Logisch dat Haasse haar onbegrip uitte voor kanalen als Twitter, maar ze moet hebben beseft dat dit was gerekend voorbij de toestand in de wereld. Evengoed onder haar collega’s. En dan doel ik niet alleen op degenen die tweets rondsturen, maar vooral op een – door blogs en realityreeksen kwartiergemaakte – trend of paradigma waarin de autonomie van kunst aldus gebroken wordt dat het publiek persoonlijke grenzen van de kunstenaar dient te overschrijden. Mij sprong in dat kader een ontwikkeling in het oog, die mogelijk door drie evenementen heen kan worden gedetecteerd.
1. Voor A.F.Th. van der Heijden en zijn vrouw werd de ultieme ouderangst bewaarheid: hun zoon stierf, bij een ongeval. De vader kanaliseerde zijn rouw in Tonio. Als bewonderaar van een groot deel van dit oeuvre wou ik dat boek toch maar ongelezen laten. Ik vermeld dat er pontificaal bij, omdat het lastig leek eraan te ontsnappen. Op het omslag prijkte een fotografisch zelfportret van de overledene, er was een publiciteitscampagne van de uitgever (een jaar na het ongeval), van de auteur (één exclusief interview), en een tentoonstelling was ingericht. Over een boek dat ik niet kende ontstond in mij een mening die, eveneens tegen mijn zin, neerkwam op een soort ethische kortsluiting.
Plotseling meende ik bijvoorbeeld dat het niet klopt om voor Tonio andere dan literaire maatstaven te hanteren, in termen van wie ben ik om over zoiets smartelijks te oordelen? De auteur heeft naar verluidt de voortgang van zijn schrijverschap verbonden aan het drama. Hij maakte de, volstrekt legitieme, keuze om de openbaarheid te zoeken voor zijn leed. Wie het ‘onkies’ vindt dat delen daarvan kan leiden tot iets anders dan empathie, pleegt morele chantage.
2. Na het overlijden van Hugo Claus wierp Erwin Mortier zich op als verdediger op alle fronten. Zo serveerde hij live op televisie Danneels af na diens vermeende kritiek op Claus’ keuze voor euthanasie, wegens Alzheimer. Daarna mepte hij de kardinaal nogmaals in een interview, wegens vermeende censuur. Achteraf verklaarde Mortier zijn engagement met Claus nader uit het feit dat zijn eigen moeder Alzheimer had.
Die ziekte is een maatschappelijk probleem dat velen treft. Op goed moment kwam er in de krant een foto door Lieve Blancquaert van Mortier met de moeder (die tot op de dag van vandaag leeft). Daarna het bericht dat haar ziekte hem noopte tot het schrijven van een boek.
Op 3 september 2011 verscheen een nieuw magazine bij De Morgen, geopend door een gedreven interview met Mortier door Yves Desmet, die volgens mij als eerste Godenslaap op één lijn heeft gesteld met Het verdriet van België, één van de grootste werken uit de Zuid-Nederlandse geschiedenis. Mortier weidde gedetailleerd uit over wat ‘na Hugo’ met zijn moeder en hem was gebeurd. Diezelfde week zou het boek op de markt komen. Ook dat heb ik niet doorgenomen, als alle andere boeken na Mortiers debuut, om de simpele reden dat stijl een prominente leesfactor is (mensen die zeggen na een paar regels al agressief te worden van mijn teksten geloof ik onmiddellijk).
Het gesprek bleek het startschot voor vele andere interviews, feitelijk over twee mensen in het ondermaanse van wie er echter eentje zogezegd focaliseert. Voor mij werd de toestand helemaal dubbelzinnig, toen Mortier verklaarde dat dit Gestameld liedboek wel moest worden geschreven, omdat het zijn andere teksten in de weg zat. ‘De inkt kan weer vloeien’.
3. De kinderboekenauteur Roel Verniers was ongeneeslijk ziek. Een verschrikking, met twee jonge kindjes. Blijkbaar was hij meteen na de diagnose over zijn leven gaan berichten op Facebook, waarna De Morgen hem had gevraagd dat voor de krant in columnvorm te doen. Van de resultaten begrijp ik dat ze de auteur hebben geholpen om, al was het door, tja, deadlines, de ontwrichting net iets draaglijker te maken.
Onlangs is er een einde gekomen aan die teksten. Toch had De Morgen nog iets van Verniers voor het publiek in petto. Het reeds genoemde magazine gaf een reportage van zijn laatste dag, in een sauna, waarop naast de uitgemergelde hoofdpersoon, niet meer tot spreken in staat, wat journalisten en de echtgenote te zien waren. In het begeleidende artikel werden mails en sms-en rond het overlijden geciteerd.
Nathalie Sarraute beschreef ooit de kinderlijke huiver voor een negeren dat in het extreme belandt: ‘ik ben dood... ze weten van niets, ik ben dood...’
Expliciet vermeldde het magazine dat de publicatie als geheel had plaatsgehad op verzoek van Verniers. Zijn verbeelding had hem dus tot subject en object gemaakt. Misschien werkt het zo, dat gehechtheid aan leven en dierbaren en het besef van een nabij eind kan leiden tot zulk… narcisme? Wie heeft er echter voldoening gehad aan deze publicatie? Is postuum plezier een criterium? Of zouden echtgenote en kinderen trots zijn dat hun geliefde papa, na aankondiging op de voorpagina van de zaterdagkrant, enz.?
Vooralsnog blijft mijn onbegrip. Een karakterkwestie? ‘Ik heb geleerd niet alle toespelingen dadelijk te begrijpen,’ schreef Haasse in Een nieuwer testament. Dat geeft een pantser en in de tussentijd kan de aanval van de ontdekking dan wel de afweer van de legitimatie plaatsvinden. Mij bekruipt de indruk dat in dezen snel opduikende begrippenparen als exhibitionisme-voyeurisme veel te psychologiserend zijn.
Pas sinds de Renaissance schijnt het fenomeen privacy te bestaan. Indien de schijnbare omkeerbaarheid daarvan inderdaad verbreiding vindt tot voorbij de sociale media, een tweede format naast het opinisme, is dat dan wraak op de openbaarheid voor persoonlijke rampspoed? En zou tussen de vele curieuze vormen van nostalgie bij de gemeenschap een verlangen post kunnen vatten om het individuele te begrenzen? Of is dat zoiets als de strijd aanbinden tegen een invasie van landgenoten?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten