Zo’n tweeduizend jaar geleden – Christus was net aan een pelgrimage door de eeuwen begonnen om in Aleppo mee te dingen naar een stageplaats in een koffiehuis, de voorwaarde immers om tegen de millenniumwisseling in Triëst toegelaten te worden op de Università del Caffè van Ernesto ‘Espresso Evangelist’ Illy – zei Quintilianus tegen redenaars: ‘Het betoog moet meebuigen met de wendingen die de omstandigheden nemen, vooropgesteld dat de intenties eerzaam blijven.’
Ongetwijfeld doen woordvoerders, advocaten en ministers van Informatie met dat advies nog steeds hun voordeel, maar wat met sprekers in hun algemeenheid, mensen van vlees en bloed dus? Ik ervaar dat op dat taalvlak, mijn professie eigenlijk, van alles uit mijn geheugen valt. Zo vergeet ik telkens het toch potentieel allerminst te pureren verschil tussen very interesting klinkende woordjes als ‘releveren’ en ‘reveleren’.
Onlangs begreep ik uit een opfrisboek dat zelfs een basale spellingstruc me aan het ontglippen is. De passage ging over werkwoordsverbuigingen met een t, dankzij het kofschip. Bleek het gatverpielekes al jaren ’t kofschip te zijn! En uitgerekend die apostrof t, waarvan werd erkend dat die het ezelbruggetje wankel maakt, is alweer passé. Door voortschrijdende ontwikkeling in het gebruik, dat op zich het smeltkroes geheten resultaat is van invloeden, is er althans een stuk aangebouwd. Het blijkt nu kofschiptaxietje te zijn. Quintiliaans opgevat geen probleem, dunkt me.
Met die aanbouw is de loshangende t wat vaster komen te zitten. En bovendien kunnen zo twee medeklinkers die de laatste jaren het werkwoordsgebruik zijn komen versterken, een plaats krijgen: de j en de x. Wel vraag ik me af welke die nieuwe werkwoorden zoal mogen zijn. Bij de j kom ik niet veel verder dan ‘roetsjen’ en, uiteraard, ‘ramsjen’. De x stremt bij mij zelfs al na ‘faxen’. Het zou toch niet zo zijn dat het vreselijke werkwoord ‘seksen’ met een x wordt gespeld? (Een nabijgelegen uitspanning adverteert op bezoekersluwe tijden met ‘gratis pannenkoek bij eerste consommatie’.)
Indien de spelling zich aanpast aan de wendingen der omstandigheden, raken bijvoorbeeld ezelsbruggen dan geprivatiseerd? Wordt het kofschiptaxietje gesponsord door Smit Tak?
vrijdag 22 februari 2013
donderdag 14 februari 2013
Stigma
Vandaag werd aan de deur een pakje aangeboden voor Marc Kregting. Ik mocht het hebben op vertoon van een identiteitsbewijs – een aangename sensatie die ik laatst ook had bij het betalen van strafporto om een brief alsnog toegestuurd te krijgen. Het besef daagde dat ooit berichten konden worden geweigerd. Wie ze wilde hebben, moest ervoor dokken. Ondoenlijk om dat met de huidige kwantiteit en levensgewoontes te realiseren, maar als prototype van communicatie inzichtelijk, zeker sinds de geruchtmakende oproep van Jelle Brandt Corstius per Twitter om mails te sturen naar een falende SNS-baas ter terugstorting van een bonus.
Brandt Corstius legde op zijn site in 507 woorden en een handjevol hyperlinks uit waarom de conclusie was: ‘Kom in opstand.’ De mails moesten de topman aanzetten tot een gewetensonderzoek. Maar deze kon geen nee zeggen tegen ongevraagde post. Terecht, zou men denken, het is de zoveelste proeve van een cynisch bankwezen dat indien het al te veel geld vermorst aanklopt bij de overheid die door het dominante Men normaliter op afstand wordt gehouden. De bonus is drager van een systeem.
