Soms duurt het even voordat een liedje aankomt. Lang geleden, maar het Gilgamesj-epos was volgens mij al van de kleitabletten gerold, had mijn zus de elpee Now We May Begin van Randy Crawford. Ik wist niet wat ervan te vinden, hoewel de titel me aansprak. Ik nam hem over op een (chroomdioxide?) cassettebandje, waarbij de slotsong ‘When Your Life Was Low’ er net niet integraal op kwam.
Het was een wonderlijk liedje, met een mooie melodielijn en de puberverleidende beginregel ‘Always remember my friend / The world will change again’. De verleiding zat uiteraard in de troostende garantie dat elke onhoudbaarheid eindig was, maar ze voelde wee aan. Iets wat in de toen geldende verhoudingen opgeborgen kon worden onder de noemer EO of NCRV (voor eventuele Vlaamse honingpotters: dit waren televisieomroepen die zich inspireerden op het evangelie). Ik had de tekst moeten beluisteren, maar we spreken hier over de uitzonderlijke gevangenis die muziek heet.
Vermoedelijk was de millenniumwisseling al geweest toen ik pas lucht kreeg van het bestaan van Lalah Hathaway. De dochter van, werkzaam in dezelfde branche – wat een druk van verwachtingen! Over dat complexe onderwerp gewerd mij een fantastische documentaire, waarin tot overmaat van geluk ook de ouderlijk evenmin onbetuigd gebleven Indira Khan optrad.
Hoe stelde het teleur dat Lalah ‘When Your Life Was Low’ bleek te hebben opgenomen in een cocktailbarversie, met de componist Joe Sample. Man, doe iets! Hij had destijds nota bene concurrentie ondervonden van Randy Crawford, die door onverwacht snel succes dezelfde niche vulde als zijn band The Crusaders, waarvoor ze net gastzangeres was geweest op de enige langverwachte hit. Wel meende ik, als een heuse voetbaltrainer, dat het liedje potentie had (no pun intended).
Uitkomst bood een liveversie die Lalah Hathaway maakte met Marcus Miller. Als Pastorius-adept kan ik diens baschismo (pun intended) amper aanhoren, maar in mijn armzalig principisme gaf ik hem het voordeel van de twijfel. En jawel, op YouTube beschaamde hij het niet. Sterker, Lalah kwam er volgens mijn ongeschokte overtuiging tot haar recht.
In dezelfde beweging wist ik de tekst tot me te laten komen. Een speciaaltje! Een ik-figuur blikt terug op een liefdesgeschiedenis met iemand die nu bekend en succesvol is, maar die destijds werd uitgekotst: ‘People turned their backs on you, / And everybody said that you were through’. Deze verbintenis blijkt heilzaam geweest, ‘You left me shining’. Vanuit het perspectief van de liefde lijkt het me toch curieus dat de ik-persoon dan gediend heeft als Lenie ’t Hart in de zeehondencrèche: als oplapper, zelfs van de meest hopeloze gevallen.
Inmiddels is de begunstigde immers helemaal terug het heertje en heeft niet echt dankbaarheid getoond. Maar de ik-figuur staat daar schijnbaar boven:
Now you're doing well
From stories I hear tell.
You own the world again.
Everyone's your friend.
Wat een opportunist, de verstotene van weleer?! En wat een heilige, zijn redder?! De ik-figuur laat zich niet kennen na verlaten te zijn, en benadrukt slechts het positieve. Een prototype van de al dan niet prefeministische, zichzelf wegcijferende moeder (de redactie stelt zich tijdelijk niet aansprakelijk voor associaties)? Was ik er met de NCRV- annex EO-etikettenplakkerij dan niet ver van afgeweest?
En had die klojo echt niet eventjes terug kunnen kijken, bij wijze van erkenning, naar wie zijn founding father geweest was? Het grappige is dat Lalah Hathaway dat natuurrecht als het ware tegen de song in opeist, door aan het einde van de liveversie al improviserend met het contextgevoelige woord ‘remember’ uit te roepen: ‘Ya don’t hear me’ [5.40]. Exact met de intonatie van haar vader!
