maandag 1 juli 2013

Hans Groenewegen (4)

De een-na-laatste prangende kwestie uit de tijd tussen Groenewegens overlijden en uitvaart betrof de Buddingh’-prijs voor dichtdebuten, eveneens een Poetry International-productie. Ofschoon de kampioen van de volgende editie een zekerheidje schijnt, waren er dit jaar om de apathie tegenover het genre te doorbreken nog genomineerden. Het was Ilja Leonard Pfeijffer die conform de geplogenheden van buitenaf liet weten wie er moest winnen.
Na toetsing aan de uitslag bleek dat ‘de gedoodverfde winnaar’ naast de enige medaille had gegrepen. Even later heette de werkelijke geluksvogel, Henk Ester, zelfs ‘Buddingh’-prijs onwaardig’. Over de beoogde winnaar, Kira Wuck, kwam weer later het bericht dat ze nóg een debuutprijs was misgelopen, ‘maar gelukkig heeft ze de Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs wel op zak’.
Poetry International had Groenewegen wel een keer, de allereerste zelfs, de ‘drie 3 beste gedichten van het afgelopen jaar’ laten kiezen. Deze klus is zo bizar, dat hij hem met satanisch genoegen moet hebben aanvaard. Inmiddels is dit onderdeel van wat Gedichtendag heette afgeschaft.
Inzake de Buddingh’-prijs kan hilariteit hebben verwekt dat er door uitgevers een ‘shortlist’ aan wordt ontwaard. De ‘longlist’ zal bestaan uit de inzendingen, waarvan het aantal overigens verbijsterend hoog is voor wie zich voor het aanbod informeert bij boekhandels en reguliere media. Misschien had Groenewegen zelfs de slappe lach gekregen van ander recent nieuws dat er cursussen starten in ‘shortlistlezen’.
De naam van Pfeijffer zal hem minder vreugde hebben gebaard. Dit heeft te maken met de wegdeemsterende poëziekritiek. Pfeijffer kon daarin rabiate uitspraken over derden doen en zichzelf tot nieuwe Lucebert bombarderen. Dat verband mocht conform de postideologische zede schier unisono bijval krijgen, maar het ontging de erudiete, politiek gepokte lezer die Groenewegen was volkomen. Hij heeft daar uitgebreid verslag van gedaan. Als industrieel polemist reageerde Pfeijffer daar niet op.
Ten slotte was er in de week tussen Groenewegens dood en uitvaart het Felix Poëzie Festival in België. Ook dat programmeerde postideologiebewust, met een pleidooi voor poëzie, gehouden door dichter-biograaf Peter Theunynck. Een uittreksel verscheen in de boekenbijlage, de integrale tekst kwam op de dag van Groenewegens uitvaart op de betreffende schrijversblog.
Theunynck trekt een leuke vergelijking tussen poëzie en Formule 1-racen, om aanbevelingen te kunnen doen. Hij roept onder meer op om gedichten uit het hoofd te leren. Dat experiment was al meer dan tien keer uitgevoerd op recente poëzie in Met schrijven zin verzamelen, de laatste keer, als toekomstopdracht, op Mettes. (Wel noemt Theunynck als inspiratiebron een hoogleraar die voor Groenewegen zo’n beetje de Pfeijffer van de literatuurwetenschap leek en die in het kader van het cultuurdebat evenmin op Groenewegens meer dan eens op schrift gestelde bezwaren reageerde.)
Theunynck is optimistisch en roept collega’s op tot meer ‘passie’. Zo komt hij met adviezen: ‘Blijf ons verrassen met sprankelende beelden, tintelende taalbouwsels, swingende taalmuziek.’ Voor mij zijn dit helaas placebo’s, gelet op de ziekte die Theunyck genezen wil: ‘Poëzierecensenten praten te vaak voor de eigen kerk, gepassioneerde leraren die hun leerlingen in gloed kunnen brengen voor de poëzie zijn er minder dan vroeger.’
Als er nu iemand de kerk verlaten heeft… Groenewegen heeft diverse doelgroepen willen bereiken: van bibliotheken over specialisten naar potentieel belangstellenden. De meerderheid van zijn teksten is weliswaar langer dan 500 woorden, ze hebben altijd een brug geslagen naar een ontvanger. Ze legden bloot wat de overwegingen waren geweest – bij Pfeijffer was dit volgens hem principieel onmogelijk – en gaven ze cadeau voor betere. Alleen al de hoge frequentie van de u-vorm is een indicatie dat Groenewegen een dialoog wilde aangaan. Hebben lezers dat aanbod in overweging genomen?
De vergissing dat Groenewegen De 100 beste gedichten-boekjes had geproduceerd, moet zijn gerezen doordat hij voor Historische Uitgeverij artikelenbundels over één canonieke dichter (Faverey, Lucebert, Ouwens) samenstelde. In latere berichten werd de suggestie uitgewerkt, tot NRC aan toe, dat Groenewegen ze in zijn uppie had volgeschreven (en dat een soortgelijk project, over Hadewijch voor Revolver, een boek is).
De protestgeneratie heeft het nooit zo bedoeld, maar internetgebruikers hebben puur formeel een omverwerping van autoriteiten bewerkstelligd. Ze nemen wel zeer gemakkelijk iets voor waar aan, en als dat dan ook veel wordt doorgekopieerd is het bewijs achteraf geleverd. Op Groenewegens eigen website zijn, niet heel erg verrassend, boekgegevens simpel te vinden. Het verblufte dat hét literaire nieuwsmedium van de afgelopen tijd voor de bibliografie echter doorverwees naar de DBNL, die per definitie incompleet is en die in dit geval behalve jaren ook boeken en genres achterlag. Ook NRC leek erdoor op een dwaalspoor gezet.
Als gezegd (en gekopieerd!): vergissen is menselijk. Maar dat men niet eens de moeite wil nemen titelbeschrijvingen te lezen, leidt tot de gevolgtrekking dat de boeken zelf helemaal uit zicht blijven. Dit is een goed recht, dat zelfs in te voelen valt in deze tijden van overvloed. Ik snap alleen niet hoe die weigering valt te rijmen met pertinente oordelen over de betreffende teksten.
Vandaag is het drie weken geleden dat Hans Groenewegen overleed. Het taalkundig genie gelooft niet dat het al zomer is, de gourmande wil dat het gaat sneeuwen. De wereld wacht op een definitief bericht over Mandela. En in de literatuurbranche verstrekken persoonlijkheden lijstjes welke boeken absoluut op vakantie gelezen moeten worden. Van de literaire headlines op Groenewegens sterfdag zijn Hermans’ typemachines nog een item, in termen van erfgoed. Maar volgens mij kun je dat alleen levend houden door ermee om te gaan.
Groenewegen was niet de enige die daartoe een brug heeft geslagen naar geïnteresseerden. Onlangs verschenen bijvoorbeeld Wonderlijke wapens van Joris Note en De figuur in het tapijt van Daniel Rovers. Er zijn evenveel redenen om hun boeken niet academisch te noemen als wel. Ik noem ze, omdat – o, exemplificatie van de roddel – een literair journalist van een vooraanstaande krant het recensie-exemplaar van deze titels, samen met dat van Met schrijven zin verzamelen, aan een antiquariaat verkocht. In onberispelijke staat. Over welke kerk hebben we het dan eigenlijk?