Toch berust Brandt Corstius’ burgerinitiatief, dat concreter wilde zijn dan gepraat bij Occupy (of reëel bestaand activisme?), op het idee dat sympathisanten het gewetensonderzoek bij zichzelf al hadden verricht. Anders had men niet zo overtuigd door verontwaardiging op de muisknop gedrukt. Daarbij gaat het mij niet om het kwikzilveren balletje dat ‘fatsoen’ heet of om de Bijbelse wisecrack dat wie zonder zonde is de eerste steen mag werpen. Mij is het te doen om het feit dat de ontvanger onbekend is als persoon, en des te bekender als type, trouwens onontkoombaar mannelijk.
Op dat ogenblik wordt hij niet afgerekend als individu van vlees en bloed, zoals Brandt Corstius het voorstelde, en kan hij als onbetwiste dader geen gewetensonderzoek verrichten. Daarnaast is het clicktivisme, hoe oprecht de woede ook, nogal sedentair. Men kan er veel vervaarlijke helmen en gasmaskers bij opzetten, de muisklik behelst een handeling van niks, terwijl activisten hun huis moeten verlaten. In vergelijking met het oude poststelsel, waar de zender tot op de drempel van de potentiële ontvanger verantwoordelijk bleef, is de muisklik zelfs een gevalletje van illegaal lozen. Mocht Brandt Corstius de term ‘opstand’ zorgvuldiger hebben gehanteerd!
Deze redenering, stoelend op willekeur die willekeur bestrijdt, is reeds gedaan, onder referte aan schandpalen, pek en veren. Er valt ongetwijfeld meer droevigs bij te noteren, bijvoorbeeld over hoe gepersonaliseerd en populistisch de representatie van de actualiteit geworden is. Bij een complexe journalistiek heeft het voor het burgerinitiatief ingezette medium daarnaast natuurlijk ook zijn mores, waaronder het programma Opsporing Verzocht 2.0 hoge cijfers haalt.
Een andere zaak onderstreept het blatende onrecht in de logica van Brandt Corstius misschien. Het werkt nu eenmaal zo dat het oneindige aantal commentatoren – voor wie ik huiver terwijl ik op het onmogelijke medium van de weblog hetzelfde doe – met historische parallellen een gelijk prangender maken. Zo’n parallel is bij Brandt Corstius al getrokken, met een nabije geschiedenis, maar volgens mij groeit het inzicht wanneer men een paar decennia verder teruggaat.
Ik doel uiteraard op ‘de affaire-Buikhuisen’. Ze speelt eind jaren zeventig, wanneer de gelijknamige wetenschapper, bedenker van de naam ‘provo’, aan de universiteit Leiden onderzoek doet naar andere dan maatschappelijke oorzaken waarom mensen crimineel worden. Erfelijkheid bijvoorbeeld. Het is goed voor te stellen dat die hypothese gevoelig lag, mede wegens associaties met de oorlog. Minder empathie valt op te brengen voor de toenmalige columnist die onophoudelijk de wetenschapper voor alles uitmaakte wat vies en voos was, culminerend in een bundeling met de titel Buikhuisen, dom én slecht. Twee jaar later begon hij een nieuwe ronde verdachtmakingen en sprak van fascisme. Commentaar overwoekerde weer eens de hoofdtekst.
De zaak wil ik niet oprakelen, er bestaat voldoende documentatie over, ook overigens vanuit het orgaan dat de beschadigingsoperatie faciliteerde, maar tijdens inleidende leesschermutselingen over ‘de jaren zeventig’ is ze mij reeds vaak onder ogen gekomen als zijnde symbolisch voor een tijd waarin het onderscheid tussen goed en kwaad dermate scherp was dat het aanpalende moralisme voor velen, zeker achteraf, ondraaglijk werd. Ook wil ik het pad niet op dat deze columnist weinig later de P.C. Hooft-prijs kreeg toegekend maar niet uitgereikt, omdat hij volgens de regering kwetsen tot instrument gemaakt had. Daarmee werd literatuur opmerkelijk serieus genomen bij zijn beroep op de esthetische autonomie.
Bas Heijne bestempelde de huidige SNS-actie als ‘virtuele stalking onder de dekmantel van een moreel appèl. Het zit in de familie, maar voor zover ik weet heeft Piet Grijs nooit het telefoonnummer van professor Buikhuizen [o, digitaal rood potlood] gepubliceerd.’ Da’s voor zijn doen vilein en entre nous geformuleerd, met mogelijk een scheve voorstelling van de effecten. Maar het klopt, de columnist van weleer is de vader van Jelle Brandt Corstius. Ik vind dat onfijn om te zeggen, omdat junior zich blijkens zijn Twitterupdates, gesteund door weinig Occupy-genegen mediumexperts, inmiddels een martelaar lijkt te wanen.