Die wat grimmiger benadering (een uiting van thymos waarin filosoof Peter Venmans terughoudendheid aanbeval) veronderstelt een dubbelzinniger ‘When Your Life Was Low’. Ik weet niet of onderhuidsheden rijmen met de vele andere songs van tekstschrijver Will Jennings. Maar dit liedje zou er vileiner van raken.
Although I never hear from you,
Still it's nice to know
You used to love me so,
When your life was low.
Of ben ik degene die vilein is? Ik geef toe dat ik, redelijkerwijs de puberteit voorbij, niet meer in de these ‘The world will change again’ kan geloven door de bewezen bangigheid van de homo sapiens (vernikkelde ironie?). Veranderingen blijken bijstellingen, ook nog in het voordeel van hen die aan de goede kant van de streep verkeren, enz. Bovendien onthulde Martha Nussbaum het bestaan van mensen, anderen uiteraard, die zo onstuimig interpreteren dat het ontbreken van een teken als een verborgen teken wordt gezien.
Toch dringt zich aan mij een heel andere interpretatie van ‘When Your Life Was Low’ op, waar amateurspsychologie niet langer tot de aanbeveling strekt. Misschien geldt liefde zelfs als zwakte en blijft de ik-figuur klinisch in onbuigzaamheid. De laatste wordt immers bemind, en de mogelijkheid opent zich hier dat dit louter eenrichtingsverkeer was. Want verwijst ‘shining’ in ‘You left me shining’ naar ‘you’ of ‘me’? Er ontstaat misschien iets als een thymos van de dienstbaarheid en van het afwachten, van het waardig zwijgen zelfs, die het ogenschijnlijk zo ruimhartige liedje laat veranderen in een eng sprookje ofwel nachtmerrie. Zo’n clausule zit evengoed in de cultuur waarmee het Westen is opgegroeid en zou de slotregels ronduit wraakzuchtig maken:
But always remember my friend,
The world will change again.
And you may have to come back
Through everywhere you've been.
Met de altijd wat pragmatische termen van de Lage Landen heet dit liedje in vertaling volgens mij dan ‘Wie het laatst lacht, lacht het best’.
vrijdag 12 juli 2013
maandag 1 juli 2013
Hans Groenewegen (4)
De een-na-laatste prangende kwestie uit de tijd tussen Groenewegens overlijden en uitvaart betrof de Buddingh’-prijs voor dichtdebuten, eveneens een Poetry International-productie. Ofschoon de kampioen van de volgende editie een zekerheidje schijnt, waren er dit jaar om de apathie tegenover het genre te doorbreken nog genomineerden. Het was Ilja Leonard Pfeijffer die conform de geplogenheden van buitenaf liet weten wie er moest winnen.
Na toetsing aan de uitslag bleek dat ‘de gedoodverfde winnaar’ naast de enige medaille had gegrepen. Even later heette de werkelijke geluksvogel, Henk Ester, zelfs ‘Buddingh’-prijs onwaardig’. Over de beoogde winnaar, Kira Wuck, kwam weer later het bericht dat ze nóg een debuutprijs was misgelopen, ‘maar gelukkig heeft ze de Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs wel op zak’.
Poetry International had Groenewegen wel een keer, de allereerste zelfs, de ‘drie 3 beste gedichten van het afgelopen jaar’ laten kiezen. Deze klus is zo bizar, dat hij hem met satanisch genoegen moet hebben aanvaard. Inmiddels is dit onderdeel van wat Gedichtendag heette afgeschaft.
Inzake de Buddingh’-prijs kan hilariteit hebben verwekt dat er door uitgevers een ‘shortlist’ aan wordt ontwaard. De ‘longlist’ zal bestaan uit de inzendingen, waarvan het aantal overigens verbijsterend hoog is voor wie zich voor het aanbod informeert bij boekhandels en reguliere media. Misschien had Groenewegen zelfs de slappe lach gekregen van ander recent nieuws dat er cursussen starten in ‘shortlistlezen’.
