinterklaasintocht had verworpen. Wat hij volgens zijn collega ‘bestuursrechter’ niet volgens de regels van de juristenkunst had gedaan, omdat Zwarte Piet wel degelijk zou leiden tot een negatieve stereotypering van ‘de’ zwarte mens.
Wat gebeurt er nu? Een run op Sinterklaasspeelgoed, waarin Piet nog in volle incorrecte glorie valt te bewonderen. De reden van dat gedrag kan met een dito generalisering oer-Hollands heten: als collector's item kan zo’n ding geld in het laatje brengen.
Mij enerveert dat dit debat zich voegt naar vele andere: de jij-bak regeert. Ditmaal ervaren beide partijen in elkaars houding en argumentatie ‘paternalisme’. In hoeverre daar reden toe is, ontgaat me. Maar niet dat bij voorstanders van een verbod op Zwarte Piet, omwille van een overtreding van een universele wet, een zeker fanatisme valt te ontwaren, met een slinkende voelspriet voor humor.
Geloofwaardigheidshalve zijn ze ook in het nadeel, omdat ze nog al eens in de plaats van een ander spreken en oordelen (dat die wordt gediscrimineerd). Bijna logisch dat mensen met zulke nobele intenties vroeg of laat worden teruggepakt. Tegenwoordig, door de snelle beschikbaarheid van gegevens, is dat een koud kunstje. Zeker wanneer er, zoals bij de Sinterklaassaga, vermoedens van subsidie rijzen.
Wat is dan de misdaad van mensen die het beste voorhebben met de mensheid? Denkelijk: dat ze beter weten wat fout is dan wat goed. De tragiek is dat ze dat gemeen hebben met hun schandobject, die spreekt namens Henk en Ingrid en dezelfde instrumenten hanteert: verbieden, beledigen, vernederen.
Wilders’ wet wordt verworpen voordat hij hem heeft toegelicht. Nog heikeler is dat hij zich beroept op wat hij opvat als de cultuur van zijn geboorteland. Ludo Abicht, die zelf een parcours heeft afgelegd van de KP-Vlaanderen tot de Gravensteengroep, voelde het volgens mij correct aan toen hij onlangs stelde dat hoogopgeleiden in een kramp schieten wanneer er iets regionaals of nationaals wordt gecelebreerd. Ze zien dan ineens niets anders meer dan Bokrijk.
Sint en Piet hebben in de recente cultuurgeschiedenis evengoed een opmerkelijk parcours afgelegd. Ik denk aan een bij uitstek links en correct duo als Miek & Roel, die in 1970 het nummer ‘Omtrent Sinterklaas’ uitbrachten.

Zie ginds zit ex-sinterklaas, hij weent als een kind
Hij heet nog wel Nikolaas, maar hij is niet meer sint
Hij is tot z'n spijt z'n heiligheid kwijt
(…)
U weet toch, de sint die loopt altijd in ’t rood
Is dus communist en zo links als de dood
En hij wordt vast door Moskou of Mao betaald
Want waar heeft hij anders z'n speelgoed gehaald?
(…)
U weet toch, de sint draagt een baard en lang haar
En werkt bovendien maar één dag in het jaar
Hij is dus een beatnik of een anarchist
Een hippie of provo of idealist
(…)
U weet toch, de sint heeft als vriend zwarte piet
Da's iets wat de oud-koloniaal niet graag ziet
Piet heeft vast een kaart van Black Power op zak
En zeg nou maar zelf, wie wil dat op z'n dak?

Sint was hier dus links, in een tijd dat dit ‘langharig werkschuw tuig’ heette.
Miek & Roel vertrokken van de regel ‘Zie ginds komt de stoomboot’. Daar hebben Paul Passchier en Thedo Keizer nu een versie van gemaakt die de zwarte mens minder moet knechten. Met name het rijmpaar ‘Zijn knecht staat te lachen en roept ons reeds toe / Wie zoet is krijgt lekkers, wie stout is de roe’ bleek onacceptabel. Het is vervangen door:

Kijk, Piet staat te lachen en roept naar de kant:
'Ik heb genoeg lekkers voor heel Nederland!'