De zegswijze ‘Hoge bomen vangen veel wind’ was van toepassing op de SNS-baas, die de asymmetrische christelijke notie van medelijden niet direct verdiende. Na alle reacties komt enig medelijden inderdaad eerder Brandt Corstius toe, die per saldo een mediafiguur is. Dat maakt mijn kwalificatie ‘burgerinitiatief’ voor zijn Twitteractie tegelijk onprecies, en dat is tragisch getuige zijn allerminst cultuurindustriële bedoelingen.
Bovenal zou ik met het leggen van een familieverband hem stigmatiseren door een guilt by association, waarbij makkelijk zaken opdoemen als nepotisme, Grachtengordel, fakenieuws… In mijn terugdeinzen zie ik een tastbaar bewijs voor mijn overtuiging dat ik JBC dan precies zo behandel als hij de bankier heeft behandeld. Maar ik heb het al gedaan, zonder een steen te hebben hoeven werpen.
Proost dan (met het bloed dat is vergoten ter vergeving van onze zonden).
zondag 10 februari 2013
Zeven
Dat David Cameron de marathonvergadering over de EU-begroting doorbracht op een fond van Nespresso en Haribo wil ik aannemen. Ook andere feiten schijnen waar te zijn, maar erg veel peilloos geloof valt er ook weer niet aan te hechten. Een hit in mijn vormende era, eind jaren zeventig, was ‘Black Betty’ van Ram Jam. Ik kan me niets van die groep herinneren, vermoedelijk een one-hit wonder, maar het nummer schurkte onlangs tegen mijn actualiteitenkwab toen ik bij het zoveelste nagekomen onderzoek naar het begin der muzikale tijden stuitte op het nummer ‘Looky Looky Yonder’ van Lead Belly.
Wat is het origineel, en waar is het te vinden? Het nummer gaat dus over Loeki de Leeuw, aka de zwarte Betty Stöve.
Dat feitje moet weinig bekend zijn geweest destijds, gespitst als ik was iedereen de loef af te steken (daar heeft het potjeslatijn een fijne diagnose voor: nihilitus chronica). Werd het feitje onder de pet gehouden, zoals dat later zou worden genoemd? Ik begrijp dat er op zichzelf al twee Black Betty’s waren, omdat er een eerdere opname begin jaren zeventig was geweest, inclusief het historische coverfragment, door de band Starstruck.
Waar doet die klinkende naam me dan weer aan denken? Zeg maar evenveel aan Drees als Samsom? Voor de beantwoording van die vervaarlijk tegen het autobiografische keffende vraag ben ik met mijn alter ego’s geneigd eerst eens iets te drinken, maar wat?
De afgelopen zin vormde zich een hulpmiddel dat door presentatoren en andere favorite strangers wel ‘een bruggetje’ genoemd wordt.
Er was eens een Nederlands bandje dat Bots heette. De naam maakte zijn belofte waar. Het was een protestgroep vanuit linkse hoek die, zoals dat hoort in de genre-indeling der clichés, rock koppelde aan folk. Een picollofluit klinkt ook door hun beroemdste liedje, waaraan ik, andermaal tuimelend in mijn vormende era, trachtte te refereren: ‘Zeven dagen lang (Wat zullen we drinken)’. Dat daarvan versies zijn gemaakt in het Engels en Duits, wist ik ergens wel. Maar voor mij is het een revelatie dat bij ‘Sieben Tage Lang’ de hulp was ingeroepen van Günter Wallraff.
Voor de geboren kleurenkijkers onder ons: dit is ‘Germany’s equivalent of Michael Moore, but without the populist polemic.’
Natuurlijk, sinds de val van de Muur gaart door alles en iedereen dat voordien een linkse signatuur droeg het röntgenlicht van de verdachtmaking. Ze krijgen aldus een koekje van eigen deeg (gebakken uit 100% natuurlijke morele verontwaardiging). Aldus is Wallraff reeds gespot als prototypische Stasi.