De naam van Pfeijffer zal hem minder vreugde hebben gebaard. Dit heeft te maken met de wegdeemsterende poëziekritiek. Pfeijffer kon daarin rabiate uitspraken over derden doen en zichzelf tot nieuwe Lucebert bombarderen. Dat verband mocht conform de postideologische zede schier unisono bijval krijgen, maar het ontging de erudiete, politiek gepokte lezer die Groenewegen was volkomen. Hij heeft daar uitgebreid verslag van gedaan. Als industrieel polemist reageerde Pfeijffer daar niet op.
Ten slotte was er in de week tussen Groenewegens dood en uitvaart het Felix Poëzie Festival in België. Ook dat programmeerde postideologiebewust, met een pleidooi voor poëzie, gehouden door dichter-biograaf Peter Theunynck. Een uittreksel verscheen in de boekenbijlage, de integrale tekst kwam op de dag van Groenewegens uitvaart op de betreffende schrijversblog.
Theunynck trekt een leuke vergelijking tussen poëzie en Formule 1-racen, om aanbevelingen te kunnen doen. Hij roept onder meer op om gedichten uit het hoofd te leren. Dat experiment was al meer dan tien keer uitgevoerd op recente poëzie in Met schrijven zin verzamelen, de laatste keer, als toekomstopdracht, op Mettes. (Wel noemt Theunynck als inspiratiebron een hoogleraar die voor Groenewegen zo’n beetje de Pfeijffer van de literatuurwetenschap leek en die in het kader van het cultuurdebat evenmin op Groenewegens meer dan eens op schrift gestelde bezwaren reageerde.)
Theunynck is optimistisch en roept collega’s op tot meer ‘passie’. Zo komt hij met adviezen: ‘Blijf ons verrassen met sprankelende beelden, tintelende taalbouwsels, swingende taalmuziek.’ Voor mij zijn dit helaas placebo’s, gelet op de ziekte die Theunyck genezen wil: ‘Poëzierecensenten praten te vaak voor de eigen kerk, gepassioneerde leraren die hun leerlingen in gloed kunnen brengen voor de poëzie zijn er minder dan vroeger.’
Als er nu iemand de kerk verlaten heeft… Groenewegen heeft diverse doelgroepen willen bereiken: van bibliotheken over specialisten naar potentieel belangstellenden. De meerderheid van zijn teksten is weliswaar langer dan 500 woorden, ze hebben altijd een brug geslagen naar een ontvanger. Ze legden bloot wat de overwegingen waren geweest – bij Pfeijffer was dit volgens hem principieel onmogelijk – en gaven ze cadeau voor betere. Alleen al de hoge frequentie van de u-vorm is een indicatie dat Groenewegen een dialoog wilde aangaan. Hebben lezers dat aanbod in overweging genomen?
De vergissing dat Groenewegen De 100 beste gedichten-boekjes had geproduceerd, moet zijn gerezen doordat hij voor Historische Uitgeverij artikelenbundels over één canonieke dichter (Faverey, Lucebert, Ouwens) samenstelde. In latere berichten werd de suggestie uitgewerkt, tot NRC aan toe, dat Groenewegen ze in zijn uppie had volgeschreven (en dat een soortgelijk project, over Hadewijch voor Revolver, een boek is).
De protestgeneratie heeft het nooit zo bedoeld, maar internetgebruikers hebben puur formeel een omverwerping van autoriteiten bewerkstelligd. Ze nemen wel zeer gemakkelijk iets voor waar aan, en als dat dan ook veel wordt doorgekopieerd is het bewijs achteraf geleverd. Op Groenewegens eigen website zijn, niet heel erg verrassend, boekgegevens simpel te vinden. Het verblufte dat hét literaire nieuwsmedium van de afgelopen tijd voor de bibliografie echter doorverwees naar de DBNL, die per definitie incompleet is en die in dit geval behalve jaren ook boeken en genres achterlag. Ook NRC leek erdoor op een dwaalspoor gezet.
Als gezegd (en gekopieerd!): vergissen is menselijk. Maar dat men niet eens de moeite wil nemen titelbeschrijvingen te lezen, leidt tot de gevolgtrekking dat de boeken zelf helemaal uit zicht blijven. Dit is een goed recht, dat zelfs in te voelen valt in deze tijden van overvloed. Ik snap alleen niet hoe die weigering valt te rijmen met pertinente oordelen over de betreffende teksten.