maar wij rennen
op het zachte vel
met weke voeten
achter god weet
welke woorden aan
bij de stem vandaan
(nachtelijke rede)

3 opmerkingen:

  1. Ik heb moeite met deze blog. Dat je walgt van het uitblijven van elke erkenning voor Groenewegen kan ik goed begrijpen. Maar ik zie niet in wie er bij gebaat is als je Groenewegen herkent in het door Peter Theunynck opgeroepen beeld van de voor eigen parochie prekende poëzierecensent. Waarom laat je jezelf (en Groenewegen met je) überhaupt door zo iemand in de verdediging drukken? Voor Theunyncks advies aan de poëzie (Twitter! Facebook!) zou zelfs een derderangs trendwatcher zich schamen, dat hoef je echt niet serieus te nemen. Ik heb de indruk dat je te nadrukkelijk vanuit de veronderstelling schrijft dat Groenewegens werk over een kwaliteit beschikt waar het literair bedrijf geen enkele boodschap meer aan heeft. Die veronderstelling lijkt me niet per se onwaar, maar als je je er volledig door laat leiden boet je te veel aan scherpte en weerbaarheid in. Of concreter: doorverkochte recensie-exemplaren zijn misschien ergerlijk, maar geen bewijs dat de literatuur alleen nog maar in haar eigen kapitalistische sap ligt te smoren.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Ongelezen doorverkochte recensie-exemplaren van boeken die elk op hun manier literatuur toegankelijk willen maken: een ranzige anekdote, én een beeld van de realiteit waarin ‘de elite’ routineschuldige is. Literatuur als een huis waarvan de voordeur openstaat, terwijl er in de achtertuin mensen roepen dat ze niet binnen mogen.
      Dat ligt voor mij op dezelfde lijn als het Verwonderingsthema van de Gedichtenweek, dat alleen gekozen kan worden door zich niet op de hoogte te stellen van wat er zoal met poëzie is en kan gedaan – helemaal in tijden van financiële crises!
      Evenzo fungeert Theunynck als Vlaamse evenknie van Lindner, al kan wat voor mij hol is oprecht zijn bedoeld. Beiden laten zich uit op podia die prestige hadden wegens Groenewegens punt van de uitwisseling van kennis en kritiek. Beiden worden ook geprezen door instellingen die, weerom in Groenewegens geest, aandacht zeggen te hebben voor het afwijkende.
      Zulke veranderingen wil ik serieus nemen. Juist om weerbaar te blijven en geen cultuurpessimist te zijn!
      Theunyck is zelfs extra interessant door zijn beroep op de antigroenewegiaanse literatuurwetenschap. Vgl. Yra van Dijk voor de Campert Stichting: ‘Groenewegen werkte voor zichzelf, buiten de academie, maar verhield zich grondiger tot wat er in de letterkunde gebeurde dan menig neerlandicus.’ Ook Frans Budé postte inmiddels een IM.
      Niets of niemand is uiteraard soeverein. Mij lijkt dat inzake Groenewegens teksten echter niet te twisten valt over de zorgvuldigheid en de interesse in het te behandelen onderwerp. Deze reeks inventariseert wat daarvan de return is

      Verwijderen
  2. Ondertussen heeft Groenewegen opnieuw de NRC gehaald, ditmaal als heilige, in een column van Marjoleine de Vos over onthechting en imperfectie. Ze citeert daartoe niet de bundel, maar het interview met Awater. (Bij een bliksemvisite aan een Nederlandse stad deed ik twee respectabele boekwinkels aan, waarvan de ene geen literaire tijdschriften meer verkocht en de andere vroeg: ‘Goh, bestaat dat nog?’) Verder haalde Groenewegen, verstoken van een Wikipedia-lemma, ook de Duitse pagina van beroemde jaardoden [http://de.wikipedia.org/wiki/Nekrolog_2013], op gezag van dezelfde necroloog.

    BeantwoordenVerwijderen