Het feit dat hij popteksten hertaald heeft, neemt hem hoe dan ook voor mij in. Iets moeilijkers dan lyrics verzorgen, bestaat bij mijn weten in de schrijverij niet.
Sloeg het ook ergens op, raakte Wallraff snaren en zo, buiten uiteraard de parochianen? Ik lees, en voeg er redelijkheidshalve de muziek aan toe:
Was wollen wir trinken,
Sieben Tage lang,
Was wollen wir trinken,
So ein Durst.
Es wird genug für alle sein,
Wir trinken zusammen,
Roll das Fass mal rein,
Wir trinken zusammen,
Nicht allein.
Dann wollen wir schaffen,
Sieben Tage lang,
Dann wollen wir schaffen,
komm fass an.
Und dass wird keine Plackerei,
Wir schaffen zusammen,
Sieben Tage lang,
Ja schaffen zusammen,
Nicht allein.
Jetzt müssen wir streiten,
Keiner weiss wielang,
Ja für ein Leben
ohne Zwang.
Dann kriegt der Frust
Uns nicht mehr klein,
Wir halten zusammen
Keiner kämpft allein
Wir gehen zusammen
Nicht allein.
Een oordeel laat ik liever nog een bepaald aantal dagen wachten. Rijpen, heet dat. Overigens was ‘Zeven dagen lang’ gebaseerd op een Bretons volksliedje dat begin jaren zeventig door de harpist Alan Stivell opnieuw in de aandacht was gebracht.
Wat is het origineel, en waar is het te vinden? Het nummer gaat dus over Loeki de Leeuw, aka de zwarte Betty Stöve.
Dat feitje moet weinig bekend zijn geweest destijds, gespitst als ik was iedereen de loef af te steken (daar heeft het potjeslatijn een fijne diagnose voor: nihilitus chronica). Werd het feitje onder de pet gehouden, zoals dat later zou worden genoemd? Ik begrijp dat er op zichzelf al twee Black Betty’s waren, omdat er een eerdere opname begin jaren zeventig was geweest, inclusief het historische coverfragment, door de band Starstruck.
Waar doet die klinkende naam me dan weer aan denken? Zeg maar evenveel aan Drees als Samsom? Voor de beantwoording van die vervaarlijk tegen het autobiografische keffende vraag ben ik met mijn alter ego’s geneigd eerst eens iets te drinken, maar wat?
De afgelopen zin vormde zich een hulpmiddel dat door presentatoren en andere favorite strangers wel ‘een bruggetje’ genoemd wordt.
Er was eens een Nederlands bandje dat Bots heette. De naam maakte zijn belofte waar. Het was een protestgroep vanuit linkse hoek die, zoals dat hoort in de genre-indeling der clichés, rock koppelde aan folk. Een picollofluit klinkt ook door hun beroemdste liedje, waaraan ik, andermaal tuimelend in mijn vormende era, trachtte te refereren: ‘Zeven dagen lang (Wat zullen we drinken)’. Dat daarvan versies zijn gemaakt in het Engels en Duits, wist ik ergens wel. Maar voor mij is het een revelatie dat bij ‘Sieben Tage Lang’ de hulp was ingeroepen van Günter Wallraff.
Voor de geboren kleurenkijkers onder ons: dit is ‘Germany’s equivalent of Michael Moore, but without the populist polemic.’
Natuurlijk, sinds de val van de Muur gaart door alles en iedereen dat voordien een linkse signatuur droeg het röntgenlicht van de verdachtmaking. Ze krijgen aldus een koekje van eigen deeg (gebakken uit 100% natuurlijke morele verontwaardiging). Aldus is Wallraff reeds gespot als prototypische Stasi.
Het feit dat hij popteksten hertaald heeft, neemt hem hoe dan ook voor mij in. Iets moeilijkers dan lyrics verzorgen, bestaat bij mijn weten in de schrijverij niet.
Sloeg het ook ergens op, raakte Wallraff snaren en zo, buiten uiteraard de parochianen? Ik lees, en voeg er redelijkheidshalve de muziek aan toe:
Was wollen wir trinken,
Sieben Tage lang,
Was wollen wir trinken,
So ein Durst.