Treurig. Blijheid gevuld met stoplappen. Dat de oorspronkelijke regel foetsie is, heeft voor mij een onhandig gevolg. De openingsalinea van mijn essaybundel Laden en lossen verwees naar het zoet versus de roe. Binnen één decennium is dat boek definitief historisch geworden en behoeft het een verklarende noot. Mogelijk zal ‘lekkers’ op termijn even onbegrijpelijk zijn, omdat het verwijst naar snoepgoed terwijl Nederland onderhevig blijkt aan nieuwe eetpatronen. Anders dan het Pieten-probleem doet vermoeden, is de parameter hier niet gezondheid maar snelheid. Biefstuk met wijn in ‘Nederlands-Franse restaurants’ sneefde onder een afhaalpizza of een shoarma.
Samen met 24 andere herschreven liedjes moet de stoomboot meevaren in de bundel Sinterklaasje, kom maar binnen met je Piet. Wat een titel… In dat genre geef ik de voorkeur aan Kom met je waldhoorn tussen mijn Alpen.
Op hun beurt zullen Wilders-sympathisanten niet vrolijk worden van het feit dat dit boek nog dit jaar op alle basisscholen moet worden verspreid. Daar ruiken ze alweer subsidie. Maar de procedure is zoals de VN-werkgroep uiteindelijk aanbeval.
Is er uitkomst, antwoord, verlossing? Ik meen dat het blanke bibliotheekmedewerkers waren die aan het eind van de twintigste eeuw weigerden De Artapappa’s van J.B. Schuil uit te lenen, omdat twee kaffers uit Transvaal in dat jeugdboek uit 1920 racistisch zouden zijn beschreven. In dat waargebeurde verhaal (over een multiculturele vriendschap tot in de dood) betonen zij zich onder het uitslaken van kreten als ‘Oeloepoe hier ik ben’ fameus atletisch en de conclusie luidt ongeveer dat goed en kwaad gelijkelijk is verdeeld onder blanken en zwarten – maar een aangrijpender boek staat me niet direct bij.