Vandaag is het drie weken geleden dat Hans Groenewegen overleed. Het taalkundig genie gelooft niet dat het al zomer is, de gourmande wil dat het gaat sneeuwen. De wereld wacht op een definitief bericht over Mandela. En in de literatuurbranche verstrekken persoonlijkheden lijstjes welke boeken absoluut op vakantie gelezen moeten worden. Van de literaire headlines op Groenewegens sterfdag zijn Hermans’ typemachines nog een item, in termen van erfgoed. Maar volgens mij kun je dat alleen levend houden door ermee om te gaan.
Groenewegen was niet de enige die daartoe een brug heeft geslagen naar geïnteresseerden. Onlangs verschenen bijvoorbeeld Wonderlijke wapens van Joris Note en De figuur in het tapijt van Daniel Rovers. Er zijn evenveel redenen om hun boeken niet academisch te noemen als wel. Ik noem ze, omdat – o, exemplificatie van de roddel – een literair journalist van een vooraanstaande krant het recensie-exemplaar van deze titels, samen met dat van Met schrijven zin verzamelen, aan een antiquariaat verkocht. In onberispelijke staat. Over welke kerk hebben we het dan eigenlijk?
maar wij rennen
op het zachte vel
met weke voeten
achter god weet
welke woorden aan
bij de stem vandaan
(nachtelijke rede)
Na toetsing aan de uitslag bleek dat ‘de gedoodverfde winnaar’ naast de enige medaille had gegrepen. Even later heette de werkelijke geluksvogel, Henk Ester, zelfs ‘Buddingh’-prijs onwaardig’. Over de beoogde winnaar, Kira Wuck, kwam weer later het bericht dat ze nóg een debuutprijs was misgelopen, ‘maar gelukkig heeft ze de Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs wel op zak’.
Poetry International had Groenewegen wel een keer, de allereerste zelfs, de ‘drie 3 beste gedichten van het afgelopen jaar’ laten kiezen. Deze klus is zo bizar, dat hij hem met satanisch genoegen moet hebben aanvaard. Inmiddels is dit onderdeel van wat Gedichtendag heette afgeschaft.
Inzake de Buddingh’-prijs kan hilariteit hebben verwekt dat er door uitgevers een ‘shortlist’ aan wordt ontwaard. De ‘longlist’ zal bestaan uit de inzendingen, waarvan het aantal overigens verbijsterend hoog is voor wie zich voor het aanbod informeert bij boekhandels en reguliere media. Misschien had Groenewegen zelfs de slappe lach gekregen van ander recent nieuws dat er cursussen starten in ‘shortlistlezen’.
De naam van Pfeijffer zal hem minder vreugde hebben gebaard. Dit heeft te maken met de wegdeemsterende poëziekritiek. Pfeijffer kon daarin rabiate uitspraken over derden doen en zichzelf tot nieuwe Lucebert bombarderen. Dat verband mocht conform de postideologische zede schier unisono bijval krijgen, maar het ontging de erudiete, politiek gepokte lezer die Groenewegen was volkomen. Hij heeft daar uitgebreid verslag van gedaan. Als industrieel polemist reageerde Pfeijffer daar niet op.
Ten slotte was er in de week tussen Groenewegens dood en uitvaart het Felix Poëzie Festival in België. Ook dat programmeerde postideologiebewust, met een pleidooi voor poëzie, gehouden door dichter-biograaf Peter Theunynck. Een uittreksel verscheen in de boekenbijlage, de integrale tekst kwam op de dag van Groenewegens uitvaart op de betreffende schrijversblog.
Theunynck trekt een leuke vergelijking tussen poëzie en Formule 1-racen, om aanbevelingen te kunnen doen. Hij roept onder meer op om gedichten uit het hoofd te leren. Dat experiment was al meer dan tien keer uitgevoerd op recente poëzie in Met schrijven zin verzamelen, de laatste keer, als toekomstopdracht, op Mettes. (Wel noemt Theunynck als inspiratiebron een hoogleraar die voor Groenewegen zo’n beetje de Pfeijffer van de literatuurwetenschap leek en die in het kader van het cultuurdebat evenmin op Groenewegens meer dan eens op schrift gestelde bezwaren reageerde.)