Es wird genug für alle sein,
Wir trinken zusammen,
Roll das Fass mal rein,
Wir trinken zusammen,
Nicht allein.
Dann wollen wir schaffen,
Sieben Tage lang,
Dann wollen wir schaffen,
komm fass an.
Und dass wird keine Plackerei,
Wir schaffen zusammen,
Sieben Tage lang,
Ja schaffen zusammen,
Nicht allein.
Jetzt müssen wir streiten,
Keiner weiss wielang,
Ja für ein Leben
ohne Zwang.
Dann kriegt der Frust
Uns nicht mehr klein,
Wir halten zusammen
Keiner kämpft allein
Wir gehen zusammen
Nicht allein.
Een oordeel laat ik liever nog een bepaald aantal dagen wachten. Rijpen, heet dat. Overigens was ‘Zeven dagen lang’ gebaseerd op een Bretons volksliedje dat begin jaren zeventig door de harpist Alan Stivell opnieuw in de aandacht was gebracht.
vrijdag 1 februari 2013
Ontmoeting (3)
Gisteren kwam ik Eduard Douwes Dekker tegen bij de wereldwinkel.
‘Ha Marc, mag ik je wat vragen?’
‘Jij altijd, Douwe. Of mag ik Dek zeggen?’
‘Gatsie Marc, niet zo old fashioned.’
‘Douwe, we zijn hier in een wereldwinkel.’
‘Ja, dus die onbespotenheid mag je gelijk vergeten’.
‘Douwe!’
‘Spiegeltjes en kralen blijven voorradig, meneer.’
‘Dat blijft wel voor de goede zaak, met keurmerken ook, van het type dat naar jouw kroonstuk is vernoemd.’
‘Max Havelaar, bedoel je? Allemachtig, wat is dat boek een pain in the ass geworden.’
‘Een blok aan je been?’
‘Multatuli had beter Nihil Gegeten kunnen wezen. Weet jij wat het Latijnse woord voor eten is, Marc?’
‘Ik? Zie je me aan voor een Chinees?’
‘Don’t bother, er zijn jaren geweest dat ik geen kruimel te eten had.’
‘Ja hoor.’
‘Ik raapte het fruit en de groenten dat boeren na de oogst hadden laten liggen.’
‘Daar is volgens mij een Bijbelse term voor, Douwe.’
‘Ach, je zou het eens niet over taal hebben, kommaneukertje.’
‘Dat rapen zou je een vroege variant kunnen noemen op de journalistiek die zijn nieuws haalt uit vuilniszakken van bekendheden.’
‘Ongepaste vergelijking. Het laatste ontkomt nooit aan een schending van de privacy.’
‘Tenzij er een algemeen belang mee is gemoeid.’
‘Pas jij maar op je tellen, meneer.’
‘Dat doe ik sowieso, als vader van producties die het stadium van kabar angin verre voorbij zijn.’
‘Aan het telraam, Marc? Omdat je nooit weet hoe een balletje rolt?’
‘Zoiets. De minister heeft zelf gezegd dat het in plaats van onderhandelen tijd is geworden weer te waarschuwen.’
‘Minister, een mooie positie.’
‘Dus zeg ik, inderdaad old fashioned, ik tel tot drie. Maar ja, bij tweezevenachtste weten mijn bloedjes niet meer waar ik het over heb.’
‘Dan zou je eens naar de dvd van Jacobse & Van Es moeten kijken. Ze tellen in een mooie boog terug: twee, tweeënhalf, twee-en-een-kwart’.
‘Jacobse? Door die man heb ik de naam van Roman Jakobson steevast gespeld als Jacobson.’
‘Tja Marc, dan zit er maar één ding op: minder luisterend lezen, en meer knippen en plakken (op de syntagmatische as)’.
‘Asjeblief Douwe, don’t fancy a senior fellow, het gaat hier om poëzie. Maar die Wawe- of Havelaar van jou vindt verzen een leelyk ryglyf. Des te treffender dat door te knippen en te plakken artikelen ontstaan die exclusief van bovenaf citeerbaar zijn, volgens Nick Davies als dames in een strak korset – alle details puilen er van de onderkant uit.’