zondag 14 september 2014

Pudor sinister

In welk tijdvak waren the good old days? Zijn er sectoren waarin ze al dan niet voortleven?
Als het gaat om reclame, lijken de tijden definitief veranderd. Het houterig tonen van een product onder het slaken van een slogan? Misschien alleen als pastiche. Het zou ook al te mooi zijn wanneer de Wikepedia-overlevering een vervolg krijgt: ‘25 juni 1945. De Nachtwacht arriveerde via een binnenschip in Amsterdam. De toenmalig directeur van het Rijksmuseum viel toen boven op het schilderij. Hierdoor ontstond geen schade.’ (Niet dat Rembrandts beroemdste werk reclame nodig had. De vader van de directeur, Arthur van Schendel, wijdde aan dit oer-Hollandse fenomeen dan ook geen boek.)
Ook de meneer in laboratoriumjas die objectief bewijst dat zijn product het beste is, belandde in de kantlijn van de geschiedenis. Het was zeer verhelderend wat Roland Barthes daar een halve eeuw geleden over schreef. Bijvoorbeeld bij een wasmiddelreclame: dat anders dan bij chloor en ammonia ‘het vuil wordt verjaagd, niet meer gedood’. Dat waren nog eens witwaspraktijken! De arcadisch gepresenteerde reinheid, stelde Barthes, ging uiteraard gepaard met vernietiging van de chemisch geïmpregneerde stof. Maar vermoedelijk hoeft dat geloof nu niet meer te worden ontmaskerd.
Sowieso komt reclame inmiddels tot voor de neus en zorgt voor dilemma’s. Opfloepende pop-ups kun je met wat muissouplesse nog wegklikken, maar is het slim om bij zelfpromotie en spam in te gaan op het aanbod dat je je kunt uitschrijven? En moet je akkoord gaan met nieuwsbrieven volgens opt-in / opt-out? Wat met al die eerder onrustbarend dan geruststellend ogende informaties over cookies?
In mijn vak van de literatuur bestond al een tijd het type aanprijzing dat een auteur, zeker een debutant of een jongere, ‘de nieuwe xxx’ is. Gelukkig werd geen exacte kopie bedoeld, maar een richtingwijzer, zodat er een zekere orde ontstaat in het aanbod. Bij Amazon en andere webshops is deze idee gestandaardiseerd. Bij elke titel staat een rijtje boeken dat verwant zou zijn.
Door de automatisering ontstaan ook in de analoge wereld andere reclamepatronen. Na een donatie blijken Artsen zonder Grenzen ongeneeslijk obstinaat, net als Animal Rights Watch. In vergelijking komen Jehova’s aan de deur beleefd en begripvol over.
Tot slot is er het lichaam. Politiek filosoof Michael J. Sandel gaf kennis van het bestaan van met reclame getatoeëerde nekken.
De houdbaarheid van het lichaam werd onlangs getoetst in een reclame van een nationale fitnessclub. Daarin legt Marouane Fellaini in de hal van een vliegveld uit waarom passanten, terug van hun vakantie, fit zijn of niet. De ster van de Rode Duivels is daarbij goed gecast. Als international komt hij overal; het vliegveld is een decor dat hem ligt. En als topsporter weet hij precies hoe het lichaam op peil te houden.
Toch is de reclamespot in het verkeerde keelgat geschoten. Zwaarlijvigen voelden zich dermate gekrenkt dat het woord ‘discriminatie’ toch maar weer eens viel. Er kwam tekst op van een Jury voor Ethische Praktijken inzake Reclame, aka de reclamewaakhond. Hoewel vrijspraak volgde, bleef het de vraag of de flauwe of desnoods mislukkende humor – die mij als verschijnsel triggert – zo aanstootgevend was.
Er werd vaak opgemerkt dat Fellaini barslecht Nederlands laat horen. Dat greep me aan. Tegelijk vind ik die reactie van mij vreemd, want Fellaini’s voormalige collega’s René en Willy van de Kerkhoff maakten ooit reclame voor Bolletje beschuit waarin ze hun Helmondse roots niet verheelden. En in de fitnessreclame spreekt een blondine met een Limburgs accent dat me koud laat.
Wat mankeert me dan? Ik heb het even aan mijn persoonlijk kwakzalver gevraagd: linkse schroom (pudor sinister).
De in Etterbeek geboren Fellaini is een toonbeeld van profijt uit de multiculturele samenleving. En nu blijkt hij even competent Nederlands te praten als ik Frans! Is dat erg?
In dit soort kwesties rijst geregeld de kritiek op eurocentrisme: dat men louter over de ander praat, en hem nooit een eigen stem geeft. Dat is bij Fellaini echter wel gebeurd. Al doet hij dat in een scenario van derden en gesticuleert hij inderdaad houterig.
Is dan het pastiche-idee van tel? Deze mogelijkheid heb ik tussen de comments op de reclame vaak aangetroffen – en ik moet bekennen dat ze me telkens een beetje ergerden. Dat het spotje zo slecht was, dat het hilarisch werd en zo: zulke frases getuigen volgens mij van minachting en superioriteit.
Ook de rationalisering dat Fellaini zich hopelijk vorstelijk voor zijn optreden heeft laten betalen en dat een eventuele afgang verdisconteerd is, vergoedt niet alles. Dat zou betekenen dat economie de eerste en laatste beweger is.
Tekortschiet verder de vaststelling dat er een groot verschil is ontstaan tussen mondeling en schriftelijk taalgebruik. Om allerlei beleidsmatige en technologische redenen praat de homo sapiens inmiddels aanmerkelijker vlotter dan dat hij stileert. Maar wat verhelpt zo’n nuance aan dit specifieke geval?
Plots schoot me deze optie te binnen: Fellaini dribbelt met de kijkers- en makersverwachting en doet alsof hij er niets van kan! Maar die hypothese loopt vast, want op YouTube vind ik geen filmpjes waar hij Nederlands spreekt. Ook begin ik dan bedenkelijke bokkensprongen te maken, alsof ik een bepaalde werkelijkheid niet accepteer. Terwijl Barthes met zijn analyses nota bene beoogde het begrip schriftuur te laten zien: ‘een taal die ten doel heeft de normen en de feiten te doen samenvallen en aan de cynische werkelijkheid de rechtvaardiging van een edele moraal te geven’.
Dus stel nu, dat Fellaini spreekt zoals hij spreekt. Dat hij met de reclame projectieschermen wegtrekt, onder het motto FYI (waarvan de populist in mij lang heeft gegokt dat het Fuck You Intellectuals betekende). Dan zou hij een bewonderenswaardige demonstratie van zelfrelativering aan de dag hebben gelegd. En een lange neus trekken naar beleidslui die aan inburgering of aan allerlei praktische beslommeringen de beheersing van een landstaal eisen.
De nieuwe voorzitter van de Europese Raad, uit Polen, spreekt Engels noch Frans. Is dat een goed voorbeeld, dat doet volgen?