Theunynck is optimistisch en roept collega’s op tot meer ‘passie’. Zo komt hij met adviezen: ‘Blijf ons verrassen met sprankelende beelden, tintelende taalbouwsels, swingende taalmuziek.’ Voor mij zijn dit helaas placebo’s, gelet op de ziekte die Theunyck genezen wil: ‘Poëzierecensenten praten te vaak voor de eigen kerk, gepassioneerde leraren die hun leerlingen in gloed kunnen brengen voor de poëzie zijn er minder dan vroeger.’
Als er nu iemand de kerk verlaten heeft… Groenewegen heeft diverse doelgroepen willen bereiken: van bibliotheken over specialisten naar potentieel belangstellenden. De meerderheid van zijn teksten is weliswaar langer dan 500 woorden, ze hebben altijd een brug geslagen naar een ontvanger. Ze legden bloot wat de overwegingen waren geweest – bij Pfeijffer was dit volgens hem principieel onmogelijk – en gaven ze cadeau voor betere. Alleen al de hoge frequentie van de u-vorm is een indicatie dat Groenewegen een dialoog wilde aangaan. Hebben lezers dat aanbod in overweging genomen?
De vergissing dat Groenewegen De 100 beste gedichten-boekjes had geproduceerd, moet zijn gerezen doordat hij voor Historische Uitgeverij artikelenbundels over één canonieke dichter (Faverey, Lucebert, Ouwens) samenstelde. In latere berichten werd de suggestie uitgewerkt, tot NRC aan toe, dat Groenewegen ze in zijn uppie had volgeschreven (en dat een soortgelijk project, over Hadewijch voor Revolver, een boek is).
De protestgeneratie heeft het nooit zo bedoeld, maar internetgebruikers hebben puur formeel een omverwerping van autoriteiten bewerkstelligd. Ze nemen wel zeer gemakkelijk iets voor waar aan, en als dat dan ook veel wordt doorgekopieerd is het bewijs achteraf geleverd. Op Groenewegens eigen website zijn, niet heel erg verrassend, boekgegevens simpel te vinden. Het verblufte dat hét literaire nieuwsmedium van de afgelopen tijd voor de bibliografie echter doorverwees naar de DBNL, die per definitie incompleet is en die in dit geval behalve jaren ook boeken en genres achterlag. Ook NRC leek erdoor op een dwaalspoor gezet.
Als gezegd (en gekopieerd!): vergissen is menselijk. Maar dat men niet eens de moeite wil nemen titelbeschrijvingen te lezen, leidt tot de gevolgtrekking dat de boeken zelf helemaal uit zicht blijven. Dit is een goed recht, dat zelfs in te voelen valt in deze tijden van overvloed. Ik snap alleen niet hoe die weigering valt te rijmen met pertinente oordelen over de betreffende teksten.
Vandaag is het drie weken geleden dat Hans Groenewegen overleed. Het taalkundig genie gelooft niet dat het al zomer is, de gourmande wil dat het gaat sneeuwen. De wereld wacht op een definitief bericht over Mandela. En in de literatuurbranche verstrekken persoonlijkheden lijstjes welke boeken absoluut op vakantie gelezen moeten worden. Van de literaire headlines op Groenewegens sterfdag zijn Hermans’ typemachines nog een item, in termen van erfgoed. Maar volgens mij kun je dat alleen levend houden door ermee om te gaan.
Groenewegen was niet de enige die daartoe een brug heeft geslagen naar geïnteresseerden. Onlangs verschenen bijvoorbeeld Wonderlijke wapens van Joris Note en De figuur in het tapijt van Daniel Rovers. Er zijn evenveel redenen om hun boeken niet academisch te noemen als wel. Ik noem ze, omdat – o, exemplificatie van de roddel – een literair journalist van een vooraanstaande krant het recensie-exemplaar van deze titels, samen met dat van Met schrijven zin verzamelen, aan een antiquariaat verkocht. In onberispelijke staat. Over welke kerk hebben we het dan eigenlijk?
maar wij rennen
op het zachte vel
met weke voeten
achter god weet
welke woorden aan
bij de stem vandaan
(nachtelijke rede)
Abonneren op:
Posts (Atom)