‘Marc, stop daarmee!’
‘Luister, Douwe, het heeft te maken met een combinatie van bezuinigen en outsourcen, zodat de return on investment niet naar het product gaat maar naar de aandeelhouders. Al die verhalen worden onder een voor de waarheidsvinding fataal gebrek aan tijd geschreven. Volgens een andere ter plekke aangehaalde kenner vertonen ze een gepasteuriseerde wereld.’
‘Geen idee, altijd een theedrinker geweest en in mijn tijd was er geen pasta.’
‘Niet slim.’
‘Of innig.’
‘Maar nu ik je toch spreek, mag ik jou ook eens bepaalde dingetjes vragen, Douwe?’
‘Ik weet niet, zie supra, gaat dat nog lang duren?’
‘Hangt er een beetje van af, van de receptuur bedoel ik. Bijvoorbeeld van de sjaalmaneske kwestie Over het azyn maken. Ik wil daar na mijn tragisch ongeluk op de Nürburgring een geschiedenis over schrijven namelijk.’
‘Marc, stop daarmee.’
‘Maar ik moet nog beginnen!’
‘Met die wondere wereld van de literatuur, bedoel ik.’
‘Och Douwe, ga met Plato of andere christenen spelen, dan lezen we het over een paar eeuwen wel weer terug.’
‘Lezen, over een paar eeuwen?’
‘Tuurlijk, Douwe, je weet: elke crisis is een uitdaging.’
‘Dat zei Charlie Chaplin achteraf ook tegen mij.’
‘Wat bedoel je?’
‘Kom op, Marc, je hebt toch wel The Great Dictator gezien?’
‘Onlangs, ja.’
‘Dan zal het je niet zijn ontgaan dat het slot van de film min of meer gepikt is van Max Havelaar.'
‘Haha, van dat boek van jou?'
‘Een sommatie, heer Kregting.’
‘Zeg maar Heini.’
‘Och ja.’
‘Wat ik wel opmerkelijk aan de film vond, vanuit hedendaags standpunt dus, is Chaplins door het internationalisme van de sovjets geïnspireerde pleidooi om grenzen tussen naties te laten vervallen. De met recentere beelden versneden youtube-versie geeft op dat moment de val van de Muur.’
‘Tja.’
‘Verder vertelt niemand mij iets.’
‘Dat zijn de wetten van de kenning, Marc.’
‘Maar Douwe, wat wou je mij nu eigenlijk vragen.’
‘Wie?’
‘Nou, jij dus.’
‘Wie ben ik om dat alsnog te proberen?’
‘O. Lust jij trouwens grapefruit met zout?’
‘Die heet hier pompelmoes.’
‘Ha Marc, mag ik je wat vragen?’
‘Jij altijd, Douwe. Of mag ik Dek zeggen?’
‘Gatsie Marc, niet zo old fashioned.’
‘Douwe, we zijn hier in een wereldwinkel.’
‘Ja, dus die onbespotenheid mag je gelijk vergeten’.
‘Douwe!’
‘Spiegeltjes en kralen blijven voorradig, meneer.’
‘Dat blijft wel voor de goede zaak, met keurmerken ook, van het type dat naar jouw kroonstuk is vernoemd.’
‘Max Havelaar, bedoel je? Allemachtig, wat is dat boek een pain in the ass geworden.’
‘Een blok aan je been?’
‘Multatuli had beter Nihil Gegeten kunnen wezen. Weet jij wat het Latijnse woord voor eten is, Marc?’
‘Ik? Zie je me aan voor een Chinees?’
‘Don’t bother, er zijn jaren geweest dat ik geen kruimel te eten had.’
‘Ja hoor.’
‘Ik raapte het fruit en de groenten dat boeren na de oogst hadden laten liggen.’
‘Daar is volgens mij een Bijbelse term voor, Douwe.’
‘Ach, je zou het eens niet over taal hebben, kommaneukertje.’
‘Dat rapen zou je een vroege variant kunnen noemen op de journalistiek die zijn nieuws haalt uit vuilniszakken van bekendheden.’
‘Ongepaste vergelijking. Het laatste ontkomt nooit aan een schending van de privacy.’