dinsdag 2 september 2014

Leraren, vogels, paarden


Bij de start van het nieuwe onderwijsseizoen zijn de apocalypsen in vertrouwde hoeveelheid komen aanrollen. Ik besefte een tijd terug een film te hebben gezien, waarin de klas inderdaad de hel op aarde was. Dat is in Kes, het debuut van Ken Loach uit 1969. Een schooljongetje wordt omspoeld door dermate veel ellende, dat je als kijker geneigd bent hem door het scherm naast je op de bank te trekken en hem stroopwafels te voeren die gedoopt zijn in warme chocomel.
Gelukkig heeft hij een adembenemend goede leraar. Die vraagt tijdens een les over ‘fact and fiction’ aan het jongetje een verhaal over zichzelf te vertellen. Eerst wil hij niet, gewend als hij is dat anderen voor hem praten, maar als de leraar het lot van zijn klasgenoten aan het verlangde verhaal verbindt, begint het jongetje te vertellen over zijn valk.
De klas raakt geïntrigeerd, de leraar ook en wel zodanig dat hij zelf komt kijken hoe het jongetje met de valk omgaat. De rillingen lopen over je rug, zo mooi. Dat kan dus niet goed gaan. Nu is er over het algemeen weinig rechtvaardig op de wereld, maar wat in Kes gebeurt is godgeklaagd. Wat een film! Het jongetje zelf krijgt geen enkele aandacht. Hij heeft een moeder zonder man, en een soort broer die kwelgeest is.
Het jongetje voedt de valk op aan een lijn, die hij dan weer laat vieren en dan weer aan trekt – een ouder in spe.
Het beeld herinnerde me aan twee andere films, waarin de school eveneens een rolletje speelt. In 4 Havo, een klas apart, de VPRO-documentaire van Maarten Schmidt en Thomas Doebele uit 1992, zit een legendarische scène over een leerlinge op wie elke redelijke leraar het liefst meerdere zwepen der wraaks tegelijk zou laten neerkomen. Het meisje wordt dan gefilmd in haar eigen omgeving, bij een manege geloof ik, waar ze vertelt over hoe ze haar paard behandelt: ‘Strak houden, anders komt er niks van terecht’.
De andere film is ook een documentaire. Benoît Mariage vertelt in Michel Stree, Une âme chevaleresque uit 2007 over de Waalse adolescent-kaper van de bus met schoolkinderen in Vielsalm, die als eis had om voor de radio een verklaring tegen onrecht en ongelijkheid af te leggen. Heden verzorgt hij in een steengroeve vogels en bet wondjes in hun poten.
Aldus blijkt de vader het kind van de man. Als zevenjarige vond hij langs de weg een gewonde vogel, die hij meenam naar de klas. De meester zei dat hij hem moest verzorgen, maar toen de vogel een kraai bleek kwam het advies het dier te doden. Maar de jongen genas de kraai en het beest bleef acht jaar bij hem tot het stierf van de ouderdom.
Over, amen, uit. Of wat is nu de openbaring (die een les kan zijn en een straf)?