‘Tenzij er een algemeen belang mee is gemoeid.’
‘Pas jij maar op je tellen, meneer.’
‘Dat doe ik sowieso, als vader van producties die het stadium van kabar angin verre voorbij zijn.’
‘Aan het telraam, Marc? Omdat je nooit weet hoe een balletje rolt?’
‘Zoiets. De minister heeft zelf gezegd dat het in plaats van onderhandelen tijd is geworden weer te waarschuwen.’
‘Minister, een mooie positie.’
‘Dus zeg ik, inderdaad old fashioned, ik tel tot drie. Maar ja, bij tweezevenachtste weten mijn bloedjes niet meer waar ik het over heb.’
‘Dan zou je eens naar de dvd van Jacobse & Van Es moeten kijken. Ze tellen in een mooie boog terug: twee, tweeënhalf, twee-en-een-kwart’.
‘Jacobse? Door die man heb ik de naam van Roman Jakobson steevast gespeld als Jacobson.’
‘Tja Marc, dan zit er maar één ding op: minder luisterend lezen, en meer knippen en plakken (op de syntagmatische as)’.
‘Asjeblief Douwe, don’t fancy a senior fellow, het gaat hier om poëzie. Maar die Wawe- of Havelaar van jou vindt verzen een leelyk ryglyf. Des te treffender dat door te knippen en te plakken artikelen ontstaan die exclusief van bovenaf citeerbaar zijn, volgens Nick Davies als dames in een strak korset – alle details puilen er van de onderkant uit.’
‘Marc, stop daarmee!’
‘Luister, Douwe, het heeft te maken met een combinatie van bezuinigen en outsourcen, zodat de return on investment niet naar het product gaat maar naar de aandeelhouders. Al die verhalen worden onder een voor de waarheidsvinding fataal gebrek aan tijd geschreven. Volgens een andere ter plekke aangehaalde kenner vertonen ze een gepasteuriseerde wereld.’
‘Geen idee, altijd een theedrinker geweest en in mijn tijd was er geen pasta.’
‘Niet slim.’
‘Of innig.’
‘Maar nu ik je toch spreek, mag ik jou ook eens bepaalde dingetjes vragen, Douwe?’
‘Ik weet niet, zie supra, gaat dat nog lang duren?’
‘Hangt er een beetje van af, van de receptuur bedoel ik. Bijvoorbeeld van de sjaalmaneske kwestie Over het azyn maken. Ik wil daar na mijn tragisch ongeluk op de Nürburgring een geschiedenis over schrijven namelijk.’
‘Marc, stop daarmee.’
‘Maar ik moet nog beginnen!’
‘Met die wondere wereld van de literatuur, bedoel ik.’
‘Och Douwe, ga met Plato of andere christenen spelen, dan lezen we het over een paar eeuwen wel weer terug.’
‘Lezen, over een paar eeuwen?’
‘Tuurlijk, Douwe, je weet: elke crisis is een uitdaging.’
‘Dat zei Charlie Chaplin achteraf ook tegen mij.’
‘Wat bedoel je?’
‘Kom op, Marc, je hebt toch wel The Great Dictator gezien?’
‘Onlangs, ja.’
‘Dan zal het je niet zijn ontgaan dat het slot van de film min of meer gepikt is van Max Havelaar.'
‘Haha, van dat boek van jou?'
‘Een sommatie, heer Kregting.’
‘Zeg maar Heini.’
‘Och ja.’
‘Wat ik wel opmerkelijk aan de film vond, vanuit hedendaags standpunt dus, is Chaplins door het internationalisme van de sovjets geïnspireerde pleidooi om grenzen tussen naties te laten vervallen. De met recentere beelden versneden youtube-versie geeft op dat moment de val van de Muur.’
‘Tja.’
‘Verder vertelt niemand mij iets.’
‘Dat zijn de wetten van de kenning, Marc.’
‘Maar Douwe, wat wou je mij nu eigenlijk vragen.’
‘Wie?’
‘Nou, jij dus.’
‘Wie ben ik om dat alsnog te proberen?’
‘O. Lust jij trouwens grapefruit met zout?’
‘Die heet hier pompelmoes.’
Abonneren op:
Posts (Atom)